• No results found

4.5.1 Waarover gaat het?

De intelligentie omvat een reeks vaardigheden en kennisaspecten, sommige aangeboren en andere verworven, die iemand in staat stellen rationeel te denken en doeltreffend met zijn of haar omgeving te communiceren.

Intelligentietests (IQ) hebben doorgaans tot doel de zogeheten 5 primaire mentale capaciteiten te beoordelen, namelijk: redeneringsvermogen, taalgebruik, rekenvaardig- heid, uitdrukkingsvermogen en het ruimtelijk inzicht. De intelligentie is echter niet zo makkelijk te meten, en andere aspecten zoals emoties, geheugen e.a. spelen een rol … Wij beperken ons hier tot het maken van het onderscheid tussen de gekristalliseerde en de vloeibare (“fluid”) intelligentie.

De gekristalliseerde intelligentie is de capaciteit om een beroep te doen op de

kennis die men tijdens het leven heeft verworven door onderwijs, opvoeding, cul- tuur of diverse leerprocessen (ervaring). Zij wordt bepaald door de beleefde erva- ringen en wordt opgeslagen in het langetermijngeheugen. Deze intelligentie wordt gemeten door middel van tests met eenvoudige vragen (definities van woorden of concepten) of vragen over algemene cultuur.

De vloeibare intelligentie is het vermogen om nieuwe kennis te verwerven en nieu-

we problemen te verhelpen met oplossingen die we niet uit onze verworven kennis kunnen halen, maar zelf moeten ontwikkelen. De term verwijst naar cognitieve func- ties zoals snelheid bij het nemen van beslissingen, het kortetermijngeheugen en de aandacht, die nodig zijn om de informatie om te zetten. De vloeiende intelligentie wordt beïnvloed door erfelijke factoren en door gebeurtenissen die de fysiologische structuren veranderen. Zij wordt gemeten door middel van tests die logisch denk- werk vergen (in welke richting draait het laatste tandwiel?).

4.5.2 Gemiddelde evolutie volgens de leeftijd

Gemiddeld heeft de leeftijd een meer uitgesproken effect op de vloeiende dan op de gekristalliseerde intelligentie.

De gekristalliseerde intelligentie blijft vrij constant, maar studies wijzen op een

toenemend gebrek aan nauwkeurigheid in de antwoorden en een toename van de tijd die de personen nodig hebben om te antwoorden.

Eventueel kan ze met de leeftijd verder verbeteren door de ophoping van ervaring en kennis. Zo wordt de O+ almaar minder afhankelijk van het zenuwstelsel, en meer van zijn levenservaring en zijn specifieke opleidingen.

• De vloeiende intelligentie is op alle leeftijden gevoelig voor bepaalde ziekten, maar neemt hoe dan ook af met het ouder worden. Die achteruitgang kan worden verklaard door de lagere snelheid waarmee de informatie wordt verzonden en zij door het zenuwstelsel wordt verwerkt.Wanneer de generatieverschillen in overweging worden genomen, lijkt er slechts van een achteruitgang sprake te zijn vanaf ongeveer 65 jaar.

4.5.3 Individuele verschillen

In het algemeen zijn de individuele verschillen op het vlak van de cognitieve activiteiten groter bij oudere dan bij jongere personen. Hoewel, gemiddeld, de achteruitgang van de vloeiende intelligentie onmiskenbaar is vanaf een zekere leeftijd, is hij niet systematisch, zoals blijkt uit de volgende grafiek.

Resultaten van een test van de vloeiende intelligentie bij jongere (19 tot 24 jaar) (2) en oudere (61 tot 76 jaar) (1) personen

x

-4 16 36 56 76 0 2 4 6 8

Volgens de studies zou, op basis van de gemiddelde leeftijd (en van de test!), 5 tot 15% van de personen dezelfde intellectuele capaciteiten behouden tot een gevorderde leef- tijd, die veel hoger is dan de normale pensioenleeftijd van 65 jaar.

Bovendien heeft de achteruitgang niet voor iedereen betrekking op hetzelfde aspect van de intellectuele capaciteiten.

Diverse intrinsieke en extrinsieke factoren bepalen de individuele evolutie:

• primaire factoren zoals biologische veranderingen in de hersenen en het centrale en

het motorische zenuwstelsel;

• de lichaamsconditie kan een positieve rol spelen

• hetzij omdat ze alle fysiologische systemen in een betere toestand houdt;

• of, onrechtstreeks, omdat ze het zelfvertrouwen verhoogt en de persoon moti-

veert om zijn leven, en meer in het bijzonder zijn mentale taken, tot een goed einde te brengen;

• positieve secundaire omgevingsfactoren zoals opvoeding en opleiding, die aan de basis

liggen van verschillen tussen personen, terwijl de fysiologische factoren (geneesmidde- len, medische diagnose, gezondheidsperceptie) deze verschillen niet kunnen verklaren;

• de persoonlijkheid, de complexiteit van de werkomgeving, de sociaal-economische

status en de intellectuele activiteit.

4.5.4 Praktische betekenis van deze wijzigingen

De achteruitgang van de vloeiende intelligentie leidt tot problemen op het vlak van de werksnelheid en het leervermogen, vooral dan voor technische werkzaamheden.

Bepaalde beroepscategorieën zoals buschauffeurs, managers, leerkrachten, vergen een bijzonder reactievermogen, of zelfs een zekere onverschrokkenheid … Die arbeids- omstandigheden zijn niet gunstig voor O+, die meer tijd nodig hebben om de omgeving aan te voelen en hun acties voor te bereiden. Noteer evenwel dat de O+ dikwijls gemiddeld beter blijven presteren dan jongere personen, omwille van hun grotere erva- ring (gekristalliseerde intelligentie), die tot op zekere hoogte de vermindering van de vloeiende intelligentie compenseert.

4.5.5 Verbetering van de situatie

Net zoals voor vele andere aspecten die in deze studie aan bod komen, ontwikkelt de O+ voor de vloeiende intelligentie – in ieder geval voor taken waarmee hij vertrouwd is - compensatieprocessen die een tegengewicht kunnen vormen voor de leeftijdsge- bonden achteruitgang, of hem zelfs kunnen vermijden.

Terwijl wel bekend is dat lichaamsbeweging goed is voor de fysieke conditie, is niet bewezen dat hersengymnastiek de achteruitgang van de vloeiende intelligentie kan ver- tragen. Waarschijnlijk draagt hij wel bij tot de ontwikkeling van de compensatiemecha- nismen, met een beter behoud van de capaciteiten als resultaat.

4.5.6 Conclusies

Gemiddeld heeft de leeftijd een meer uitgesproken effect op de vloeiende (redene- ringsvermogen) dan op de gekristalliseerde (kennis) intelligentie. Ook hier worden de individuele verschillen met de leeftijd groter, zodat veralgemeningen uit den boze zijn. Hersengymnastiek kan de gekristalliseerde intelligentie verrijken en bepaalde tekortko- mingen op het vlak van het redeneringsvermogen afzwakken door de ontwikkeling van compensatiemechanismen.

4.5.7 Bibliografie

• Anstey, K., Stankov, L., & Lord, S. (1993). Primary aging, secondary aging, and intelli-

gence. Psychology and Aging, 8 (4), 562-570.

• Colonia-Willner, R. (1998). Practical intelligence at work: relationship between aging

and cognitive efficiency among managers in a bank environment. Psychology and Aging, 13 (1), 45-57.

• Schaie, K.W. (1996). Intellectual development in adulthood. In J.E. Birren, & K.W.

Schaie (Eds). The handbook of the psychology of aging (pp. 266-286). San Diego, California:Academic Press.

• Zimprich, D., & Martin, M. (2002). Can longitudinal changes in processing speed

explain longitudinal age changes in fluid intelligence? Psychology and Aging, 17 (4), 690-695.