• No results found

In deze subparagraaf zijn de aanwezige installaties met gevaarlijke stoffen beschreven.

1. Benzine- en dieselolieproducten;

2. CNG (gecomprimeerd aardgas / groen gas);

3. Elektriciteit opslag systeem –EOS-;

4. HVO (synthetische diesel);

5. GTL (vloeibare brandstof gemaakt van aardgas);

6. LNG (vloeibaar aardgas);

7. LPG (autogas, mengsel van propaan en butaan);

8. Stikstof LIN;

9. Waterstof;

10. Verpakte gevaarlijke stoffen in de shop.

Benzine, diesel en HVO in ondergrondse tankinstallaties

In de inrichting worden benzine, diesel en HVO in ondergrondse tanks opgeslagen. De ondergrondse tankinstallaties die bij Green Planet in gebruik zijn, vallen onder de werkingssfeer van Hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. In de Activiteitenregeling zijn voorschriften

opgenomen die overgenomen zijn uit de PGS 28. Deze voorschriften zijn direct werkend en hebben wij zodoende niet aan de vergunning

verbonden.

Compressed Natural Gas (CNG)

Voor de opslag en aflevering van CNG zijn de voorschriften uit het

Activiteitenbesluit en bijbehorende Regeling algemene regels inrichtingen milieubeheer (hoofdstuk 3) van toepassing, zodat hiervoor geen

voorschriften in deze vergunning zijn opgenomen.

Elektriciteits Opslag Systemen (EOS)

In de vergunning zijn voor het veilig in werking hebben van een EOS voorschriften vastgelegd met gebruik making van de Handreiking Buurtbatterijen/Elektriciteits Opslag Systemen. Landelijk wordt er

gewerkt aan een PGS 37 voor dergelijke installaties. De Handreiking kan als een voorloper hierop worden gezien.

Liquefied Natural Gas (LNG)

Voor de opslag en aflevering van LNG zijn in het Activiteitenbesluit en – regeling geen voorschriften die hierop van toepassing zijn. Er zijn

daarom in deze vergunning voorschriften opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op de Richtlijn PGS 33-1 (juni 2013). In de PGS 33-1 staan eisen ten aanzien van de constructie en uitvoering van de LNG installatie, eisen voor het in werking zijn van de installatie en eisen ten aanzien van onderhoud, inspectie en keuring. Voor de LNG-installaties zijn de voorschriften van de PGS 33-1 voor zover deze van toepassing zijn in de vergunning vastgelegd.

In hoofdstuk 5.3 van de PGS 33-1 zijn interne veiligheidsafstanden opgenomen. Hierbij is aangegeven dat de afstand tussen de LNG

installatie en het LNG vulpunt/opstelplaats van de tankauto minimaal 10 meter moet bedragen. De afstand in de huidige situatie is kleiner dan 10

PAGINA 30 VAN 65 Z.156235

meter. Ter afscherming van de LNG-tank wordt een 60 minuten brandwerende scheidingswand tussen de opstelplaats en de tank geplaatst.

De afmetingen van de wand moeten zodanig zijn dat het reservoir ten opzichte van de brand geheel in de schaduw van het uitstralende oppervlak staat. Hiertoe moet de wand minstens 0.5 m hoger zijn dan het reservoir, en aan beide zijden minstens 1 m langer. Om de maximale doorzet van LNG te kunnen controleren is een registratieverplichting vastgelegd.

LPG Voor de opslag en aflevering van LPG zijn de voorschriften van hoofdstuk 5 van het Activiteitenbesluit en bijbehorende Regeling algemene regels inrichtingen milieubeheer van toepassing, zodat hiervoor geen

voorschriften voor de installatie en het gebruik en onderhoud daarvan in deze vergunning zijn opgenomen. In de Activiteitenregeling wordt verwezen naar de PGS 16.

Om de maximale doorzet van LPG, zoals deze in de vergunning is vastgelegd, te kunnen controleren is een registratieverplichting vastgelegd.

Stikstof (LIN)

Voor de stikstoftank zijn de voorschriften van de PGS 9, voor zover deze van toepassing zijn, in de vergunning vastgelegd. Ten aanzien van de interne afstand tussen de stikstoftank (LIN) en de LNG tanks, wordt afgeweken van de interne veiligheidsafstand van paragraaf 3.2 van de PGS9. Aanvrager heeft hiervoor een onderbouwing bij de aanvraag gevoegd.

De onderbouwing geeft samengevat weer dat er geen plasvorming onder of nabij de stikstoftank kan plaatsvinden omdat in de PGS33-1 een eis wordt gesteld aan het afschot van de ondergrond waarboven de LNG-tank is geplaatst waarbij eventueel gelekt LNG van de stikstofLNG-tank afstroomt.

Verder is de LNG tank voorzien van ESD die wordt geactiveerd door gasdetectoren, een warmtesensor en een vlamdetector. Tot slot wordt gesteld er een minimale kans aanwezig is dat er plasvorming optreedt vanwege het ontwerp van de tank. De kans op falen en lekkage zijn erg klein.

De LIN installatie is in feite onlosmakelijk van de LNG-installatie in verband met het voorkomen van het vrijkomen van het broeikasgas methaan. Het boiloff gas van LNG moet hiervoor door middel van stikstof terug worden gekoeld, waardoor het methaangas wederom vloeibaar wordt gemaakt.

PAGINA 31 VAN 65 Z.156235

Waterstof

Voor de waterstof-installaties zijn de voorschriften van de PGS 35 voor zover deze van toepassing zijn in de vergunning vastgelegd. Om de maximale doorzet van waterstof te kunnen controleren is een registratieverplichting vastgelegd.

Verpakte gevaarlijke stoffen in de shop

De verpakte gevaarlijke stoffen (ADR-klasse 3) die binnen de inrichting aanwezig zijn worden aangemerkt als winkelvoorraad. Ondanks dat de winkelvoorraad de drempelwaarde van de PGS 15 overschrijdt, hoeft deze opslag niet aan de PGS 15 te voldoen. Voor de winkelvoorraad is aangesloten bij de voorschriften van artikel 4.8 van de

Activiteitenregeling. De voorraad mag niet groter zijn dan voor deze vergunning is aangevraagd. De totale hoeveelheid bedraagt overigens 800 liter.

Besluit risico's zware ongevallen 2015

Met het in werking treden van het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015) is de Europese Seveso III-richtlijn uit 2012

geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Het Brzo 2015 richt zich op het beheersen van zware ongevallen en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Dat gebeurt enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (proactie, preventie en preparatie) en anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval voor mens en milieu te beperken (repressie).

Op grond van de aangevraagde hoeveelheid gevaarlijke stoffen is een Brzo-toetsing uitgevoerd. Uit de toetsing is gebleken dat de

drempelwaarde uit Bijlage 1 van de Seveso III richtlijn niet wordt overschreden. De berekende overschrijdingsfactor van de lage drempel bedraagt 0,967 terwijl de drempelwaarde groter of gelijk aan 1 is.

Hiermee is aangetoond dat het Brzo 2015 niet op de inrichting van toepassing is. De Brzo toetsing is als bijlage in het dossier van onderhavige aanvraag aanwezig.

Registratiebesluit/Regeling provinciale risicokaart

Het Registratiebesluit externe veiligheid geeft aan welke inrichtingen en welke informatie opgenomen moet worden in het Risicoregister.

Daarnaast moeten ook inrichtingen die vallen onder de reikwijdte van de Regeling provinciale risicokaart worden opgenomen in het

register. De criteria van het besluit en de regeling zijn samengevoegd in de drempelwaardentabel die is opgenomen in de Leidraad Risico

Inventarisatie. Green Planet valt onder de criteria van het Registratiebesluit en/of de Regeling; na afronding van de vergunningprocedure worden de gegevens in het risicoregister geactualiseerd. Het id-nummer van de inrichting is 22625.

PAGINA 32 VAN 65 Z.156235

Warenwetbesluit drukapparatuur

Bij Green Planet is apparatuur in gebruik met een maximaal toelaatbare druk van meer dan 0,5 bar. Voor deze installatie gelden de eisen zoals die verwoord zijn in het Warenwetbesluit drukapparatuur. Dit besluit is van toepassing op het ontwerp, de fabricage, de

overeenstemmingsbeoordeling, de ingebruikneming en periodieke

keuring van drukapparatuur, samenstellen en druksystemen waarvan de maximaal toelaatbare druk (PS) meer dan 0,5 bar bedraagt. Het besluit is rechtstreeks werkend, zodat in deze vergunning geen nadere eisen gesteld (mogen) worden. De Inspectie SZW is toezichthouder voor het in werking hebben van deze drukapparatuur.

Relatie met Atex

Een gasexplosie kan ontstaan wanneer een ontstekingsbron een explosief mengsel van een brandbaar gas en een verdampte vluchtige vloeistof in combinatie met zuurstof (lucht) tot ontsteking brengt. Bij Green Planet bestaat in de installatieonderdelen of in de nabijheid

daarvan door de aanwezigheid van vrijgekomen brandbaar gas/damp de kans dat dit gas- of dampmengsel tot ontbranding of ontsteking wordt gebracht.

De verplichtingen voor bedrijven ten aanzien van gasexplosiegevaar zijn verankerd in de Arbeidsomstandighedenwet en het

Arbeidsomstandighedenbesluit (ATEX). Concreet gaat het voor

inrichtingen dan met name om het explosieveiligheidsdocument, de RI&E voor de onderdelen gasexplosie, en de gevarenzone-indeling. De

Inspectie SZW is de toezichthoudende instantie. Om deze reden worden ten aanzien van gasexplosiegevaar geen voorschriften aan deze

vergunning verbonden.

1.14 Geluid