• No results found

 Apparaat zorgvuldig en uitsluitend met inachtneming van de veiligheidsinstructies (zie hoofdstuk "Veiligheid") installeren.

 De hierna genoemde installatiestappen met grote nauwkeurigheid uitvoeren.

6.2.1 Geleideraansluiting

 Geschikte geleiders selecteren, die een toelaatbare opwarming binnenin de behuizing niet overschrijden.

 Let op de voorgeschreven diameters van de geleiders.

 Aderisolatie tot aan de klemmen laten doorlopen (striplengte zie "Technische gegevens").

 Bij het strippen de ader niet beschadigen (bijv. door inkerving).

 Adereindhulzen met geschikt gereedschap aanbrengen.

Bij bedrijf onder moeilijkere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld op schepen of bij sterke blootstelling aan zonlicht, moeten aanvullende maatregelen worden genomen voor een correcte installatie, al naar gelang de gebruikslocatie. Overige informatie en aanwijzingen hierover kunt u op aanvraag verkrijgen van uw verantwoordelijke verkoopcontact.

GEVAAR! Explosie door sterke opwarming binnenin de behuizing!

Niet-inachtneming leidt tot ernstig of dodelijk letsel.

 Afstanden volgens de normen van Ex e stroomcircuits tot Ex i stroomcircuits waarborgen (EN IEC 60079-11).

 Geschikte geleiders selecteren, die een toelaatbare opwarming binnenin de behuizing niet overschrijden.

 Let op de voorgeschreven diameters.

 Adereindhulzen deskundig aanbrengen.

De noodzakelijke technische details/gegevens van de elektrische installatie vindt u in de volgende documenten:

 Hoofdstuk "Technische gegevens" in deze bedieningshandleiding

 Documentatie en databladen van de klemmenfabrikant

 Documentatie en databladen van de ingebouwde apparaten (bijv. voor informatie over potentiaalvereffening, potentiaal-aarde en intrinsiekveilige stroomcircuits)

Montage en installatie NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL 6.2.2 Randaarde-aansluiting

Bij het aansluiten van een aardedraad het volgende aanhouden:

 Altijd de aardedraad aansluiten.

 Kabelschoenen voor externe randaardekabelaansluiting gebruiken.

 Randaardekabel vast en in de buurt van de behuizing leggen.

 Alle blanke, niet spanningsvoerende metalen delen in het aardleidingsysteem opnemen.

 N-leidingen als spanningsvoerend leggen.

6.2.3 Inbouwvoorwaarden

inbouwcondities, lucht- en kruipafstanden

18591E00

I = Minimale afstand tot de behuizing overeenkomstig de norm

EN IEC 60079-7 (tabel) y = Luchtafstand

X = Factor overeenkomstig norm EN IEC 60079-7 afhankelijk van de aderdiameter

18590E00

X * I = Minimale afstand

18592E00

18593E00

m = 50 mm afstand tussen Ex e en Ex i serieklemmen

c = 8 mm afstand tussen Ex e en Ex i kabelleiding

I I X I* I I

y

I I

m

c

Montage en installatie NL

NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL

Afstanden, lucht- en kruipafstanden

 Bij de inbouw van componenten moeten de lucht- en kruipafstanden tussen de afzonderlijke componenten en tussen componenten tot de behuizingswanden

voldoende gedimensioneerd worden. Hierbij rekening houden met de waarden uit de norm EN IEC 60079-7 (Tabel).

 De kruipafstanden van de componenten controleren en overeenkomstig de voorschriften van de betreffende gebruikshandleiding aanhouden.

 Luchtafstanden, afhankelijk van de nominale bedrijfsspanning van de ingebouwde klemmen, aanhouden.

 Afstand tussen deksel en aansluitbouten van de ingebouwde componenten

(bij aangesloten ader) aanhouden: minimaal de waarde van de vereiste luchtafstanden.

Afstand tussen aansluitdelen voor intrinsiekveilige en niet intrinsiekveilige stroomkringen

 Scheidingswanden, welke voor het scheiden van de aansluitklemmen worden gebruikt, minimaal op 1,5 mm van de behuizingswanden monteren of een minimale afstand van 50 mm tussen de blanke geleidende delen van de aansluitklemmen waarborgen (gemeten rondom de scheidingswand naar alle richtingen)

 Waarborgen dat metalen scheidingswanden

• minimaal 0,45 mm dik zijn

• geaard zijn

• voldoende stevig en stijf zijn

• voldoende stroombelastbaar zijn.

 Zorg ervoor dat niet metalen, isolerende scheidingswanden

• minimaal 0,9 mm dik zijn

• het benodigde kruipstroomgetal (CTI) hebben.

Houd daarvoor de norm IEC/EN 60079-7 aan en de specificaties betreffende optredende spanning (zie hoofdstuk "Technische gegevens").

• versterkt zijn, om vervormingen te voorkomen.

 Bij zekeringen > 4 A tevens constructieve maatregelen uitvoeren, om extra opwarming aan de klemmen van intrinsiekveilige stroomkring te vermijden.

Afdekkingen bij combinaties van niet intrinsiekveilige en intrinsiekveilige stroomkringen

 Alle spanningsvoerende onderdelen, die niet in de beschermingsklasse „Ex i“ zijn uitgevoerd, moeten worden voorzien van een afdekking, welke bij geopend bedrijfsmiddel minimaal beschermingsklasse IP30 biedt.

Intrinsiekveilige stroomkringen

 In intrinsiekveilige stroomkringen mogen uitsluitend geïsoleerde kabels en leidingen met een testspanning van minimaal 500 V AC en een minimale kwaliteit van H05 worden gebruikt.

 De isolatietestspanning voor isolatie en scheiding van de klemmen en leidingen uit de som van de nominale bedrijfsspanningen van intrinsiekveilige en niet-intrinsiekveilige stroomkringen berekenen.

• Voor het geval "intrinsiek veilig tegen aarde" levert dit een isolatiespanningswaarde op van minstens 500 V (in het andere geval dubbele waarde van de nominale

Inbedrijfstelling

NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL NL Lucht- en kruipafstanden bij intrinsiekveilige componenten

 Zorg ervoor dat de lucht- en kruipafstanden tussen de blanke, geleidende onderdelen van aansluitklemmen gescheiden, intrinsiekveilige stroomkringen tot geaarde of potentiaalvrije, geleidende delen, gelijk zijn aan, of groter dan de in tabel 5 van de in de IEC/EN 60079-11 aangegeven waarden zijn.

 Bij gescheiden, intrinsiekveilige stroomcircuits een veiligheidsafstand tussen de blanke, geleidende onderdelen van de buitenste aansluitingen aanhouden, die voldoet aan aan de volgende vereisten:

• minimaal 6 mm tussen de gescheiden, intrinsiekveilige stroomkringen

• minimaal 3 mm tussen geaarde onderdelen, wanneer er geen rekening is gehouden bij de veiligheidsanalyse met een mogelijke aardverbinding.

7 Inbedrijfstelling

Voor inbedrijfstelling de volgende teststappen uitvoeren:

 Behuizing op schade controleren.

 Controleer of de montage en installatie correct zijn uitgevoerd. Daarbij controleren of alle afdekkingen en scheidingswanden op spanningsvoerende delen aanwezig en bevestigd zijn.

 Zorg ervoor dat alle openingen/boringen in de behuizing met de daarvoor toegestane componenten zijn afgesloten. Af fabriek aangebrachte stof- en transportbescherming (plakband of kunststof doppen) door passend gecertificeerde componenten vervangen.

 Zorg ervoor dat afdichtingen en afdichtingssystemen schoon en onbeschadigd zijn.

 Indien nodig vreemde voorwerpen verwijderen.

 Indien nodig aansluitruimte reinigen.

 Controleer of alle voorgeschreven aandraaimomenten aangehouden zijn.

8 Instandhouding, onderhoud, reparatie

 Houd de geldende nationale normen en bepalingen in het land van gebruik aan, bijv. IEC/EN 60079-14, IEC/EN 60079-17, IEC/EN 60079-19.