• No results found

3.3.1 'Ingesonken' dijken en kaden op de dijken in

3.3.4 Inspectie van de Overbetuwse schaardijken in 1571 en de ligging van 'Coninclijcke Majesteyts zandt'

De winter van 1570/71 stelt de Overbetuwse dijken flink op de proef. In

november 1570 woeden twee stormvloeden (waaronder de Allerheiligenvloed), die vooral de kustgebieden teisteren. De rivieren bereiken in die maand extreem hoge waterstanden. Van december tot half februari 1571 houdt de vorst de winter in haar greep met langdurige sneeuwval. Half februari zet de dooi in met hoog water en veel drijfijs. Op 11 februari breken bij Huissen, Heteren, Bemmel en Lent de dijken door. Het land van Culemborg wordt overvallen door een nooit beleefde watervloed123. De overheid treft maatregelen om watersnoden in het rivierengebied te voorkomen. In een brief van 29 juli 1571 wordt op last 'van wegen Coninclijcke Maiesteyts' in augustus een inspectie aangekondigd van hoofden en kribben van de Overbetuwse schaardijken. Ze vraagt onder meer assistentie aan de geërfden van de Over-Betuwe. Op 10 augustus zal de commissaris en zijn gevolg Rosande en Doorwerth aandoen; de 12e zijn ze 's avonds in Nijmegen; de 13e gaan ze naar de hoofdmeesters te Gendt. 14

augustus wordt een volle dag, want dan gaat de reis eerst naar de 'Bymmelbergs wordt (waard) tegen Haelderen en Bemmell', vandaar naar Oosterhout om de 'Spruyten kribbe op Coninclijcke Majesteyts zandt'124en de 'Reguliersche kribbe' te inspecteren. Tot slot gaan ze op de 16e augustus 'op dess heren van

Doddendaels hoeffden'125.

Naar bovengenoemde inspectie van het koninklijke zand te Oosterhout wordt in 1572 verwezen. In dat jaar hebben Bartolt van Gent, heer tot Loenen en zijn jonkvrouw Mechtelt in erfpacht genomen: 'een hoechsandicg afdrifftich weertgen toebehoerende Coninclijke Majesteit gelegen tegens den schaerdijck ende kerck van Oisterholt, omtrent soo hooch synde als den bandyck'126. In de winter zet het ijs zich daar gewoonlijk vast. De dijkgeërfden van Oosterhout willen graag over het koninklijke waardje beschikken om er grond vandaan te halen voor dijkonderhoud en -reparaties, omdat 'binnen Dycx het land

vergreven weer alsoe seer datter quellick aerde is te becomen...'127. Het waardje is ongeveer een morgen groot, opgebouwd uit zandig materiaal, 'ende

geschapen meer te verminderen dan te vermeerderen'128. Met andere woorden de op- of aanwas was onderhevig aan erosie door de krachtige stroom in de buitenbocht van de Waal.

Samenvatting

In 1571 had Oosterhout ten minste twee kribben: de Spruitenkrib en Regulierse krib, en één aan- of opwas: het Zand van Koninklijke Majesteit, dat ongeveer een morgen groot was. De op- of aanwas lag tegen de Oosterhoutse schaardijk bij de R.K. kerk. De dijkgeërfden wilde dit waardje graag gebruiken om er grond vandaan te halen voor dijkonderhoud en - reparaties. Binnendijks was het gebied dermate vergraven, dat er weinig grond meer te halen viel. Door de sterke stroming van de Waal vond erosie plaats, waardoor het waardje kleiner werd.

123Gottschalk 1975, p. 710; Buisman 1998, p. 659.

124

Mogelijk is dat de 'Sprutenweert boven die stroije (afgebrande) redoute tot Oosterholt' in 1658 op de grens van Lent (Van Hemmen 2001, p. 32).

125A.P.O. 1400-1837, inv. nr. 2312, folio 230. Het document heeft rechtsonder behoorlijke waterschade.

126

Transcriptie van Th. van Woerkom in: Dorps- geluiden september 1983. Afkomstig uit RAG, Rekenkamer te Arnhem, inventaris- nummer niet bekend.

127Idem. 128Idem.

Alva in Nijmegen129

Van augustus 1567 tot en met december 1573 verbleef de hertog van Alva als gouverneur en kapitein-generaal in de Nederlanden.Gedurende deze periode bezocht hij Nijmegen zeven maal: 5 maal kort en twee maal voor langere tijd. Zijn langste verblijf was van eind oktober 1572 tot medio juli 1573. Hij kwam naar de Waalstad vanwege de strategische ligging om die als uitvalsbasis te gebruiken voor de verovering van Zutphen en Doesburg. Tegelijk met de hertog arriveerde de artillerie die bestemd was voor het leger onder leiding van Alva's oudste zoon Fadrique. Het geschut moest worden ingescheept en vervoerd naar het oosten van de Nederlanden waar de troepenmacht zich op dat moment bevond. Over de weg vervoeren van dergelijke kanonnen was niet mogelijk vanwege de erbarmelijke staat van de wegen. Zo bleek de weg tussen Nijmegen en Arnhem (de voorloper van de Griftdijk) volstrekt onbegaanbaar, waardoor de artillerie zeker in de modder zou blijven steken. De inscheping mislukte voor een deel omdat de stadskraan van de Waalstad te zwak was om de grootste en zwaarste stukken te tillen. Dus bleef dit geschut tijdelijk in de stad. Don Fernando Alvarez de Toledo, hertog van Alva (uit: Janssens 1993)

Vrij snel na zijn aankomst in Nijmegen werd Alva ziek. Hij werd geveld door ernstige aanvallen van jicht die hem dwongen tot april het bed te houden. Hij was zodoende niet in staat om persoonlijk het leger aan te voeren tijdens de herovering van de rebellerende Gelderse en Overijsselse steden. Ook de inname van Naarden en het beleg van Haarlem moest hij aan zijn oudste zoon overlaten. Misschien was het ziekbed van de landvoogd er de oorzaak van dat hij zich vrijwel niet bemoeide met de gang van zaken binnen de Waalstad. Dat bleek onder andere tijdens de dijkdoorbraken van 1573 te Oosterhout waar drie gaten in de dijk waren geslagen (zie par. 3.3.5). Nijmegen vaardigde zoals gebruikelijk haar heemraad af om samen met de Overbetuwse ambtman en heemraden de schade op te nemen en de nodige maatregelen tot herstel te nemen. Ondanks het feit dat Alva er militair en bestuurlijk groot belang bij had dat de schade snel hersteld werd, liet hij er zich mee in noch maande hij tot spoed aan.

Het lange verblijf in 1572/1573 van de landvoogd in Nijmegen heeft zowel de stad als het gewest Gelre veel geld gekost. Niet alleen dienden zij op te draaien voor de kosten van onderhoud en verblijf van de gasten, maar ook voor de hoge herstelkosten van het Valkhof en andere verblijfsgebouwen.