• No results found

DEEL II ALGEMEEN DEEL

Paragraaf 3. Inrichting en vormgeving

Artikel 3.1 Examen, graad en judicium

1. Het eerste jaar van de bachelor wordt afgesloten met het propedeuse-examen.

2. De opleiding wordt afgesloten met het bachelorexamen.

3. Aan degene die het examen van de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd wordt de graad Bachelor of Arts verleend, die op het getuigschrift van het examen wordt aangetekend.

4. Aan degene die het examen van de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd kan door de examencommissie een judicium worden toegekend. De regels voor de toekenning van het judicium zijn vastgelegd in een universitaire richtlijn. Deze richtlijn is als bijlage 1 bij deze regeling aangehecht.

Artikel 3.2 Algemene eindtermen De opleidingen beogen de student:

a) kennis, inzicht en vaardigheden op het desbetreffende gebied bij te brengen b) academisch te vormen, en

c) voor te bereiden op een verdere (studie-)loopbaan.

Artikel 3.3 Curriculum

1. De opleiding bestaat uit het in het opleidingsspecifieke deel van deze regeling omschreven geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken.

2. De opleiding biedt voor de inpassing van onderwijseenheden van buiten de opleiding een vrije ruimte (minorruimte) van maximaal 30 ec.4 Voor Engelstalige studenten kan de examencommissie een uitzondering maken.

a. De bachelor omvat twee minoren van 15 ec elk, door de student te kiezen uit het onderwijsaanbod van de faculteit of daarbuiten.5 Voor de vormgeving van het onderwijs

wordt verwezen naar de minorgids van de faculteit:

http://www.ru.nl/studiegids/letteren/minor-bijvak/algemene-informatie-minoren-letteren/.

Voor cursussen die buiten de opleiding gevolgd worden, bijvoorbeeld in het kader van een vrije minor, geldt met betrekking tot de tentaminering etc. hetgeen bepaald is door de examencommissie van de opleiding die het onderwijs verzorgt.

b. Het totale minorpakket van een student mag niet meer dan 15 ec aan propedeusecursussen bevatten.

c. De student heeft de mogelijkheid om maximaal één minor zelf samen te stellen uit het onderwijsaanbod van de faculteit of daarbuiten. Een zogeheten ‘vrije minor’ vereist de goedkeuring van de examencommissie6. Een verzoek tot goedkeuring van een door de student zelf samengestelde minor dient in de regel zes werkweken voor aanvang van het

4Voor studenten die tussen 1 september 2011 en 1 september 2014 met de propedeuse van de opleiding zijn begonnen, is de minorruimte maximaal 45 ec. Voor studenten die beginnen per 1 september 2018 met een bacheloropleiding aan de letterenfaculteit kan een andere indeling van het minorstelsel van toepassing zijn.

5 Studenten die tussen 1 september 2011 en 1 september 2014 met de propedeuse van de opleiding zijn begonnen, volgen drie minoren van ieder 15 ec.

6Studenten die vóór 1 september 2014 met hun propedeuse zijn begonnen, mogen maximaal twee vrije minoren in hun programma opnemen.

eerste onderdeel te worden ingediend. Bij te late indiening bestaat het risico dat de examencommissie het verzoek niet tijdig kan afhandelen. In bijzondere gevallen kan de examencommissie afwijken van de genoemde termijn.

d. Indien een student in de in lid 3.2.d bedoelde minor wijzigingen wenst aan te brengen in de keuze van de onderdelen waarover reeds goedkeuring is verkregen, kan hij een verzoek daartoe indienen bij de examencommissie. De criteria die in dit artikel worden genoemd, zijn ook van toepassing op de gewenste wijzigingen.

3. Naast de onderwijseenheden als bedoeld in het voorgaande lid is het de student toegestaan om extracurriculaire onderwijseenheden van buiten de opleiding in te passen. Hiervoor is de toestemming van de examencommissie vereist.

4. In de opleiding is de student verplicht als individuele proeve van bekwaamheid een eindwerkstuk te schrijven, tenzij de examencommissie besluit dat deze verplichting wordt vervangen door deelname aan een onderzoeksproject dan wel een stage waar op wetenschappelijke wijze verslag van wordt gedaan.

5. In de opleiding is ruimte voor onderwijseenheden met een wijsgerig karakter met in totaal een omvang van ten minste 5 ec.

6. Toets academische taalvaardigheid Nederlands:

- iedere student van een Nederlandstalige bacheloropleiding legt in het eerste studiejaar een toets academische taalvaardigheid Nederlands af

- de toets is gericht op academische taalvaardigheid en is opgebouwd uit de aspecten:

basisspelling, academische woordenschat, taalverzorging en tekstopbouw

- de toets academische taalvaardigheid is gekoppeld aan een in artikel 6.2 lid 3 van het opleidingsspecifieke gedeelte van deze regeling aangewezen propedeusecursus

- als de toets academische taalvaardigheid Nederlands als enige deeltentamen van het examenonderdeel niet is behaald, dan blijven de reeds behaalde deeltentamens geldig - als de toets academische taalvaardigheid Nederlands is behaald, maar het examenonderdeel

als geheel niet, dan blijft het resultaat van de toets academische taalvaardigheid Nederlands geldig

- vrijstelling van de toets academische taalvaardigheid kan alleen verleend worden op basis van een gelijkwaardige universitaire taaltoets.

Artikel 3.4 Vrij onderwijsprogramma Niet van toepassing.

Artikel 3.5 Indeling onderwijs en tentamens

1. De opleiding wordt verzorgd in een jaarindeling met twee semesters. In het

opleidingsspecifieke deel is tenminste geregeld in welk semester gelegenheid wordt geboden tot het volgen van het onderwijs en het afleggen van het tentamen van de onderwijseenheden.

Artikel 3.6 Vorm van het onderwijs

1. In het opleidingsspecifieke deel van deze regeling is per onderwijseenheid de (werk)vorm van het onderwijs vastgelegd.

2. In het opleidingsspecifieke deel van deze regeling is vastgelegd in welke taal het onderwijs wordt verzorgd.

Artikel 3.7 Vorm van tentamens

1. In het opleidingsspecifieke deel van deze regeling is omschreven op welke wijze het tentamineren zal plaatsvinden. De examencommissie kan in bijzondere gevallen bepalen dat van de daar omschreven tentamenvorm zal worden afgeweken.

2. Mondelinge tentamens zijn in beginsel niet openbaar tenzij de examencommissie anders beslist.

Een mondeling tentamen bestaat uit een individuele toets, waarbij in beginsel niet meer dan één persoon tegelijk wordt getentamineerd. Het mondeling afnemen van tentamens geschiedt zo mogelijk in aanwezigheid van een tweede examinator of een door de examencommissie aangewezen waarnemer. In bijzondere gevallen kan de examencommissie bepalen dat een opname wordt gemaakt van het tentamen.

3. Aan de student met een functiebeperking kan de examencommissie de mogelijkheid bieden tentamens af te leggen op een wijze die aan de individuele beperking is aangepast. Alvorens hierover te beslissen kan de examencommissie deskundig advies inwinnen. Voor zover dit een voorziening bij een ‘digitale toets’ betreft, wint de examencommissie voor het vormgeven van de voorziening tevens advies in van de facultaire coördinator digitaal toetsen.

4. Ten aanzien van een tentamen dat betrekking heeft op een onderdeel dat niet in de opleiding wordt onderwezen, geldt wat daarover in de voor dat onderdeel geldende onderwijs- en examenregeling is bepaald.

Artikel 3.8 Inpassen van onderwijseenheden behaald buiten de opleiding

1. Op verzoek van de student kan de examencommissie onderwijseenheden van buiten de opleiding inpassen.

2. Het inpassen van de onderwijseenheden als bedoeld in lid 1 dient te worden aangevraagd voor aanvang van die onderwijseenheid. Tijdens de looptijd zijn er voorstellen tot wijziging mogelijk.

3. Indien de eenheden van studiebelasting en studieresultaten van de in te passen onderwijseenheden afwijken van het in deze regeling bepaalde, vindt conversie plaats. De examencommissie beslist, met inachtneming van de nota ‘Conversie van studiebelasting en studieresultaten’ van de Radboud Universiteit, over de conversie.

Artikel 3.9 Vervangen van onderwijseenheden

In bijzondere gevallen kan de student met toestemming van de examencommissie een onderwijseenheid vervangen door een onderwijseenheid van buiten de opleiding. Artikel 3.8 lid 2 is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.10 Vrijstelling

1. De examencommissie kan een student op diens verzoek, gehoord de desbetreffende examinator, geheel of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van een tentamen indien de student:

a) hetzij een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderwijseenheid van een universitaire of hogere beroepsopleiding heeft voltooid

b) hetzij aantoont door relevante werk- of beroepservaring over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken ten aanzien van het desbetreffende onderwijseenheid.

2. Indien de opleiding generieke vrijstellingen kent, dan zijn deze opgenomen in het opleidingsspecifieke deel van deze regeling.

3. Het aantal vrijstellingen als bedoeld in lid 1 is nooit hoger dan 90 ec.

4. Het eindwerkstuk is van de in lid 1 bedoelde vrijstellingsmogelijkheid uitgezonderd.

5. De examencommissie verleent geen vrijstellingen op grond van resultaten behaald in de periode waarvoor de student wegens fraude is uitgesloten van deelname aan tentamens als bedoeld in artikel 7.12b lid 2 van de Wet.

Artikel 3.11 Geldigheidsduur behaalde tentamens

1. De geldigheidsduur van behaalde tentamens is onbeperkt tenzij in het opleidingsspecifieke deel, met inachtneming van het hierover bepaalde in de WHW, anders is bepaald.

2. De examencommissie heeft de bevoegdheid om de geldigheidsduur van behaalde tentamens in individuele gevallen te verlengen.

3. De geldigheidsduur van behaalde deeltentamens is in principe beperkt tot het academische jaar, tenzij in het opleidingsspecifieke gedeelte anders is bepaald.

Artikel 3.12 Aantal tentamens per onderwijseenheid

1. Onverminderd het bepaalde in lid 2, wordt per onderwijseenheid tweemaal gelegenheid gegeven tot het afleggen van het tentamen, tenzij anders is bepaald in het opleidingsspecifieke deel.

2. Een met goed gevolg afgelegd tentamen mag zonder schriftelijke toestemming van de examencommissie niet nogmaals worden afgelegd.

3. De datum van de eerste tentamengelegenheid dient aan het begin van het betreffende semester waarin het bij het betreffende onderdeel behorende onderwijs van start gaat, bekend te zijn. De datum van de tweede tentamengelegenheid dient bekend te zijn voordat de eerste gelegenheid heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot het bachelorwerkstuk, de stage en andere onderdelen die niet met een tentamen worden afgesloten, kan de opleiding anders bepalen in het opleidingsspecifieke deel van deze regeling.

4. In een studiejaar waarin het onderwijs van een onderdeel voor het eerst niet meer wordt gegeven, wordt ten minste nog eenmaal gelegenheid gegeven het tentamen van het betreffende onderdeel af te leggen.

5. Werkstukken waarvoor door de opleiding of de docent(en) geen vaste inleverdata zijn vastgesteld, dienen uiterlijk 12 maanden na afloop van het onderdeel waarop ze betrekking hebben, te worden ingediend. Overigens dienen werkstukken altijd ten minste 30 dagen voor de dag waarop het examen wordt aangevraagd te worden aangeboden aan de examinator.