• No results found

DEEL III. HET ACTUEEL RECHT OP ZELFBESCHIKKING

Afdeling 1. Inleiding

113. Of het recht op zelfbeschikking na de dekolonisatie nog een plaats heeft in de internationale rechtsorde is een zeer terechte vraag. Tijdens de dekolonisatieperiode nam het recht op zelfbeschikking de vorm aan van een (extern) recht op dekolonisatie, wat de indruk wekt dat het zelfbeschikkingsrecht, na de dekolonisatie, geen betekenis meer zou hebben. Hoewel de nadruk aanvankelijk zeer duidelijk enkel op het externe aspect van zelfbeschikking gevestigd was, kwam daardoor toedoen van de VN, na de dekolonisatie, snel verandering in.

114. Er werd ondertussen al een aantal keren gewezen op het onderscheid tussen het interne en externe aspect (of recht) van zelfbeschikking. Het gaat voor de duidelijkheid vooralsnog over één recht. Wanneer welk aspect of wijze van implementatie naar voren komt, is afhankelijk van verschillende contextuele elementen. Wanneer er met andere woorden sprake is van ‘interne’ of ‘externe’ zelfbeschikking, duidt dit respectievelijk op de implementatie van zelfbeschikking binnen een bestaande staat enerzijds, en de implementatie van zelfbeschikking naar buiten toe (vaak door het creëren van een nieuwe staat door afscheiding van de bestaande) anderzijds. Een diepere analyse van beide aspecten komt verder in de scriptie aan bod.150 Het onderscheid tussen

de twee aspecten is bij de bespreking van de actoren van het recht op zelfbeschikking echter ook van belang. Een korte toelichting van beide aspecten is dus op zijn plaats.

115. Het intern recht op zelfbeschikking omvat het recht van een volk om vrij zijn politieke status binnen een staat te bepalen (door bijvoorbeeld zijn eigen democratische besluitvormingsproces te organiseren) en vrij zijn economische, sociale en culturele ontwikkeling na te streven (door middel van de beleidskeuzes die gemaakt worden juist doordat het volk een onderdeel is van de politieke instituties).151 Het gaat vooral om de

bescherming van de collectieve identiteit van een volk, via een recht op participatie binnen het politieke besluitvormingsproces van een staat.152 Het intern recht op zelfbeschikking valt dus eerder in de relatie tussen

een volk en het bestuur van een staat, waarbinnen het zich bevindt, te plaatsen.

116. Het extern recht op zelfbeschikking is het recht van een volk om vrij zijn internationale politieke status te bepalen, door zelf een nieuwe staat te vormen of door zich te associëren binnen een andere bestaande

150 Zie infra, randnrs. 264-317.

151 Zie art. 1(1) BUPO-Verdrag; M., SEYMOUR, “Internal Self-Determination and Secession” in A., PAVKOVIC & P., RADAN, The Ashgate Research Companion to Secession, Abingdon, Routledge, 2011, (385), 392-394; 151 D., RAIC, Statehood and the Law of Self- Determination, Leiden, Kluwer Law International, 2002, 239; R., VASHUM, “Self-Determination: Principles, Meanings and Practices”, Indian Anthropologist, Vol. 26, No 1 (June), 1996, 67.

staat.153 Dit externe aspect kwam al een aantal keer aan bod bij het stuk over de dekolonisatie, gezien dit

nagenoeg de enige vorm van zelfbeschikking was die door de resoluties van de VN behartigd werd.

117. Het postkoloniale karakter van zelfbeschikking, dat het recht op zelfbeschikking via een intern aspect als het ware nieuw leven wenst in te blazen (zonder dat externe zelfbeschikking hierdoor aan belang inboet), wordt gevestigd door verschillende internationale instrumenten, waarvan een aantal reeds aan bod zijn gekomen.154 Het gaat in hoofdzaak over het Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het Verdrag

inzake Economische, sociale en Culturele Rechten van 1966155, The Friendly relations Declaration van 1970156,

de Helsinki Final act van 1975 betreffende de Conference on Security and Co-operation in Europe (CSCE)157, Het Afrikaans Handvest betreffende Mensen- en Volkerenrechten van 1982 (Afrikaans Handvest)158 en de

Vienna Declaration and Programme of Action van 1993 (hierna Vienna Declaration).159 Alle voorgaande

instrumenten omschrijven het recht op zelfbeschikking als een recht voor alle volkeren zonder het te limiteren tot koloniale volkeren.160 In de verklaring van Wenen wordt er bijvoorbeeld geduid op het feit dat de territoriale

integriteit van alle staten (dus niet enkel koloniale machten) gevrijwaard moet blijven zolang ze in overeenstemming handelen met de beginselen van gelijke rechten en zelfbeschikking “and thus possessed of a

governement representing the whole people belonging to the territory without distiction of any kind.”161

118. Deze inleiding heeft als doel te wijzen op het bestaan van een verder ontwikkelingsproces van het recht op zelfbeschikking na de dekolonisatie. De vraag blijft echter of die ontwikkeling praktische relevantie heeft, op welke manier het recht zich ontwikkeld heeft (zijnde vooral in twee te onderscheiden aspecten: interne zelfbeschikking en externe zelfbeschikking) en welke actoren het voorwerp kunnen zijn bij de toepassing van dit recht. Dit laatste komt in deze afdeling aan bod. Het ‘volk’ als rechthebbende werd al een aantal keer benadrukt in de voorgaande paragrafen. Ondertussen is het duidelijk dat ten tijde van de dekolonisatie ‘het volk’ gelezen moet worden als ‘gekoloniseerde’ of ‘onderdrukte volkeren’. Het volksbegrip als ‘gekoloniseerde volkeren’ is binnen het hedendaagse zelfbeschikkingsrecht en binnen de huidige wereldpolitiek niet echt meer aan de orde. Voor de notie ‘onderdrukte volkeren’ is dit echter niet zo. Dat het koloniale landschap zo goed als volledig verdwenen is, neemt immers niet weg dat bepaalde groeperingen binnen staten vandaag de dag nog steeds onderdrukt kunnen worden door het politieke systeem van die staat. De vraag blijft: wanneer is men een ‘volk’ in de zin van het recht op zelfbeschikking?

153 R., VASHUM, “Self-Determination: Principles, Meanings and Practices”, Indian Anthropologist, Vol. 26, No 1 (June), 1996, 68. 154 D., RAIC, Statehood and the Law of Self-Determination, Leiden, Kluwer Law International, 2002, 226-227.

155 Zie art. 1(3) van het BUPO-Verdrag/ECOSOC-Verdrag van 16 december 1966.

156 Resolutie 2625 (XXV) van de Algemene Vergadering van de VN (24 october 1970), UN Doc. A/RES/2625(XXV) (1970). 157 Conference on the Security and Co-Operation in Europe, Helsinki Final act, 1975, 34 p.

158 Afrikaans Handvest betreffende Mensen-en Volkerenrechten van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (Organisation of African Unity of OAU) van 27 juni 1981, OAU Doc. CAB/LEG/67/3 rev. 5, 21, ILM Vol 58, (1982).

159Vienna Declaration and Programme of Action van 25 juni 1993, UN Doc. A/COF/157/23, (1993).

160 D., RAIC, Statehood and the Law of Self-Determination, Leiden, Kluwer Law International, 2002, 228-230.

119. Het is hierbij belangrijk de volgende bemerking te maken. Er is een onderscheid tussen het volksbegrip in de ruime betekenis van het woord (waaronder veel groepen op basis van gemeenschappelijke kenmerken zouden vallen) en het volksbegrip zoals het gebruikt wordt bij de omschrijving van het recht op zelfbeschikking in verschillende internationale instrumenten. Dit is het volksbegrip in de enge zin en tevens het voorwerp van dit hoofdstuk. Het bestuderen van volkeren (naast minderheden) die het subject kunnen zijn van het recht op zelfbeschikking (en niet ‘volkeren’ in het algemeen) staat immers centraal in deze masterproef. In wat volgt, moet de notie ‘volk’ met andere woorden altijd begrepen worden in het licht van de verdragen en resoluties rond het zelfbeschikkingsrecht. In de rechtsleer staat ondertussen niet zozeer de vraag ‘wat’ het recht op zelfbeschikking precies is centraal, maar wel ‘voor wie’ dit recht geldt.162

120. Dit hoofdstuk diept eerst de verschillende invullingen uit die aan het volksbegrip gegeven kunnen worden. Daarnaast zal ook het minderheidsbegrip aan een diepere analyse worden onderworpen. De vraag stelt zich immers of ook minderheden in bepaalde omstandigheden onder het volksbegrip van de hierboven vermelde instrumenten kunnen vallen. Tot slot formuleert het slotstuk van deze afdeling een antwoord op de deelonderzoeksvraag omtrent de mogelijke subjecten van het recht op zelfbeschikking (volkeren, minderheden), en hun ‘toegang’ tot het zelfbeschikkingsrecht.

Afdeling 2. De rechtssubjecten van het recht op zelfbeschikking