• No results found

Inhoud van het wetsvoorstel 1 Meldplicht

Vraag 65, VVD

De leden van de VVD-fractie lezen dat voorafgaand aan het afronden van een verwervingsactiviteit een melding moet worden gedaan bij de minister die een risicoanalyse laat uitvoeren naar aanleiding hiervan. Welke beslistermijn geldt bij dit instrument?

Overeenkomstig artikel 12, eerste lid, van het wetsvoorstel is een termijn van acht weken opgenomen voor het doen van een mededeling of een toetsingsbesluit vereist is. Deze termijn kan op grond van artikel 12, derde lid, verlengd worden met maximaal zes maanden indien nader onderzoek nodig is.

Indien op grond van artikel 12, tweede lid, wordt besloten dat een toetsingsbesluit vereist is, dan bepaalt artikel 12, vijfde lid, dat het toetsingsbesluit binnen acht weken na het indienen van de aanvraag daartoe genomen dient te worden. Deze termijn kan eveneens met maximaal zes maanden verlengd worden indien nader onderzoek nodig is. Echter, de termijn die is gebruikt voor het doen van nader onderzoek in de mededelingsfase (artikel 12, derde lid), moet van deze maximale termijn van zes maanden worden afgetrokken. Dit betekent bijvoorbeeld dat, bij een bepaalde verwervingsactiviteit, de termijn voor het nemen van een

toetsingsbesluit met maximaal twee maanden verlengd mag worden (op grond van artikel 12, zesde lid), als in de hier voorafgaande mededelingsfase (op grond van artikel 12, derde lid) de termijn al met vier maanden is verlengd voor nader onderzoek.

Indien de te toetsen investering binnen de reikwijdte valt van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe

investeringen in de Unie (PbEU 2019, L7), de “FDI-screeningsverordening”, kan de termijn, indien noodzakelijk, met nog ten hoogste drie maanden worden verlengd.

Vraag 66, VVD

Op basis van welke analyse en factoren is deze beslistermijn tot stand gekomen?

Voor de beslistermijn is aansluiting gezocht bij de beslistermijn van acht weken uit de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie die uw Kamer vorig jaar heeft aangenomen. De maximale duur van de verlengingsmogelijkheid is gebaseerd op de tijd die nodig kan zijn om relevante informatie in een derde land te vergaren, indien met dat land geen structurele samenwerking voor de uitwisseling van inlichtingen bestaat. Het streven is daarbij om de termijn in de praktijk zo kort mogelijk te houden. De extra verlengingsmogelijkheid van drie maanden is opgenomen om bij het nemen van de beslissing rekening te kunnen houden met eventueel binnen gekomen opmerkingen van andere lidstaten of een advies van de Europese Commissie in het kader van de FDI-screeningsverordening. Het kan voorkomen dat pas in een laat stadium wordt ontdekt dat er sprake is van een buitenlandse directe investering, omdat het in eerste instantie leek te gaan om een investeerder van binnen de Europese Unie. Over het algemeen zal de mogelijke verlenging van de termijn met zes maanden al voldoende zijn.

Vraag 67, VVD

De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel beoogt risico’s op de nationale veiligheid te voorkomen indien na afronding pas melding wordt gemaakt van de verwervingsactiviteit en een ongewenste verwerver mogelijk al toegang heeft kunnen krijgen tot bepaalde vitale processen of informatie en kennis. Hoe

voorziet dit wetsvoorstel in de tijdige nakoming van de meldplicht om veiligheidsrisico’s te voorkomen?

Het is niet uit te sluiten dat een melding pas wordt gedaan na de uitvoering van een verwervingsactiviteit. Het wetsvoorstel voorziet in sancties ter afschrikking om te voorkomen dat niet of te laat wordt gemeld.

Indien niet of niet tijdig is gemeld, wordt namelijk in strijd met het verbod van artikel 10, eerste lid, van het wetsvoorstel gehandeld. Daarin staat dat een verwervingsactiviteit niet plaatsvindt voordat door mij een mededeling is gedaan aan een meldingsplichtige dat geen toetsingsbesluit vereist is of een

toetsingsbesluit is genomen. Indien de verwervingsactiviteit toch heeft

plaatsgevonden zonder dat hieraan is voldaan, kan ik daar tegen optreden als de desbetreffende verwervingsactiviteit bij mij bekend is of wordt. Ik kan dan een bestuurlijke boete opleggen omdat het verbod is geschonden (artikel 10, eerste lid, jo. artikel 51, tweede lid). Dit is ten hoogste een geldboete van € 870.000 (geldboete van de zesde categorie) of indien een geldboete van de zesde

categorie geen passende bestraffing toelaat, ten hoogste 10% van de omzet van de desbetreffende onderneming (artikel 51, derde lid, van het wetsvoorstel). Ook is de overtreding van artikel 10, eerste lid, een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten (artikel 57).

Tevens voorziet het wetsvoorstel in juridische effecten in geval van niet of niet tijdig melden, die het voor de verwerver moeilijker maken om zijn invloed uit te oefenen waarmee hij toegang tot bepaalde vitale processen of informatie en kennis kan krijgen. De met niet of niet tijdig gemelde activiteit verworven rechten zijn van rechtswege geschorst, met uitzondering van, voor zo ver van toepassing, het recht op de opbrengsten van een onderneming, dividend en de ontvangst van uitkeringen uit de reserves (zie artikel 30, onder a, van het wetsvoorstel). De doelonderneming geeft zelf voor zover mogelijk ook actief gevolg aan de schorsing van deze rechten (zie artikel 31 van het wetsvoorstel). Om de schorsing effectief te laten zijn kan ook een persoon worden aangewezen die opdrachten kan verstrekken aan de doelonderneming die uitsluitend ertoe strekken om de medewerking van de verwerver of doelonderneming aan de effectiviteit van de schorsing te verzekeren (zie artikel 32 en ook voor vitale aanbieders artikel 33 van het wetsvoorstel).

Het opleggen van eventuele sancties doet er niet aan af dat reeds uitgevoerde verwervingsactiviteiten achteraf altijd alsnog worden beoordeeld op risico’s voor de nationale veiligheid. Er kunnen dan mitigerende maatregelen en/of een verbod volgen die van toepassing is of zijn op de al uitgevoerde verwervingsactiviteit. Dit werkt als volgt. Indien ik ermee bekend ben dat de verwervingsactiviteit heeft plaatsgevonden door de melding achteraf of door eigen bevindingen, ben ik gehouden die beoordeling op risico’s voor de nationale veiligheid alsnog uit te voeren (artikel 16, eerste lid). Er gelden hiervoor specifieke afhandeltermijnen en binnen drie maanden nadat mij bekend is geworden dat de verwervingsactiviteit heeft plaatsgevonden, kan ik de meldingsplichtige gelasten binnen een redelijke termijn aan mij een alsnog melding van de inmiddels uitgevoerde

verwervingsactiviteit te doen (zie artikel 16, tweede en derde lid). Die melding wordt dan bij de risicobeoordeling betrokken. Op grond van de uitkomsten van die beoordeling moet ik vervolgens aan een meldingsplichtige (de verwerver en doelonderneming, voor zover althans bekend) schriftelijk mededelen dat geen toetsingsbesluit vereist is of neem ik ambtshalve een toetsingsbesluit. Als er ambtshalve een toetsingsbesluit wordt genomen, kunnen daarin mitigerende maatregelen staan over en/of een verbod op (delen van) de reeds uitgevoerde

verwervingsactiviteit. Aan die mitigerende maatregelen en/of dat verbod moet door een meldingsplichtige worden voldaan, ook al was de verwervingsactiviteit eerder al uitgevoerd. Indien aan die mitigerende maatregelen en/of dat verbod niet wordt voldaan, bevat het wetsvoorstel voorschriften die erop gericht zijn om die naleving te bewerkstelligen. In antwoord op de vragen 22 tot en met 24 van de leden van de VVD-fracties is onder het kop ‘ongedaan maken’ toegelicht wat de procedure hiervoor is en wat hierbij verder geldt.

Vraag 68, CDA

De leden van de CDA vragen merken op dat artikel 11, tweede lid, bepaalt dat ‘bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke informatie een melding bevat, op welke wijze de melding wordt gedaan en kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de melding’. Is de regering het met deze leden eens dat deze algemene maatregel van bestuur zo concreet en informatief

mogelijk dient te zijn en tegelijk met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel gereed, zodat meldingsplichtigen goed geïnformeerd en weten waar zij aan toe zijn?

De algemene maatregel van bestuur zal zo concreet en informatief mogelijk worden. Er zal bijvoorbeeld een model van het meldingsformulier als bijlage bij de regelgeving worden gevoegd, zodat precies duidelijk wordt welke informatie door meldingsplichtigen moet worden aangeleverd. Bepaalde technische uitwerkingen van de wet, zoals gegevensuitwisseling met andere instanties dan de ministeries betrokken bij dit wetsvoorstel, zijn cruciaal voor het uitvoeren van de wet. Deze uitwerkingen zullen dan ook tegelijk met de inwerkingtreding van de wet gereed zijn. Daarnaast zal de regering zich inspannen om meldingsplichtigen goed te informeren over het wetsvoorstel en de algemene maatregel van bestuur. Mede hierom is informatie over het wetsvoorstel reeds te vinden op de website van het BTI, dat uitvoering geeft aan bestaande sectorale investeringstoetsing.

Meldingsplichtigen kunnen contact opnemen met het BTI wanneer zij vragen hebben over het wetsvoorstel.

Vraag 69, GroenLinks

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering heel nauwkeurig aan te geven voor welke gevallen er precies een meldplicht geldt.

Ieder voornemen een verwervingsactiviteit uit te voeren, moet door een van de meldingsplichtigen (een verwerver en de doelonderneming) aan mij worden gemeld (artikel 11, eerste lid). Hierop geldt alleen een afwijking voor een zeer specifieke in het wetsvoorstel genoemde verwervingsactiviteit betreffende overgang van goederen als bedoeld in artikel 1 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek onder algemene titel (artikel 2, onderdeel g, of artikel 3, onderdeel d).

Omdat de overgang dan van rechtswege geschiedt, geldt niet een meldplicht voorafgaand van die verwervingsactiviteit maar eerst daarna (artikel 11, zesde lid).

Er is sprake van een meldplicht indien:

1. een verwerver een verwervingsactiviteit wil uitvoeren 2. in een doelonderneming

3. die een vitale aanbieder is of een onderneming die actief is op het gebied van sensitieve technologie; en

4. met de verwervingsactiviteit zeggenschap in de vitale aanbieder wordt verkregen of zeggenschap wordt verkregen dan wel significante invloed wordt verkregen of wordt vergroot in de onderneming die actief is op het gebied van sensitieve technologie, en

5. zonder dat een uitzondering geldt als aan 1) tot en met 4) is voldaan.

Deze voorwaarden die gelden voor een meldplicht zullen onderdeel zijn van een door het BTI op te stellen handleiding. Inhoudelijk geldt ten aanzien van deze voorwaarden het volgende:

Ad 1) Bij een verwervingsactiviteit moet altijd een verwerver betrokken zijn (zie artikel 1 van de definitie van het begrip verwervingsactiviteit). Verwervers zijn investeringspartijen (personen of rechtspersonen), partijen die willen fuseren, de partij of partijen die willen splitsen, de partij of partijen die

vermogensbestanddelen willen verwerven of de partijen die zeggenschap of significante invloed verwerven via een andere rechtshandeling of die onder algemene titel goederen in vermogensrechtelijke zin verkrijgt (zie nader de definitie van verwerver in artikel 1 en blz. 133/134 van de memorie van toelichting).

Ad 2) Wat een doelonderneming is, staat omschreven in artikel 1 van het wetsvoorstel. Er is samengevat sprake van een doelonderneming als een onderneming het onderwerp van een bepaalde verwervingsactiviteit is of doelondernemingen daar het resultaat van zijn, zoals in het geval van

bijvoorbeeld een joint venture. Een doelonderneming moet altijd gevestigd zijn in Nederland. Er kan alleen sprake zijn van een doelonderneming als die tevens een onderneming is in de zin van artikel 101, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is (zie over het begrip onderneming nader blz.

103 van de memorie van toelichting). Zie voor een uitleg van het begrip doelonderneming en met wat ‘gevestigd zijn in Nederland’ wordt bedoeld, blz.

128/129 van de memorie van toelichting. Het wetsvoorstel bevat ook een

uitbreiding van het begrip doelonderneming voor het geval die niet zelf een vitale aanbieder is of actief is op het gebied van sensitieve technologie, maar de

verbondenheid van de doelonderneming met een andere onderneming die dat wel is groot genoeg is. Dit is nader uitgewerkt in artikel 6.

Ad 3) Wat een vitale aanbieder is respectievelijk wat sensitieve technologie is, is in het wetsvoorstel nader uitgewerkt (artikelen 1, 7 en 8). Artikel 1 bevat een algemene definitie van het begrip vitale aanbieder. Artikel 7 bevat een opsomming van vitale aanbieders. Andere categorieën vitale aanbieders kunnen tijdelijk bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen, waarna zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel wordt ingediend om dit uitsluitend bij wet te regelen (artikel 7, elfde en twaalfde lid). Artikel 8 bepaalt wat sensitieve technologie omvat. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen producten voor tweeërlei gebruik en militaire goederen worden uitgezonderd als sensitieve technologie of kunnen andere technologieën worden aangewezen als is voldaan aan daaraan in wetsvoorstel gestelde voorwaarden (artikel 8, tweede en derde lid). De memorie van toelichting bevat voorts uitgebreide verhandelingen over de begrippen vitale aanbieder en sensitieve technologie en de uitwerking daarvan (blz. 17 tot en met 32, 131, 132 en 136 tot en met 143).

Ad 4) De invloed die met een verwervingsactiviteit wordt verkregen, moet groot genoeg zijn om het noodzakelijk te doen zijn te toetsen op aanwezigheid van een risico voor de nationale veiligheid. Dit wordt bepaald aan de hand van de

begrippen “zeggenschap” en “significante invloed”. Het begrip “zeggenschap” is ontleend aan het mededingingsrecht. Onder zeggenschap wordt de mogelijkheid verstaan om op grond van feitelijke of juridische omstandigheden een

doorslaggevende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming.

Paragraaf 3.4 van de memorie van toelichting gaat nader in op de achtergrond en inhoud van dit begrip. Het betreft uitsluitend het “verkrijgen” van zeggenschap en dus niet het wijzigen daarvan in de zin van het verkleinen of vergroten van al

bestaande zeggenschap; op de achtergrond daarvan en de nota van wijziging in verband hiermee is bij de beantwoording op vraag 63 van de leden van de GroenLinks-fractie nader ingegaan. Indien de drempel van “zeggenschap” wordt bereikt met een verwervingsactiviteit in een relevante doelonderneming is het wetsvoorstel van toepassing, tenzij op grond van ad 5) een uitzondering van toepassing is. Indien de drempel van “zeggenschap” nog niet is bereikt kan het wetsvoorstel ook bij het bereiken van een lagere drempel aan invloed op de doelonderneming van toepassing zijn als die actief is op het gebied van sensitieve technologie. Deze lagere drempel geldt dus niet voor vitale aanbieders. Deze lagere drempel ligt op het niveau van significante invloed. Het betreft uitsluitend het “verkrijgen” of “vergroten” van significante invloed. Anders dan bij

zeggenschap gelden er meerdere oplopende (sub)drempels waarbij significante invloed met een verwervingsactiviteit kan worden behaald. Daardoor kan met het vergroten van significante invloed telkens een nieuwe drempel aan significante invloed worden behaald. Het wetsvoorstel is dan ook op die vergroting zelfstandig van toepassing. Significante invloed kan op verschillende manieren ontstaan. Dat kan bijvoorbeeld bij het verkrijgen of vergroten van significante invloed door een verwervingsactiviteit waarmee ten minste tien, twintig respectievelijk vijfentwintig procent van het aantal uit te (laten) brengen stemmen van de algemene

vergadering in een doelonderneming wordt bereikt (zie artikel 4, onderdelen a tot en met c). Er is geen significante invloed als sprake is van zeggenschap (artikel 4, tweede lid). Het voordeel van deze methodiek van differentiatie is dat bij kleinere vergrotingen die tussen twee drempels inliggen het wetsvoorstel niet van

toepassing is. Dit dient het investeringsklimaat en voorkomt administratieve en bestuurlijke lasten. Er geldt dan hiervoor geen meldplicht. Bij algemene maatregel van bestuur kan deze methodiek worden verfijnd (artikel 4, derde lid). Dit is mogelijk door voor specifiek aan te wijzen categorieën van doelondernemingen te differentiëren uitsluitend naar de in het wetsvoorstel omschreven situaties. Dit is uitgebreid toegelicht in antwoord op vraag 63 van de leden van de GroenLinks-fractie. Zie voorts ook de memorie van toelichting (blz. 35 tot en met 37).

Ad 5) Tot slot kan een uitzondering van toepassing zijn waardoor het wetsvoorstel toch niet van toepassing is en dus ook geen meldplicht geldt (artikel 5). Een uitzondering geldt bijvoorbeeld als het bij een bepaalde activiteit, op grond van een wettelijk voorschrift, slechts mogelijk is voor de Nederlandse staat,

provincies, gemeenten of andere openbare lichamen om verwerver te zijn (onderdeel a). Het wetsvoorstel is bijvoorbeeld ook niet van toepassing indien er op de activiteit op grond van een andere wet een specifieke toets uit hoofde van nationale veiligheid van toepassing is, ongeacht de inhoud van die specifieke toets (onderdeel b). Dit is evenals het volgende onderdeel c een voorrangsregel die samenhangt met de vangnetfunctie van het wetsvoorstel (zie specifiek blz. 116 tot en met 118 van de memorie van toelichting). De uitzonderingen staan opgesomd in artikel 5 en zijn in de memorie van toelichting nader gemotiveerd (zie blz.

135/136).

Concluderend is het wetsvoorstel uitsluitend van toepassing als aan de nummers 1 tot en met 5 is voldaan. In dat geval geldt er een meldplicht voor een

voorgenomen verwervingsactiviteit, behoudens een beperkte afwijking hiervan waarbij achteraf gemeld moet worden. Voor de volledigheid dient hieraan nog toegevoegd te worden dat het zich kan voordoen dat een verwerver wegens een geheimhoudingsplicht van de doelonderneming niet kan weten dat een

verwervingsactiviteit binnen de reikwijdte valt van deze wet valt. De verwerver hoeft dan weliswaar niet melden, maar de doelonderneming waarvoor deze geheimhoudingsplicht geldt, moet het voornemen een verwervingsactiviteit uit te

voeren in dat geval melden zodra zij van die verwervingsactiviteit kennis heeft (artikel 11, vijfde lid).

Vraag 70, GroenLinks

Klopt het dat deze meldplicht breed is vormgegeven en waarom kiest men er niet voor om deze verder in te kaderen en toe te spitsen?

Bij het vormgeven van het wetsvoorstel en de meldplicht is gezocht naar een effectieve benadering om risico’s voor de nationale veiligheid te beheersen, waarbij dit niet verder gaat dan voor het investeringsklimaat noodzakelijk is. Aan de wens tot inkadering en het nader toe te spitsen is hieraan door de gekozen vormgeving zoveel mogelijk tegemoet gekomen, zoals in de beantwoording op vraag 69 is toegelicht. Uit het antwoord op die vraag blijkt dat de afbakening van het toepassingsbereik van het wetsvoorstel aan de hand van een samenstel aan criteria plaatsvond, die ieder afzonderlijk nader zijn uitgewerkt en toegelicht.

4.2 Beoordelingscriteria

De leden van de D66-fractie begrijpen dat het beoordelen van dit soort

investeringen, fusies en overnames veel inzicht en expertise vergt. Vaak ook in ondoorzichtige interne bedrijfsstructuren met onverwachte belanghebbenden.

Vraag 71, D66

Welke middelen heeft de regering om inzicht te krijgen in complexe en/of ondoorzichtige bedrijfsstructuren?

Een onvoldoende transparante eigendomsstructuur en/of -verhoudingen van een verwerver wordt als relevante factor meegenomen in de beoordeling van een verwervingsactiviteit (artikel 19, onderdeel a, van het wetsvoorstel). Om inzicht te krijgen in de bedrijfsstructuur, dienen de meldingsplichtigen hier allereerst

informatie over aan te leveren bij de melding aan het BTI. Het BTI kan om aanvullende informatie vragen indien dit nodig is. Indien de verwerver niet of onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar de eigendomsstructuur en/of -verhoudingen dan wordt dit bovendien als zelfstandige factor meegewogen in de beoordeling van de verwervingsactiviteit (artikel 19, onderdeel e, van het wetsvoorstel). Dit bevordert de medewerking van de betrokken partijen aan het onderzoek. In aanvulling op de aangeleverde informatie kan het BTI overgaan tot een openbronnenonderzoek en het raadplegen van databases die hulp bieden bij het doorgronden van bedrijfsstructuren (zie in dit verband artikel 34, derde lid, van het wetsvoorstel). Daarnaast kunnen ook bestuursorganen, diensten, toezichthouders of andere personen om informatie worden verzocht die juist bij het doorgronden van deze complexe en/of ondoorzichtige bedrijfsstructuren relevant kan zijn (zie in dit verband ook artikel 34, vierde lid, van het wetsvoorstel).

Vraag 72, D66

Is de regering van mening dat er voldoende expertise is om de beschreven criteria voldoende te controleren?

De regering is van mening dat de benodigde expertise in voldoende mate

aanwezig is. Het BTI, dat belast zal zijn met de uitvoering van dit wetsvoorstel, is opgericht met speciaal voor dit doel gespecialiseerde en geselecteerde

medewerkers. Daarnaast maakt het BTI gebruik van de Rijksbreed reeds

medewerkers. Daarnaast maakt het BTI gebruik van de Rijksbreed reeds