• No results found

3 Risico op fosfaatuitspoeling in Bientje en Eeuwselsche loop

3.3 Risico op basis van fosfaatbronnen

3.3.2 Historisch fosfaatoverschot volgens enquête

3.3.2.2 Inhoud van de enquête

Fosfaatbronnen

Tabel 5 geeft een overzicht van relevante fosfaatbronnen in het studiegebied. De fosfaatvoorraad van de bodem vormt de belangrijkste bron. Deze kan het best op basis van grondanalyse worden vastgesteld. Daarom is de boeren gevraagd naar beschikbare grondanalyses van de betreffende percelen. Daarnaast is gevraagd naar het historische grondgebruik en het voorkomen van veen. Het aandeel gras (veldkavel/huiskavel), bouwland (intensief/extensief) en maïs is onderverdeeld in drie klassen (0-33, 34-66, 67-100%). Als startjaar is 1970 gekozen. Paragraaf 3.3.1 geeft nadere uitleg over het verband tussen het historische grondgebruik de verwachte bodemvoorraad fosfaat. Hierop is de beoordeling van het bronrisico van een bepaald grondgebruik gebaseerd (tabel 5). Het bronrisico voor een perceel wordt

het gewogen gemiddelde van de risico’s per grondgebruik. Bijvoorbeeld 50% maïs en 50% veldkavel gras wordt 0,5 x 3 + 0,5 x 1 = 2. Voor een substantiële hoeveelheid veen in het profiel is met 1 gewaardeerd volgens paragraaf 3.3.3.

Het bronrisico van erosie, belasting van het oppervlaktewater met vaste deeltjes, wordt eveneens beïnvloed door het verwachte fosfaatgehalte van de bovengrond, en kan dus op dezelfde manier worden gewogen als de fosfaatvoorraad.

Het risico van actuele bemesting hangt samen met het direct meemesten van sloten en met incidentele oppervlakkige afspoeling als de bemesting binnen korte tijd gevolgd wordt door een neerslagpiek. Dit risico is groter bij oppervlakkige, breedwerpige bemesting en beweiding, dan bij mestinjectie, rijenbemesting en kantstrooien. De enquête gaat daarom in op de manier van bemesten en de intensiteit van beweiding. Daarnaast is gevraagd naar het gebruik van meststoffen (welke en hoeveel, afhankelijk van de gewassen op het perceel). In het geval van gebruik van dierlijke mest, houden we in tabel 5 bij de actuele bemesting rekening met enige uitspoeling van organisch fosfaat.

Belasting via verhard oppervlak zal eerder op een veehouderijbedrijf plaatsvinden dan op een akkerbouwbedrijf, omdat daar meer mest omgaat. Daarnaast kunnen kuilresten of sappen in de sloot terecht komen. De weging kan op basis van het aandeel akkerbouwpercelen per bedrijf.

Daarnaast zijn open vragen gesteld over puntbronnen (welke en hoeveel en waar vindt lozing plaats) en slootonderhoud. Wat gebeurt er met de bagger en het maaisel van de sloten? Is er ontvangstplicht voor bagger van het waterschap en zo ja wat gebeurt daarmee?

Kwel kan als bron worden verwaarloosd (bijlage 1). Enquêtevragen

Tijdens de gesprekken met de boeren kwamen de volgende onderwerpen aan bod. (Bijlage 2 geeft een gedetailleerd overzicht van de vragen uit de enquête).

• historisch grondgebruik, voor zover bekend vanaf 1970 • (gemiddeld) mestgebruik per grondgebruik

• aanwezigheid drainage

• aanwezigheid van veenlagen in het profiel • grondanalyse

• beregening

Van de gelegenheid van de enquête is gebruik gemaakt om informatie te vergaren vanuit de praktijk waarmee de analyse van het routerisico kon worden aangescherpt. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van drainagebuizen. Daarnaast is gevraagd naar het vóórkomen van water op het maaiveld en eventueel erosie op de betreffende percelen, over belasting via verhard oppervlak: erf, kuil, wasplaats van machines, kavelpaden naast de sloot, risicoplekken zoals kop- en wendakkers, kapot gereden stukken bouwland in de herfst en veeverzamelplekken, zoals hekken bij de sloot, drinkbakken naast de sloot, etc.

Berekening fosfaatoverschot bodem

De antwoorden van de boeren over de mesthoeveelheden per gewas en de bekende periode zijn in een spreadsheet verwerkt tot een overzicht van het gemiddelde

fosfaatoverschot uitgedrukt in kilogram per hectare per jaar (P2O5). Daarbij is

rekening gehouden met de volgende factoren: 1) hoeveelheid toegediende mest per ha

a) mestsoort en samenstelling, waar geen exacte hoeveelheden konden worden genoemd is een bereik bepaald tussen:

i) globale adviesdosering in de genoemde periode (berekening A(dvies)) ii) maximum normstelling in de genoemde periode (berekening B(eleid)) b) frequentie van toedienen (variërend van eenmalig tot meerdere keren per

jaar)

2) fosfaatoverschot bij grasland, rekening houdend met: a) excretie, afhankelijk van type vee en beweidingsysteem:

i) melkvee, beperkt weiden (gem. 9,2 kg /dier/jaar P2O5)

ii) jongvee/droge koeien onbeperkt weiden (gem. 6,1 kg /dier/jaar P2O5)

b) veebezetting per hectare grasland (zie bijlage 2C)

c) gewasopname per snede door maaien of weiden (max. 6 sneden per jaar): i) maaien (20,6 kg /ha/jaar per snede P2O5)

ii) weiden (13,7 kg/ha/jaar per snede P2O5)

d) verhouding in de tijd tussen weiden en maaien i) % van de sneden dat er wordt geweid ii) % van de sneden dat er wordt gemaaid

3) fosfaatafvoer overige gewassen, rekening houdend met gewastype, zie tabel 8en bijlage 2D

Berekening van het netto fosfaat overschot per perceel per jaar: (1): opgegeven hoeveelheid (in kg/ha/jaar P2O5)

(2a): excretie/jaar: = excretie/diertype x aantal dieren/ha x% weiden (2b): afvoer gras = 6 x (% weiden x gewasopname/weidesnede) + % maaien x gewasopname/maaisnede) (3): afvoer overige gewassen (zie bijlage 2D)

Netto fosfaatoverschot per jaar = (1) + (2a) – (2b) – (3)

Bij de afvoer van fosfaat via beweiding is rekening gehouden met de gemiddelde veebezetting per hectare grasland. Tijdens de enquêtegesprekken kwamen voor de gevraagde historie vaak onvoldoende kwantitatieve gegevens boven water, zodat is besloten om de veedichtheid per hectare grasland te benaderen via de landbouwmeitelling (CBS 2003). Er is geen rekening gehouden met trendmatige veranderingen hierin gedurende de laatste 30 jaar. Voor melkvee bedraagt de veedichtheid 2,9 – 4,7 dieren per hectare grasland. Bij jongvee is dit iets lager: 2,2 – 4,5 dieren per hectare. Zie bijlage 2C.

Figuur 18: Respons en ligging van de percelen in de enquête Tabel 6: Overzicht van de respons op de enquête

Toelichting aantal percelen areaal (ha) areaal (%)

geen relatie bekend 28 52.1 23%

Niet geselecteerd (geen brief) 16 13.4 6%

in enquête 32 118.4 52%

bedankt voor enquête 13 31.9 14%

Niet benaderd (te klein) 7 1.4 1%

geen contact (wel brief) 5 11.0 5%

totaal: 101 228.3 100%

Tabel 7: Beschikbaarheid grondanalyses met de waardering volgens het bemestingsadvies

Bouwland grasland Bedrijf perceel

nr. Jaar Pw waardering P-AL waardering

D 2 2005 71 hoog I 1 1994 58 Vrij hoog I 2 1994 37 Ruim voldoende I 3 1998 54 Ruim voldoende I 4 1994 40 Ruim voldoende I 5 1995 45 Ruim voldoende L 1 2002 57 Vrij hoog