• No results found

Informatiepositie minister bij crisissituaties banken

In document Toezicht op banken in Nederland (pagina 60-63)

4 Rol minister van Financiën

4.3 Informatiepositie minister bij crisissituaties banken

Dat gesprekken en contacten tussen DNB en Financiën doorgaans niet schriftelijk

worden vastgelegd, heeft consequenties voor de informatiepositie van het Ministerie van Financiën. Dat geldt ook voor eventuele crisissituaties bij onder toezicht staande banken die mogelijk zouden kunnen leiden tot destabilisatie van het financiële stelsel.

4.3.1 Informatiepositie bij crisissituaties

Op het moment dat zich bij een bank een crisissituatie voordoet, is het van belang dat de minister van Financiën daarvan op de hoogte is.

In de Wft staat dat de toezichthouder uit eigen beweging of als de minister daarom vraagt, de minister vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verstrekt, als deze die met het oog op de stabiliteit van het financiële stelsel nodig heeft.120 Ook in het vijfjaarlijkse verslag over de doelmatigheid en doeltreffendheid van DNB als zbo (van maart 2017) staat dat het onder bepaalde omstandigheden nodig kan zijn dat DNB specifieke informatie over een individuele instelling met de minister deelt.121

Wanneer, hoe en waarover DNB het ministerie zou moeten informeren, ligt naar ons oordeel summier vast in een Memorandum of Understanding uit 2007. Hierin staat:

‘Indien DNB tekenen ontwaart van een crisis bij een financiële onderneming informeert DNB de minister tijdig over haar beoordeling van de situatie en de eventuele crisismaatregelen. Indien door ontwikkelingen bij een financiële onderneming of anderszins de stabiliteit van het financieel stelsel wordt bedreigd, vindt onverwijld overleg en informatie-uitwisseling plaats tussen DNB en de minister.122

Wij stellen vast dat dit document geen formele status heeft en sinds 2007 niet is aangepast of geactualiseerd. Dit vinden wij opvallend gezien de problemen waarmee de Nederlandse bankensector sindsdien is geconfronteerd.

Volgens het ministerie heeft DNB recent geen gegevens hoeven te verstrekken over middelgrote en kleine banken wegens dreigend gevaar voor de financiële stabiliteit. Wel heeft het ministerie, naar eigen zeggen, in 2015 een aantal malen informatie ontvangen over mogelijk risicovolle situaties bij sommige instellingen.123 Bij gebrek aan een precedent blijft de mogelijke interpretatie van de Wft op dit gebied dus vooralsnog onbekend.

Het Ministerie van Financiën heeft aangegeven erop te vertrouwen dat DNB, ook als het om eventuele crisissituaties met mogelijke effecten op het financiële stelsel gaat, tijdig en

volledig informatie levert. Volgens het ministerie staan de vele contacten met DNB daar garant voor. Omdat hiervan vrijwel geen verslagen bestaan, is dit voor ons niet controleerbaar.

Het gebrek aan verslaglegging kan ook leiden tot risico’s voor de continuïteit van besluitvorming, bijvoorbeeld als een nieuw kabinet aantreedt en informatie moet worden overgedragen aan de nieuwe minister.

4.3.2 Informatiepositie parlement

In het tweede rapport van de Commissie De Wit (april 2012) staat dat de minister van Financiën terughoudend is in het verschaffen van inlichtingen aan het parlement over beleid en beslissingen van toezichthouders als DNB.124

Om aan deze kritiek tegemoet te komen, heeft de minister de Tweede Kamer op

23 februari 2015 in een brief over de Europese Bankenunie ingelicht over de gevolgen van de Bankenunie voor werkafspraken met de Tweede Kamer over informatieverschaffing.125 De brief bevat een informatieprotocol voor niet-bancaire instellingen. Hierin staat vermeld hoe en op welk moment de Kamer informatie ontvangt over een mogelijke ingreep.

Het gaat daarbij uitsluitend om een ingreep ‘waarbij de directe inzet van publieke middelen aan de orde is’, aangezien dit relevant is voor het parlementaire budgetrecht.126

Voor bancaire instellingen zou er geen sprake (meer) zijn van de inzet van publieke

middelen. De instelling van het resolutiefonds en de verantwoordelijkheid van de nationale resolutieautoriteit daarvoor zouden immers de inzet van publieke middelen bij het afwik-kelen van een bank onnodig maken. In 2016 heeft de minister van Financiën in de Kamer aangegeven dat DNB, wanneer zij optreedt in een crisissituatie, geen verplichting heeft om de minister vooraf of tijdens het proces te informeren. Tegelijkertijd gaf hij aan dit wel op prijs te stellen.127

Hiermee is naar onze mening onduidelijkheid ontstaan. Enerzijds is er de informatieverstrek-king door DNB over haar constatering als toezichthouder dat een bank in problemen verkeert. Anderzijds is er de informatieverstrekking door de resolutieautoriteit DNB die op een dergelijke situatie dient te acteren. Onvoldoende duidelijk is welke instantie op welk moment al dan niet bevoegd of verplicht is informatie aan de minister te verstrekken.

De minister is van mening dat zijn verantwoordelijkheid en de nauwe betrokkenheid van de Tweede Kamer, waarvan eerder sprake was bij de redding van banken, in de toekomst

‘non-existent’ zullen zijn. Die mening is volgens de minister verdedigbaar omdat het uitgangspunt is dat er geen nationale publieke middelen meer worden ingezet om banken te redden.128

Wij zijn van oordeel dat zich ook in de toekomst situaties bij middelgrote en kleine banken kunnen voordoen waarbij de inzet van publieke middelen noodzakelijk wordt geacht.

Sommige middelgrote banken zijn te groot om met gelden uit het resolutiemechanisme te redden.

Wij stellen vast dat er op dit moment geen duidelijke afspraken bestaan over de informatie-voorziening rond problemen bij een middelgrote of kleine bank, die tot de inzet van publieke middelen en/of een bedreiging van stabiliteit van het financiële stelsel zouden kunnen leiden. In beide gevallen kan het wenselijk zijn dat de minister hierover informatie ontvangt. Voor crisissituaties zijn duidelijke procedureafspraken nodig, inclusief waarborgen voor geheimhouding.

In document Toezicht op banken in Nederland (pagina 60-63)