• No results found

Individueel welzijn van burgers in de gemeente

Participatie draagt bij aan het individuele welzijn. Via zelfontplooiing zorgt participatie voor de emancipatie van het individu en een goede kwaliteit van leven11. Het individuele welzijn van burgers beslaat meerdere aspecten, zoals geluk, (geestelijke) gezondheid, tevredenheid en afwezigheid van eenzaamheidsgevoelens. De afwezigheid van eenzaamheid is één van de belangrijkste indicatoren voor het sociale individuele welzijn van mensen12, waar we nader op in zullen gaan in de volgende paragraaf. Vervolgens gaan we in op het individuele welzijn van burgers in uw gemeente om ten slotte de relatie tussen participatie en individueel welzijn te onderzoeken. Dit resulteert in een typologie waarbij we kwetsbare en weerbare burgers onderscheiden. Voor gemeenten is het met name van belang te weten hoe groot het aandeel kwetsbare personen in de gemeente en bepaalde wijken is en voor welke groepen mensen dat geldt. Als het mogelijk is om mensen preventief maatschappelijk weerbaarder te maken, dan bespaart dat menselijk leed en zal het de samenleving minder kosten dan herstel achteraf.

6.1 Sociale contacten en eenzaamheid

Beleidsmakers hopen vaak dat iemand die participeert het ook op andere fronten goed doet: minder eenzaam is en een sterk sociaal vangnet heeft. Sociale contacten zijn één van de participatievormen die een meer directe relatie hebben met eenzaamheid. Contacten onderhouden kan op diverse manieren en is door het gebruik van internet en sociale media meer divers geworden.

Nederland behoort wereldwijd tot één van de koplopers wat betreft het aantal internetaansluitingen. In Asten heeft 90% van de inwoners een internetaansluiting, vergelijkbaar met de referentiegemeenten (88%). Inwoners van 75 jaar en ouder hebben minder vaak een aansluiting (56%), maar dat is wel iets meer dan in de referentiegroep (47%).

Internet wordt gebruikt voor allerlei activiteiten, maar steeds meer ook voor instant messaging via sociale netwerksites. Deze sites bieden mensen de mogelijkheid om hun bestaande netwerken te ondersteunen, maar ook om nieuwe contacten aan te gaan. Er is veel debat geweest over de verwachte waarde van deze ‘virtuele’ contacten ten opzichte van de ‘echte’ face-to-face contacten. Sommigen benadrukken het gemak waarmee nieuwe contacten worden opgedaan. Anderen vrezen vereenzaming doordat deze contacten zich veelal thuis, afgesloten van de ‘echte’ wereld voltrekken. Onderzoek laat echter zien dat “offline en online netwerken in elkaar overgaan, dat internet een aanvullend karakter heeft en dat het sociale contacten onder bepaalde voorwaarden kan

11 RMO verkenning participatie, 2008

12 de Jong Gierveld e.a., 2007

Deel 2: Participatie en Individueel welzijn

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 36

versterken”13. De toename van deze netwerksites als aanvullend middel van sociale contacten leidt echter ook tot uitsluiting. Een kleine groep, vooral ouderen, kan namelijk niet meekomen.

34% van de inwoners van Asten maakt (bijna) dagelijks gebruik van sociale media. 48%

van de inwoners doet dit (bijna) nooit. Dit is vergelijkbaar met de referentiegemeenten kennissen. In Asten is 8% van de burgers ontevreden over de omvang van hun vrienden- en kennissenkring en is 7% ontevreden over de mate waarin hun vrienden- en kennissenkring hen voldoening geeft. In de referentiegroep is respectievelijk 11% en 9%

deze mening toegedaan.

In hoeverre kunnen gevoelens van eenzaamheid daadwerkelijk teruggedrongen worden door maatschappelijke participatie? Daarvoor is het belangrijk te beseffen dat

‘eenzaamheid’ bestaat uit twee componenten. Van emotionele eenzaamheid is sprake wanneer iemand een sterk gemis ervaart van een intieme relatie, een emotionele hechte band met een partner of vriend(in). Van sociale eenzaamheid is sprake wanneer iemand betekenisvolle relaties met een bredere groep mensen mist. Maatschappelijke participatie kan dan wel een rol vervullen in het tegengaan van sociale eenzaamheid, maar is niet direct een middel tegen ‘emotionele eenzaamheid’.

De eenzaamheidsscore loopt van 1 tot en met 11 en kan nader worden ingedeeld naar vier niveaus: niet eenzaam (score 0, 1 of 2), matige eenzaamheid (score 3 tot en met 8), sterke eenzaamheid (score 9 of 10) en zeer sterke eenzaamheid (score 11).

In tabel 11 vindt u de eenzaamheidsscores uitgesplitst naar kenmerken. Over het geheel genomen zijn de inwoners van Asten niet meer eenzaam dan inwoners van de referentiegemeenten. Jongeren in Asten zijn zelfs minder eenzaam dan in de referentiegemeenten. Hoewel het aantal niet-westerse allochtonen in de respondentgroep niet groot genoeg is om harde conclusies te trekken, wijzen de cijfers in de richting van een grotere eenzaamheid bij hen, zowel ten opzichte van autochtonen als ten opzichte van niet-westerse allochtonen in referentiegemeenten.

13Haan, J. de (2008). Sociale contacten via digitale kanalen. In: P. Schnabel, R. Bijl en J. de Hart (red), Betrekkelijk betrokken; studies in sociale cohesie; Sociaal en Cultureel Rapport 2008 (p.365-385). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Deel 2: Participatie en Individueel welzijn

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 37

Tabel 11 Eenzaamheid naar achtergrondkenmerken

Ja, thuiswonende kinderen 2.09 2.53

Ja, uit huis/zelfstandig 3.03 2.89

Nee 2.79 3.02

In figuur 12 ziet u de aandelen inwoners per niveau. Deze zijn voor Asten vergelijkbaar met de referentiegemeenten. In de kernen Heusden en Ommel is een iets groter aandeel niet eenzaam (65% en 68% tegenover 59% in de kern Asten).

Figuur 12 Mate van eenzaamheid zich doorgaans voelen onderzocht. Dit zijn vragen over geluk, eenzaamheid, tevreden zijn

14 De resultaten van herkomst zijn minder betrouwbaar omdat het aantal westerse en niet westerse allochtone respondenten erg laag is.

Deel 2: Participatie en Individueel welzijn

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 38

en (geestelijke) gezondheid. De inwoners van Asten rapporteren welzijnsniveaus die vergelijkbaar zijn met de referentiegemeenten. Er zijn zelfs iets meer inwoners die een

‘zeer hoog welzijn’ hebben.

Figuur 13 Mate van individueel welzijn

De score op individueel welzijn loopt van 0 tot en met 20, waarbij een hogere score voor zeer hoog individueel welzijn staat en een lage voor heel weinig individueel welzijn.

Omdat Nederlanders over het algemeen heel gelukkige mensen zijn is de schaalindeling nader onderverdeeld naar de volgende vier categorieën: weinig welzijn (score 0-11,6), redelijk welzijn (score 11,7- 16,6), hoog welzijn (score 16,7-18,9) en zeer hoog welzijn (score hoger dan 19).

Tabel 12 Individueel welzijn naar achtergrondkenmerken

gemeenten

Asten Referentie

Individueel welzijn Individueel welzijn

Leeftijdsklasse

18 t/m 34 17.58 17.40

35 t/m 64 17.26 16.96

65 t/m 74 17.38 17.06

75 en ouder 14.79 15.00

Betaalde arbeid

nee 16.00 15.43

ja 17.72 17.77

Herkomst

autochtoon 17.16 16.95

niet-westers allochtoon 10.58 15.68

westers allochtoon 16.36 16.55

Respondenten alle 17.11 16.84

In tabel 12 ziet u dat met name ouderen en niet-westerse allochtonen een laag welzijnsniveau rapporteren, net als dat bij de referentiegemeenten het geval is. Inwoners met een baan scoren gemiddeld ook hoger.

Voor veel mensen hangt hun persoonlijk individueel welzijn samen met het vermogen deel te (blijven) nemen aan het maatschappelijk leven. De aanname is dat participatie in

Deel 2: Participatie en Individueel welzijn

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 39

activiteiten kan bijdragen aan het individueel welzijn van mensen en daarmee een middel is om een hogere kwaliteit van bestaan te realiseren. In Asten vinden we ook een positief verband tussen de mate waarin men participeert en het welzijnsniveau. Toch is er ook onderzoek dat laat zien dat meer deelname aan de samenleving niet hoeft te betekenen dat men ook gelukkiger wordt15.

Burgers zijn naast hun participatie op een negental terreinen ook gevraagd naar hun ervaren deelname aan de samenleving. Dat wil zeggen, in hoeverre zij vinden dat ze mee tellen in de samenleving en of zij het gevoel hebben buiten de samenleving te staan. Dit wordt als subjectieve sociale uitsluiting gezien. Deze sociale uitsluiting hangt samen met weinig sociale contacten. Mensen die weinig sociaal participeren, hebben kennelijk vaker het gevoel uitgesloten te zijn van de maatschappij16.

De helft (49%) van alle inwoners in Asten heeft het gevoel volledig mee te tellen in de samenleving. Dat is een iets groter aandeel dan in de referentiegroep waar 45% deze mening is toegedaan. 2% heeft het gevoel helemaal niet mee te tellen in de samenleving.

In de referentiegroep is dit vergelijkbaar met 3%.

Vervolgens is aan uw inwoners gevraagd of zij wel eens het gevoel hebben buiten de samenleving te staan. In uw gemeente heeft 2% dit gevoel vaak en 16% dit gevoel soms.

Dit is iets minder dan in de referentiegroep waar 3% (zeer) vaak en 20% soms het gevoel hebben buiten de samenleving te staan. In de kern Ommel is het aandeel dat soms of vaak het gevoel heeft buiten de samenleving staan iets groter (namelijk 24%) dan in de kernen Asten (19%) en Heusden (12%).

Net als in de referentiegroep zien we in uw gemeente een sterke negatieve relatie tussen subjectieve sociale uitsluiting en individueel welzijn. Inwoners die het gevoel hebben in mindere mate mee te tellen en zich buiten de samenleving voelen staan scoren lager op individueel welzijn.

Significante participatievormen voor individueel welzijn

Van de negen gekozen participatievormen in dit onderzoek hebben opleiding en arbeid al vele malen vaker bewezen een positief effect te hebben op het individuele welzijn. Maar hoe zit dat met participatievormen waarbij men zich inzet voor elkaar en voor de buurt?

In principe is te verwachten dat mensen zich gelukkiger, minder eenzaam en gezonder voelen wanneer zij samen met anderen activiteiten ondernemen of hulp bieden aan een ander. Dat klinkt als een altruïstisch argument, maar dat hoeft het niet altijd te zijn.

Vrijwilligerswerk kan ook voortkomen uit de wens om zich persoonlijk te ontwikkelen, een netwerk op te bouwen of omdat het 'verplicht' is. Bij mantelzorg ligt dit iets anders, maar het komt vaak zo geleidelijk dat er geen sprake hoeft te zijn van een altruïstische keuze, al is dat vaak wel zo. Bij buurtparticipatie gaan we er vaak van uit dat dit een

15 van Campen en Iedema, 2006; van Campen en Cardol, 2007

16 SCP Dimensies van sociale uitsluiting, naar een verbeterd meetinstrument 2011

Deel 2: Participatie en Individueel welzijn

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 40

weloverwogen keuze is vanuit betrokkenheid bij de buurt. Maar deelname aan buurtactiviteiten kan ook voortkomen uit de angst buiten de groep te vallen.

Desalniettemin geloven we dat deze participatievormen, mits zij niet tot te veel belasting leiden, tot een groter individueel welzijn leiden. Maar dat is nu juist de valkuil, te veel is nooit goed. Zodra burgers te veel tijd kwijt zijn aan mantelzorg, vrijwilligerswerk, et cetera, zou het effect hiervan op het individueel welzijn wel eens negatief kunnen uitvallen.

Voor alle gemeenten worden 12% van de verschillen in scores van individueel welzijn verklaard door de vormen van maatschappelijke participatie (verklaarde variantie).

Betaalde arbeid en recreatieve participatie hebben de meeste invloed op individueel welzijn. Dat wil zeggen dat mensen die een betaalde baan hebben of meer recreatief participeren een hogere score hebben op individueel welzijn. Voor de gemeente Asten geldt dat de verklaarde variantie 8% is, dus participatie heeft een iets minder grote invloed op welzijn dan in de referentiegemeenten. Betaalde arbeid en het geven van mantelzorg hebben hier het meeste invloed op individueel welzijn. Betaalde arbeid heeft een positieve relatie met welzijn, mantelzorg een negatieve. Mensen die betaald werk hebben voelen zich dus gemiddeld beter dan mensen zonder werk en mensen die mantelzorg bieden voelen zich gemiddeld minder goed dan mensen die dat niet bieden.

Participatie en individueel welzijn: een schema

Op basis van de scores van burgers op zowel individueel welzijn als participatie komen we tot een vierdeling die in onderstaande figuur te zien is.

Figuur 14 Maatschappelijk en persoonlijk individueel welzijn

In Asten is het aandeel kwetsbaren iets kleiner dan in de referentiegroep. Kwetsbaren worden gekenmerkt door een lage mate van participatie en weinig welzijn. Er zijn naast deze kwetsbare mensen ook mensen die gelukkig zijn zonder veel te participeren. In uw gemeente geldt dit voor bijna een derde van de inwoners. Deze inwoners kunnen wel een probleem krijgen als zij hulpbehoevend worden en in mindere mate een netwerk hebben om op terug te vallen. De groep die ongelukkig is en veel participeert (12%) ervaart

Deel 2: Participatie en Individueel welzijn

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 41

blijkbaar op andere vlakken problemen die niet verminderen door participatie. Tot slot typeren we 41% van de inwoners van Asten als weerbaren.

In dit onderzoek besteden we in het bijzonder aandacht aan de doelgroepen van de Wmo, de mensen die vanwege gezondheidsklachten en/of beperkingen (fysiek, geestelijk, sociaal) moeite hebben om maatschappelijk te participeren en een grotere kans hebben om te vereenzamen. Daarom gaan we hieronder nader in op de mate van participatie en het individueel welzijn per doelgroep.

Figuur 15 Participatie (verticale as) en welzijn (horizontale as) onder (doel)groepen in de gemeente

In bovenstaande figuur ziet u verschillende doelgroepen gesitueerd in het plot op basis van hun welzijnsscore (y-as) en hun participatiescore (x-as). De rode lijnen geven een lage participatiescore aan of weinig welzijn. De groene lijnen verdelen de figuur in een kwadrant. Linksonder worden de groepen weergegeven die we kwetsbaar kunnen noemen, terwijl rechtsboven de weerbaren weergegeven worden. Rechtsonder zijn de groepen die een redelijke mate van participatie vertonen maar waarvan het welbevinden lager is. Linksboven zijn de groepen die weinig participeren maar waarvan het welbevinden hoog is. We richten ons op de groep kwetsbare mensen. Dat zijn in Asten met name de 75-plussers en mensen met een lichamelijke beperking. Mensen met geestelijke beperkingen participeren weliswaar iets vaker dan deze twee groepen, waardoor zij in het kwadrant rechtsonder terechtkomen, maar hun score voor individueel welzijn is wel laag. Om die reden willen we die groep er ook uit lichten. Alleenstaanden

Deel 2: Participatie en Individueel welzijn

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 42

en gezinnen met een financiële belemmering zitten net op de rand van kwetsbaar. Het aandeel van deze groepen in de totale groep is echter klein.

75-plussers

Uit het totaal van alle gegevens komt naar voren dat mensen van 75 jaar en ouder, en binnen deze groep vooral de weduwen en weduwnaren, ver achterblijven qua participatiescore. Die achterblijvende participatie hoeft niet problematisch te zijn als de mensen er zelf voor kiezen en zich er wel goed bij voelen. Dat laatste lijkt gezien de hoge eenzaamheidsscore en het betrekkelijk lage sociale welzijn niet het geval. Iets meer dan de helft van de 75-plussers heeft een of meer belemmeringen en de meest genoemde zijn gezondheidsproblemen en mobiliteitsbelemmeringen.

Mensen met lichamelijke beperkingen

Deze groep zal voor een deel ook bestaan uit 75-plussers maar valt er niet mee samen. Zij hebben een iets hogere participatiescore dan de 75-plussers maar vertonen toch een wat hogere eenzaamheidsscore en een lager sociaal welzijn. Een kwart van de mensen met een lichamelijke beperking of handicap en 45% van de mensen met een lichamelijke handicap door ouderdom heeft twee of meer belemmeringen bij participatie. Naast gezondheidsbelemmeringen c.q. fysieke belemmeringen ervaren zij ook nog financiële belemmeringen.

Mensen met geestelijke beperkingen

Van alle kwetsbare groepen hebben de mensen met geestelijke beperkingen de hoogste eenzaamheidsscore en het laagste niveau van sociaal welzijn. Vanwege deze uitkomst hebben we de groep apart vermeld. Iets meer dan een derde van de mensen met een geestelijke beperking heeft twee of meer belemmeringen. Naast de psychische belemmering hebben zij ook vaak te maken met financiële belemmeringen en gezondheidsbelemmeringen.

6.3 Conclusies en aanbevelingen

Op het gebied van participatie en individueel welzijn scoort uw gemeente op veel aspecten gelijk aan of net iets positiever dan het gemiddelde van alle deelnemende gemeenten. Slechts een klein deel van de inwoners mist voldoende kennissen en vrienden, de eenzaamheidsscore is gemiddeld (zelfs beneden gemiddeld bij de jongere inwoners van Asten) en de welzijnsscore ook.

Net als in de referentiegroep heeft het verrichten van betaalde arbeid het meeste invloed op het individuele welzijn. In Asten zijn met name de 75-plussers en mensen met een lichamelijke beperking kwetsbare doelgroepen. Mensen met geestelijke beperkingen participeren weliswaar iets vaker dan deze twee groepen, maar hun score voor individueel welzijn is wel laag.

Deel 2: Participatie en Individueel welzijn

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 43

De resultaten van de afzonderlijke kernen liggen redelijk op één lijn. Het meest opvallende verschil is dat een relatief groot deel van de inwoners van Ommel het gevoel heeft buiten de samenleving te vallen.

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 45

Bijlagen

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 47

Bijlage 1: Literatuurlijst

• Boonstra, N., P. van der Graaf, R. Bos, Buurtcontact in Leiden Zuidwest, Verwey Jonker Instituut, (Utrecht 2006).

• Campen C. van, J. Iedema, ‘Zijn participerende gehandicapten gezonder en gelukkiger?’ in Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen (TSG), jaargang 84 (Rijswijk 2006), 12-21.

• Campen C. van, M. Cardol, ‘Tevreden meedoen’, TSG, jaargang 85, (Rijswijk 2007) 374-375.

• Cardol M., M. Speet, P.M. Rijken, Anders of toch niet? Deelname aan de samenleving van mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking NIVEL (Utrecht 2010).

• Cardol M., P. van den Hoogen, ‘Meedoen van burgers met een lichamelijke

beperking’, in A.M. Marangos, e.a. (red). Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke beperking. Twee jaar na invoering van de Wmo. SCP/NIVEL (Den Haag en Utrecht 2010).

• Cardol M., M. Vervloet, P.M. Rijken, Participatie van mensen met beperkingen, NIVEL (Utrecht 2006).

• Dooms, Ingrid, e.a. Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2010, Cliënten individuele voorzieningen, SGBO (Den Haag 2011).

• Dusseljee JCE, Rijken PM, Cardol M, Curfs LMG, Groenewegen PP. Participation in daytime activities among people with mild or moderate intellectual disability.

Journal of Intellectual Disability Research, 2011; 55(1), p.4-18.

• Haan, J. de, ‘Sociale contacten via digitale kanalen’ In: P. Schnabel, R. Bijl en J. de Hart (red), Betrekkelijk betrokken; studies in sociale cohesie; Sociaal en Cultureel Rapport 2008 SCP (Den Haag 2008) 365-385.

• Hoff, S., C. Vrooman, Dimensies van sociale uitsluiting Naar een verbeterd meetinstrument, SCP (Den Haag 2011).

• Hoogen, P. van den, M. Cardol, P. Spreeuwenberg, M. Rijken, Deelname aan de samenleving van mensen met een beperking in 2006-2008: participatiemonitor 2008. NIVEL (Utrecht 2010).

• Jong Gierveld J. de, D. Dosman, J. Fast, ‘Tijd voor sociale contacten.

Tijdbestedingspatronen na de leeftijd van 45 jaar in Canada en Nederland’, in Mens

& Maatschappij, jaargang 82, (Amsterdam 2007) 338-358.

• Klerk, M.M.Y. de (red.) Rapportage gehandicapten 2002. Maatschappelijke positie van mensen met lichamelijke beperkingen of verstandelijke handicaps SCP (Den Haag 2002).

• Klerk, M.M.Y. de (red.) Meedoen met beperkingen; rapportage gehandicapten 2007, SCP (Den Haag 2007).

• Kwekkeboom, M.H., A.H. de Boer, C. van Campen, A.E.G. Dorrestein Een eigen huis ... Ervaringen van mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische problemen met zelfstandig wonen en deelname aan de samenleving, SCP (Den Haag 2006).

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 48

• Kwekkeboom, M.H., C.M.C. van Weert, Meedoen en gelukkig zijn. Een verkennend onderzoek naar de participatie van mensen met een verstandelijke beperking of chronische psychiatrische problemen, SCP/Avans (Den Haag 2008).

• Lelieveld, H., H. van der Kolk, ‘Structureel sociaal kapitaal en het oplossen van buurtproblemen’, in: Beate Völker (red.) Burgers in de Buurt: Samenleven in school, wijk en vereniging, (Amsterdam 2005) 25-40.

• Modelverordening Wmo 2010, VNG, (Den Haag 2010).

• Schuurman M., A. van der Zwan, Inclusie zeggenschap support. Op weg naar een samenleving waar iedereen welkom is (Antwerpen/Apeldoorn 2009).

• Verkenning participatie, Arbeid, vrijwillige inzet en mantelzorg in perspectief, werkdocument 16, RMO, (Den Haag 2008).

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 49

SGBO PARTICIPATIE EN INDIVIDUEEL WELZIJN BINNEN DE WMO 50