karakter van de taal wèl goed was weergegeven, en men ten slotte besloten heeft
het gehele werk te laten drukken. Met de woorden ‘versio nimis Belgica’ zal wel
bedoeld zijn dat te veel koncessies waren gedaan aan 't Hollands, in die zin dat het
Kreoolse karakter niet genoeg uitkwam; vermoedelik heeft men later ingezien dat
het zo goed als onmogelik was de verheven gedachten van het oorspronkelike weer
te geven, indien men zich angstvallig bepaalde tot de zinbouw en het vokabularium
der negers, die geen woorden kenden voor de begrippen in de Evangelieën, en
vooral in de brieven van Paulus, uitgedrukt.
De vertaling is het werk van M a g e n s . De mening van Graesse dat het
afgekeurde vel vertaald was door ‘L. Harbou et autres’ berust op een vergissing:
Harboe, Jessen, Hvid en Bartholin waren de leden van het ‘General-Kirke-Inspections
Collegium’ die het Voorberigt ondertekenden en 't werk hadden goedgekeurd.
Magens, die, ofschoon op St. Thomas
geboren, te Kopenhagen gestudeerd had, heeft blijkbaar naar de Deense tekst van
het Nieuwe Testament zijn vertaling gemaakt. De uitvoering van het boek is zeer
fraai. Het papier is stevig, de druk helder en de band voorzien van gouden stempels
die het gekroonde naamcijfer van Christiaan VII voorstellen. Drukfouten zijn
zeldzaam; een tiental wordt in de corrigenda vermeld.
Uit deze vertaling en uit de straks te noemen Duitse vertaling heeft Adelung
(Mithridates, II, blz. 252) het Onze Vader meegedeeld als voorbeeld van het op de
Deense eilanden gesproken Kreools. Hij vermeldt ook het Psalmboek der Duitsers
(zie hierachter, blz. 44). In hetTaalkundig Magazijn van 1840 (blz. 50) heeft Mr. L.
Ph. C.v.d. Bergh naar deze, hem uit Adelung bekende, proeven verwezen.
In 1818 verscheen te Kopenhagen, tans bij ‘die Erfgenamen van Schultz’een
tweede druk van deze vertaling. Men kan het een goedkope druk, een volkseditie
noemen. 't Papier en de druk zijn veel minder fraai, de band is eenvoudig en een
cul-de-lampe (een door een rivier bespoeld landschap voorstellend) boven 't eerste
hoofdstuk van Mattheus in de eerste uitgaaf, ontbreekt. Ook is weggelaten de Deense
vertaling van de opdracht aan de Koning en van het voorbericht. Overigens is de
tekst onveranderd overgenomen; alleen heeft men van de drukfouten die in de
corrigenda der eerste uitgaaf opgetekend staan er negen verbeterd voor de tweede
druk, - doch de slordigere uitvoering van deze tweede editie heeft een veel groter
aantal nieuwe fouten (ik telde er ongeveer 100) in de tekst gebracht. - Dit boek is
in 't vervolg geciteerd als N.T.D.
4.Dr. Marten Luther sie klein Katechismus ka set ower na die Creol Tael, van
J.J. Praetorius, Miss. ord. na St. Thomas en St. Jan in Amerika, Kjöbenhavn, 1827.
Ka prent bie C. Graebe. Dit boekje wordt geciteerd door H. Gaidoz in de Revue
Critique 1881, II, blz. 167, als verschenen in 1829; ik vermoed dat het jaartal een
drukfout bevat, van een tweede druk gewaagt Gaidoz niet.
5.Evangelis Kristelik Leering-Buk tot Gebryk na die Onderwies van die Katechesan
sender na die Deen Mission in Amerika, ka skriev van J.J. Praetorius, Kjöbenhavn,
1827.Ka prient bie C. Graebe.
Deze beide boekjes, in 't zelfde jaar uitgegeven, berusten, in één band gebonden,
op de Kon. Bibl. te Kopenhagen. Het eerste is 16 blz. groot, het tweede telt er 72.
Het tweede werkje is te beschouwen als een uitbreiding der aantekeningen door
Luther op de tien geboden, de geloofsartikelen, het Onze Vader en de sakramenten
van Doop en Avondmaal gemaakt. De taal staat verder van 't Kreools der negers
af dan de vertaling van 't Nieuwe Testament.
6.Taalproeven meegedeeld door Dr. E. Pontoppidan (Zeitschrift für Ethnologie
XIII (1881), blz. 135-138). Deze verzameling van spreekwijzen, en het gesprek ‘im
gewöhnlichen Kreol’ er aan toegevoegd, zijn, hoewel gering van omvang, voor de
studie der taal van grote waarde, en wel 1o. omdat hetgeen Pontoppidan meedeelt
zuiver Kreools is, afgeluisterd van de negers (ik zonder natuurlik zijn overdruk van
't Nieuwe Testament uit), en 2o. omdat hij ons die taal in een ander stadium vertoont
dan de reeds genoemde teksten. De opmerkingen die de verzamelaar aan zijn werk
toevoegt zijn van weinig belang. Er blijkt duidelik uit dat hij geen taalbeoefenaar van
zijn vak is, en vooral de kennis van onze taal mist die voor recht begrip van 't ontstaan
der Kreoolse vormen, en derhalve van een juiste spelwijze (tenzij men foneties wil
schrijven), onmisbaar is. Hoe 't met Pontoppidan's kennis van onze taal geschapen
staat, blijkt uit het volgende citaat (blz. 133): ‘Sehr wenige Worte scheinen
africanischen Ursprungs zu sein;... es ist eine, obwohl ziemlich geringe Zahl von
Kreolwörtern, welche ich wenigstens nicht im Stande gewesen bin von anderswo
herzuleiten, z.B.makutu (zie glossarium), quaet, leeluk (schlecht, schlimm), fraj
(gut),gaw (schnell), u.a.’ Aan deze gebrekkige taalkennis moeten waarschijnlik
verschillende drukfouten in het overgedrukte deel van 't Nieuwe Testament worden
toegeschreven; ik vermeld die hier, en evenzeer Pontoppidan's onbekendheid met
het Hollands, om mij te rechtvaardigen wanneer ik in de van hem overgenomen
taalproeven een enkele maal veranderd heb wat mij een lapsus calami van de
schrijver toeschijnt te zijn. Natuurlijk drukt die onbekendheid met het Hollands een
keur van echtheid op hetgeen de schrijver meedeelt. Zijn getuigenis is van grote
waarde tegen-tegenover de andere teksten, waarbij we niet weten in hoever
de schrijvers van onze taal op de hoogte waren. Door vergelijking van Pontoppidan's
In document
D.C. Hesseling, Het Negerhollands der Deense Antillen · dbnl
(pagina 42-45)