• No results found

Inclusie: erbij horen, meedoen aan activiteiten en het hebben van relaties

In document Mag ik ook meedoen? (pagina 12-17)

Hoofdstuk 2. LVB en inclusie

2.2 Inclusie: erbij horen, meedoen aan activiteiten en het hebben van relaties

Zoals in hoofdstuk 1 geschreven is, bestaat inclusie uit de onderdelen erbij horen, meedoen aan activiteiten en het hebben van relaties. In deze paragraaf zijn de onderdelen verder toegelicht.

2.2.1 Erbij horen

Volgens Vonk (2013) hebben mensen de fundamentele behoefte om zich verbonden te voelen met anderen en erbij te horen, ook wel de ‘need to belong’ genoemd. Deze behoefte is ontstaan in de prehistorie, waar men niet kon overleven zonder anderen (Vonk, 2013).

Ook in het artikel van Baumeister en Leary (1995) wordt deze ‘belongingness’ hypothese onderbouwd. Zij belichten hoe belangrijk het is dat er aan die behoefte voldaan wordt.

Wanneer er niet aan deze behoefte voldaan wordt, kan dit effect hebben op de (psychische) gezondheid en het aanpassingsvermogen (Baumeister & Leary, 1995). Volgens Baumeister en Leary wordt de ‘need to belong’ vervuld wanneer iemand een minimum aantal

kwalitatieve en langdurige contacten heeft. Deze contacten moeten plezierig zijn en zich regelmatig voordoen met enkele verschillende personen. Daarnaast moet er vanuit beide partijen bezorgdheid zijn om elkaars welzijn. Baumeister en Leary (1995) benadrukken hiermee het belang van het hebben van contacten voor het gevoel van erbij horen.

Er zijn verschillende opvattingen over de term erbij horen. Mahar, Cobigo en Stuart (2013) erkennen en benadrukken dit. Met het doel om tot een meer eenduidige definitie te komen, hebben zij veertig artikelen met betrekking tot erbij horen vergeleken. Op basis hiervan definiëren Mahar, Cobigo en Stuart (2013, p1) erbij horen als volgt: “a subjective feeling of value respect derived from a reciprocal relationship to an external referent that is built on a foundation of shared experiences, beliefs or personal characteristics”. Oftewel: het

subjectieve gevoel van waardering en respect verkregen door wederkerige relaties met een ander dat is gebaseerd op gedeelde ervaringen, overtuigingen en persoonlijke kenmerken.

In deze definitie liggen vijf thema’s te grondslag, namelijk: subjectiviteit, wederkerigheid, verbondenheid, dynamiek en zelfbeschikking (Mahar, Comigo & Stuart, 2013). Hieronder

13 worden de begrippen omschreven.

1. Het gevoel van erbij horen is een subjectief gevoel en kan afwijken van het

observeerbare. Het feit dat iemand deel uit maakt van een groep betekent niet dat het individu ervaart dat hij of zij erbij hoort. Deel uit maken van een groep kan wel zorgen voor het gevoel van erbij horen wanneer een individu zich gerespecteerd en

gewaardeerd voelt (Mahar, Comigo & Stuart, 2013).

2. Wederkerigheid heeft betrekking op het gevoel van verwantschap. Gedeelde gevoelens, ervaringen of opvattingen tussen individuen kunnen bijdragen aan het gevoel van erbij horen. Belangrijk hierbij is dat deze verwantschap verder gaat dan alleen gelijke karaktertrekken, gedrag en uiterlijke kenmerken. Deze kenmerken wegen niet zwaar genoeg om bij te dragen aan het gevoel van erbij horen (Mahar, Comigo & Stuart, 2013).

3. Het thema verbondenheid geeft weer dat er iets of iemand moet zijn waarbij je ervaart erbij te horen. Deze groep of persoon moet bevestiging geven aan het subjectieve gevoel van erbij horen (Mahar, Comigo & Stuart, 2013).

4. Onder dynamiek worden omstandigheden verstaan, deze kunnen zowel positieve als negatieve invloed uitoefenen op het gevoel van erbij horen. De omstandigheden kunnen sociaal en fysiek zijn. Sociale barrières zijn bijvoorbeeld sociale status, discriminatie, vooroordelen en politiek klimaat. Fysieke barrières zijn bijvoorbeeld afstand tussen het individu en een ander, beperkte mobiliteit en beperkte toegang (Mahar, Comigo & Stuart, 2013).

5. Tot slot geeft het thema zelfbeschikking weer dat het individu zelf moet bepalen bij wie of wat hij wil horen. Wanneer het individu geforceerd wordt om deel uit te maken van een groep zal diegene niet het gevoel hebben dat hij of zij er bij hoort (Mahar, Comigo &

Stuart, 2013).

De definitie van erbij horen volgens Mahar, Cobigo en Stuart (2013) en de daarbij behorende thema’s worden in dit rapport gehanteerd als invulling aan de term erbij horen.

2.2.2 Meedoen aan activiteiten in de maatschappij

Het meedoen aan activiteiten in de maatschappij wordt ook wel maatschappelijke participatie genoemd. Movisie (Verschelling-Hartog, 2009, p. 6) definieert maatschappelijke participatie als “deelname aan activiteiten buiten het eigen huis en buiten de eigen sociale kring. Dit zijn voornamelijk sociaal-culturele activiteiten waarbij gedacht kan worden aan activiteiten met een recreatief, creatief, educatief of sportief karakter of activiteiten die liggen in het verlengde van de zorg voor eigen persoon en huishouden zoals begeleid winkelen.”.

Een andere omschrijving van maatschappelijke participatie is die van de beleidsnota van Hoogeveen waarbij zij twee niveaus onderscheiden (Maatschappelijke participatie, 2014). De beleidsnota omschrijft maatschappelijke participatie als: “Op de eerste plaats is dat het deelnemen aan het gewone leven van alledag, op gebied van school of werk, zorg voor je naasten en vrije tijd. Op de tweede plaats is dat het leveren van een actieve bijdrage aan de maatschappij door dingen te doen ten behoeve van anderen, zonder dat daar tegenover een materiële beloning staat. Dit noemen we doorgaans ‘vrijwilligerswerk’”.

14 Opvallend is dat deze definitie, in tegenstelling tot de definitie van Movisie, ook het

deelnemen aan het gewone leven van alledag en het doen van een actieve bijdrage aan de maatschappij ten behoeve van anderen omvat. Het deelnemen aan het gewone leven van de alledag valt in dit onderzoek ook onder meedoen aan activiteiten in de maatschappij, gezien het gewone leven niet vanzelfsprekend is voor iemand met een LVB.

Het kunnen realiseren van de hierboven beschreven definitie kan bepaald worden door bepaalde factoren. Bourdieu (1996) onderscheidt vier soorten kapitaal die bepalen in welke mate iemand kan meedoen

1. Economisch kapitaal

Bestaat uit de financiële middelen om macht en invloed uit te kunnen oefenen in de

samenleving. Deze middelen worden verkregen door goede opleiding, hard werk en afkomst.

Daarbij gaan rijke mensen in rijke wijken wonen waardoor andere sociale klassen amper met elkaar in aanraking komen.

2. Cultureel kapitaal

Dit betekent de beheersing van de culturele competenties. Kennis van de meest dominante cultuur zorgt ervoor dat iemand in de samenleving mee kan doen. In Nederland is de dominante cultuur de ‘witte gezinnen’. Deze bepalen de normen en waarden waaraan gehouden moeten worden. Is iemand capabel om deze te volgen dan beheerst die het cultureel kapitaal.

3. Sociaal kapitaal

Relaties en netwerken die mensen nodig hebben om macht en invloed uit te oefenen in de samenleving. Mensen hebben contacten nodig om te stijgen op de ‘sociale ladder’. Contact tussen mensen van verschillende sociale klassen kan ervoor zorgen dat kapitaal van elkaar wordt overgenomen en zo de kans wordt vergroot tot acceptatie in de hogere klasse.

4. Linguïstisch kapitaal

Dit houdt de beheersing van de taal van de dominante cultuur in. Spreekt iemand in Nederland vloeiend de Nederlandse taal dan zal iemand sneller macht en invloed kunnen uitoefenen in de samenleving.

Clifford-Simplican, Leader, Kosciulek en Leahy (2014) hebben de term maatschappelijke participatie specifiek voor mensen met een LVB uitgewerkt en onderscheiden drie

kenmerken in maatschappelijke participatie, namelijk categorie, samenstelling en de mate van betrokkenheid.

1. Categorie

Het kenmerk categorie geeft weer dat er verschillende soorten maatschappelijke activiteiten bestaan. Clifford-Simplican et. al. (2014) onderscheiden vijf soorten:

o Vrijetijdsactiviteiten zoals hobby’s, creativiteit en sport.

o Politieke en maatschappelijke activiteiten.

o Productieve activiteiten zoals werk en school.

o Gebruik maken van goederen en diensten zoals winkels, restaurants en openbaar vervoer.

o Deelnemen aan religieuze en culturele activiteiten en groepen.

15 De vrijetijdsactiviteiten, de politieke en maatschappelijke activiteiten, het gebruik van

goederen en diensten en het deelnemen aan religieuze en culturele activiteiten staan in dit rapport voor het meedoen aan activiteiten. Daarnaast behoort ook het eerder besproken deelnemen aan het gewone leven van de alledag tot het meedoen aan activiteiten.

2. Samenstelling

Volgens Clifford-Simplican et. al. (2014) kunnen maatschappelijke activiteiten op drie manieren samengesteld zijn, namelijk: gescheiden, semi-gescheiden en mainstream. Bij gescheiden activiteiten kan gedacht worden aan activiteiten waaraan alleen mensen met een LVB en professionals meedoen, de speciale voorzieningen op speciale locaties. Hieronder vallen woonvoorzieningen, dagbesteding en aparte klassen op school.

Semi-gescheiden activiteiten zijn in te delen in drie soorten. Onder het eerste soort worden activiteiten verstaan die plaatsvinden op een reguliere locatie maar alleen toegankelijk zijn voor mensen met een LVB en hun familie en professionals. Ten tweede zijn er semi-gescheiden activiteiten die plaatsvinden in de speciale voorziening waar mensen van buitenaf ook aan deelnemen. De laatste semi-gescheiden soort activiteit betreft de digitale gemeenschap waaraan iemand met een LVB kan deelnemen.

Ten slotte benoemt Clifford-Simplican et. al. (2014) de mainstream activiteiten. Mainstream activiteiten zijn toegankelijk voor de gehele samenleving en vinden ook plaats in de

samenleving.

Wanneer mensen met LVB mee kunnen doen aan mainstream activiteiten dan ervaren zij meer het gevoel van erbij horen (Clifford-Simplican et. al., 2014). Tegelijkertijd zijn dit uitdagende activiteiten voor mensen met een LVB, omdat dit type activiteiten veel van mensen met een LVB vraagt. Hall (2010) bekritiseert het beleid om mensen met een LVB meer te includeren, omdat er dan niet genoeg oog is voor de vijandigheid vanuit de mainstream tegen iemand met een LVB. Gescheiden activiteiten bieden mensen met een LVB meer voordelen, aldus Hall (2010).

3. Mate van betrokkenheid

Volgens Clifford-Simplican et. al. (2014) is iedereen in verschillende mate betrokken bij de samenleving. De mate van betrokkenheid kan onderverdeeld worden in drie niveaus:

aanwezigheid, tegenkomen en deelname (Clifford-Simplican et. al., 2014).

Aanwezig zijn in de samenleving betekent fysiek er zijn zonder contact met anderen. Het vereist minimale betrokkenheid en wordt gezien als voorloper op participatie. Onder het niveau tegenkomen wordt het ontmoeten van twee onbekenden in de samenleving verstaan.

Hierbij kan gedacht worden aan het contact tussen een serveerster en klant en contacten tussen onbekenden op een treinreis. Wanneer een individu op deelname-niveau betrokken is bij maatschappelijke activiteiten, kunnen er interpersoonlijke relaties worden ontwikkeld (Clifford-Simplican et. al., 2014).

2.2.3 Het hebben van betekenisvolle relaties

Het hebben van betekenisvolle relaties, ook wel sociaal netwerk genoemd, is onderdeel van inclusie (Clifford-Simplican, et. al. 2014). Volgens Clifford-Simplican et. al. (2014) hebben relaties drie kenmerken, namelijk het soort relatie, de structuur en de functie. Deze begrippen worden achtereenvolgens toegelicht.

16 1. Soort relatie

Onder het soort relatie vallen de verschillende personen of groepen, zoals familie, vrienden, kennissen en professionals waarmee een individu contact heeft. Asselt-Goverts, Embregts en Hendriks (2015) maken ook het onderscheid tussen het formele en informele contacten.

Formele contacten zijn deze met professionals en informele contacten zijn deze met vrienden, familie, buren, kennissen en collega’s.

2. Structuur

De structuur van een relatie wordt bepaald door onder andere het ontstaan, de lengte, complexiteit, intensiteit, wederkerigheid, formaliteit, grootte en veelvuldigheid van de relatie.

Daarnaast is de locatie van belang: het contact kan thuis, online of in de maatschappij plaatsvinden. Een ander belangrijk aspect is de cohesie tussen de verschillende contacten in een individueel netwerk (Clifford-Simplican et. al., 2014).

3. Functie

Daarnaast kan het contact een emotionele, praktische of informatieve functie hebben.

Emotionele steun levert liefde en ondersteuning op. Wanneer een individu praktische steun ervaart, worden er diensten aan hem of haar verleend, zoals het krijgen van een lift. Bij een informatieve relatie ontvangt een individu informatie en advies (Clifford-Simplican et. al., 2014).

Clifford-Simplican, et. al. (2014) beschrijven dat iemand met een LVB behoefte heeft aan emotionele, praktische en informatieve steun. Beuningen en Moonen (2014) hebben onderzocht welke aspecten in een sociaal netwerk samenhangen met geluk. Uit hun studie blijkt dat vooral de kwalitatieve aspecten van sociale contacten belangrijk zijn. Individuen die niet geïsoleerd zijn, bij iemand terecht kunnen en begrepen worden, zijn vaker gelukkig dan anderen. Ook deel uitmaken van een vriendengroep is belangrijk voor het gelukkig voelen.

Bredewold (2014) benoemt ook wederkerigheid als kenmerk van relaties. De norm van wederkerigheid stelt dat je iets terugdoet voor iemand wanneer hij of zij ook iets voor jou heeft gedaan. De sociale transactie moet rechtvaardig zijn. De transactie is rechtvaardig wanneer de opbrengsten en bijdragen van de ene persoon ongeveer gelijk zijn aan de opbrengsten en bijdragen van de andere persoon (Vonk, 2013). Mensen vinden het niet prettig om meer te krijgen of om meer te leveren en vermijden dit dan ook. Onmiskenbaar meer of minder bijdragen kan gevoelens van schuld en frustratie veroorzaken. Uit het onderzoek van Buunk en Schaufeli (2001) blijkt dat een gebrek aan wederkerigheid in relaties samenhangt met verscheidene klachten en problemen zoals eenzaamheid en depressie.

Bredewold (2014) beschrijft in haar publicatie dat het geven en ontvangen er per relatie anders uitziet. Wanneer iemand emotioneel betrokken is bij de ander, krijgt de

wederkerigheid een andere vorm. Zoals weergegeven in Bredewold, onderscheidt Sahlins drie soorten wederkerigheid, namelijk gegeneraliseerde, gebalanceerde en negatieve wederkerigheid. Gegeneraliseerde wederkerigheid staat voornamelijk centraal in de kring naaste verwanten en geliefden. Men verwacht steun en hulp van elkaar maar dit hoeft niet direct vereffend te worden. Solidariteit en altruïsme zijn hierin typerend. Gebalanceerde wederkerigheid is een meer directe en gelijkwaardige uitwisseling. Deze wordt verwacht bij minder persoonlijke relaties. Het voor-wat-hoort-wat principe is hier kenmerkend. Bij

17 negatieve wederkerigheid is iemand alleen uit op eigen gewin. Er wordt dan geprobeerd een gift te krijgen zonder dat er iets voor teruggegeven wordt. Dit komt voor bij profiteurs en oplichters (Bredewold 2014). Wederkerigheid maakt relaties voorspelbaar en zorgt ervoor dat relaties standhouden. Doordat men nog iets wil teruggeven of ontvangen is het vereist dat je contact blijft onderhouden met diegene. Hierdoor wordt langdurig contact opgebouwd (Bredewold, 2014).

Doordat mensen met een LVB vaak meerdere problemen hebben, zich minder goed kunnen inleven in een ander en vaak gericht zijn op zichzelf is de wederkerigheid in relaties niet vanzelfsprekend (Asma, Huizing & Olthof, 2016).

In document Mag ik ook meedoen? (pagina 12-17)