• No results found

Impact van een wijziging van functionele biodiversiteit op de ecosys- ecosys-teemdienst

De realisatie van de ecosysteemdienst ‘energie uit biomassateelten’ kan verhoogd worden door de functi-onaliteit van de aangewende energiegewassen te verhogen. Dit kan door de capaciteit van de energiedra-ger te verhogen door energiedra-gerichte veredeling en selectie van de gewassen.

n Dit zal er in de eerste plaats op gericht zijn om de oogstbare biomassa te maximaliseren.

n Bovendien kan een energieteelt geselecteerd worden naar eigenschappen die de beoogde verwerking naar energie begunstigen. Voor de oliehoudende en de suiker-, eiwit- en zetmeel-gewassen kan dat bijvoorbeeld een hogere olie- of suikerconcentratie betekenen, voor de houtachtige gewassen kan gestreefd worden naar bijvoorbeeld een lager schorsgehalte.

n Voor de meerjarige vezelrijke gewassen zijn nog andere eigenschappen belangrijk, zoals snelle vestiging na aanleg om onkruidoverheersing te voorkomen en vlot her-uitlopen na periodieke bovengrondse oogst.

n Indien de energiegewassen aangelegd worden op gepollueerde gronden, met bodemsanering als oogmerk naast eventuele biomassaproductie, zal een selectie moeten uitgevoerd worden naar klonen en cultivars die bestand zijn tegen de specifieke vervuilde omstandigheden.

4

Huidige trend

Aangezien de meeste eenjarige energieteelten evengoed kunnen ingezet worden voor de productie van voeding en dit niet kenbaar moet gemaakt worden bij de verzamelaanvraag, is het niet mogelijk om een trend te ontwaren in de aanleg van deze teelten.

Voor wat de meerjarige teelten betreft (KOH, miscanthus) is slechts een lichte stijging in oppervlakte waar te nemen. De reden hiervoor kan waarschijnlijk gezocht worden bij het feit dat de grondbestemming voor jaren (tot 20 jaar) vastligt en dat de rentabiliteit momenteel alleen gunstig uitvalt indien het gewas voor eigen gebruik of op korte afstand kan verwerkt worden.

Toch is biomassa een belangrijke bron voor de energieproductie in Vlaanderen, waarin energieteelten hun plaats kunnen hebben:

n Groene stroomproductie: Sinds 2002 heeft biomassa een belangrijk aandeel in de groene stroomproductie, gaande van 22% in 2002 tot net geen 60% in de periode 2006-2008 om ver-volgens te dalen naar 44% in 2012.

n Groene warmteproductie: Het aanwenden van vaste en vloeibare biogebaseerde brandstoffen heeft een groot belang bij de groene warmteproductie in de periode 2005-2012 met aandelen tussen 81 en 87%. Het aandeel van biogas in de groene warmteproductie bedraagt 4 % voor 2008 en 9 % voor 2011.

n Biobrandstoffen: Biodiesel is belangrijker dan bio-ethanol. De totale productie van biodiesel kent een sterke stijging in de periode 2006–2009. Voor de periode 2009–2011 is er een lich-tere stijging. De totale productie van bio-ethanol kent een stijging in de periode 2008–2011. De productietoename in 2011 was volledig bestemd voor de export, het binnenlands verbruik bleef dat jaar constant of daalde ten opzichte van 2010. In 2011 was 31 % van de productie van biodiesel bestemd voor export, voor bio-ethanol lag dit op 74 %. Omwille van het conflict van het grondgebruik voor voedselproductie wordt gestreefd naar het gebruik van 2de generatie biobrandstoffen.

5

Maatregelen om de relatie tussen biodiversiteit en

ecosysteemdienst te versterken

Opdat de productie van energiegewassen op mili-euverantwoorde wijze en met respect voor de bio-diversiteit zou verlopen, bevat de hoger vermelde Europese richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen,

duurzaamheidscriteria voor de productie van

bio-brandstoffen en vloeibare biomassa:

n de reductie van broeikasgasemissies, gemeten over de gehele keten van pro-ductie van grondstof tot eindgebruik en ten opzichte van fossiele brandstof-fen, dient tenminste 35 % te bedragen;

n biobrandstoffen en vloeibare biomassa mogen niet geproduceerd worden op basis van grond-stoffen van land met een grote biodiversiteit zoals oerbos, beschermde natuurgebieden en graslanden met een grote biodiversiteit;

n biobrandstoffen en vloeibare biomassa mogen niet geproduceerd worden op basis van bio-massa die gecultiveerd is op koolstofrijke gronden, zoals waterrijke gebieden en permanent beboste gebieden;

n biobrandstoffen en vloeibare biomassa mogen niet vervaardigd worden uit biomassa van veengebied.

Om meer rekening te houden met de indirecte effecten ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen (bv. veranderingen in landgebruik en sociale gevolgen via druk op voedselproductie) heeft de Europese Commissie wijzigingen voorgesteld aan de richtlijn 2009/28/EG. Dit omvat onder meer een beperking tot 5 of 6 % van de bijdrage die biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen (biobrandstoffen van de 1ste

generatie) kunnen leveren voor het behalen van het 10 % streefcijfer. Ook ondersteunt ze sterkere sti-mulansen voor de ontwikkeling van biobrandstoffen uit gewassen die geen voedingsgewassen zijn, zoals afvalstromen of stro (biobrandstoffen 2de generatie). De geavanceerde biobrandstoffen, gewonnen uit algen of afval (biobrandstoffen 3de generatie), zouden in 2020 minimaal 2,5 % moeten uitmaken van het totale brandstofgebruik voor transportdoeleinden. Verder zou het gebruik van elektriciteit uit hernieuw-bare bronnen in de transportsector moeten worden gestimuleerd en zouden energie-efficiëntie- en ener-giebesparingsmaatregelen in de transportsector moeten worden aangemoedigd.

Steunmaatregelen:

n In 2010 werd de premie voor de teelt van energiegewassen afgeschaft. Maar voor energieteel-ten kunnen nu wel de toeslagrechenergieteel-ten (eenheid die recht geeft op bepaald steunbedrag per ha) geactiveerd worden.

n Bovendien is het Bosdecreet nu aangepast zodat KOH niet meer als bos beschouwd wordt, zolang de omlooptijd van 8 jaar niet overschreden wordt. Op deze manier kunnen de percelen ten allen tijde terug in klassieke landbouwactiviteiten worden opgenomen.

n De overheid verleent nog andere steunmaatregelen om het gebruik van biomassa voor ener-gieopwekking te ondersteunen, onder meer voor de ontwikkeling van technologie om het energiepotentieel van reststromen en algen beter te benutten (biobrandstoffen van 2de en 3de

generatie). Onderzoek:

De overheid heeft groen licht gegeven voor verder veldonderzoek van GGO-populieren, die door een ver-laagde ligno-cellulosehoudende verhouding beter geschikt zijn voor omzetting tot bio-ethanol (biobrand-stof 2de generatie).

Neveneffecten van maatregelen op andere ecosysteemdiensten

Actueel kan de inzetbaarheid van energieteelten aan meerdere ecosysteemdiensten gekoppeld worden, met positieve en/of negatieve linken:

n Milieusanering door fytoremediatie (zie betreffende fiche in deze reeks): positieve link, zowel voor eenjarige als meerjarige teelten

n Erosiebestrijding (zie betreffende fiche in deze reeks): positieve link, vooral met meerjarige gewassen zoals gras en KOH

n Klimaatregulatie (zie betreffende fiche in deze reeks): positieve link met CO2-sequestratie voornamelijk voor meerjarige gewassen, negatieve link in geval van ontbossing voor energie-teelten en in geval van ontginning van koolstofrijke bodems

n Landbouwproductie: negatieve link omdat uitbreiding van energiegewassen meestal ten koste gaat van voedselgewassen, en positieve link in geval van synergiën zoals bijvoorbeeld bij de productie van koolzaadkoek voor veevoeder en de combinatie van KOH en buitenloop van leg-kippen

n Pollinatie: de energieteelten die voor hun bestuiving afhankelijk zijn van insecten, zoals kool-zaad, zonnebloem en soja, vormen daadwerkelijk een voedselbron voor deze insecten gedu-rende de bloeiperiode, zo ook de wilgen van KOH in het vroege voorjaar

n Recreatieve functie: energieteelten zorgen voor landschapsdiversificatie door onder andere de aanleg van KOH

www.natuurpunt.be/uploads/natuurbehoud/natuurbeleid/documenten/pag_355_ standpuntbiomassa.pdf

Biemans M., Waarts Y., Nieto, Goba V., Jones-Walters L., Zöckler C. (2008). Impacts of biofuel production on biodiversity in Europe. ECNC–European Centre for Nature Conservation, Tilburg, the Netherlands.

Braekevelt A. & Schelfhout K. (2013). Inventaris biomassa 2011-2012. OVAM, 95 pp. Eggers J., Tröltzsch, Falcucci A., Maiorano L., Verburg P., Framstad E., Louette G., Maes D., Nagy S., Ozinga W., Delbaere B. (2009). Is biofuel policy harming biodiversity in Europe? Global Change Biology - Bioenergy 1, 18–34.

Garcia Cidad V., Mathijs E., Nevens F., Reheul D. (2003). Energiegewassen in de Vlaam-se landbouwVlaam-sector. Steunpunt Duurzame Landbouw. Publicatie 1, 94 p.

Gomez M.T., Alkorta I., Beceril J.M., Epelde L., Anza M., Garbisu C. (2012). Microbial monitoring of the recovery of soil quality during heavy metal phytoremedeiation. Water Air Soil Pollut 223: 3249-3262.

Jespers K., Aernouts K., Dams Y. (2012). Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2011. Eindrapport Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek NV (VITO), 2012/ TEM/R/157.

Jespers K., Aernouts K., Dams Y. (2013). Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2012. Deel I: hernieuwbare energie. Eindrapport Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek NV (VITO), 2013/TEM/R/82.

Louette G., Maes D., Alkemade J., Boitani L., de Knegt B., Eggers J., Falcucci A., Framstad E., Hagemeijer W., Hennekens S., Maiorano L., Nagy S., Nieto Serradilla A., Ozinga W., Schaminée J., Tsiaousi V., van Tol S., Delbaere B. (2010). BioScore–Cost-effective assessment of policy impact on biodiversity using species sensitivity scores. Journal for Nature Conservation 18, 142–148.

Meiresonne, L. (2006). Kansen, mogelijkheden en toekomst voor de populierenteelt in Vlaanderen. Korte-omloophout voor energieproductie: plaats in het Vlaams bosbeleid. INBO.R.2006.11. pp. 197.

Pedroli B., Elbersen B., Frederiksen P., Grandin U., Heikkilä R., Krogh P., Izakovičová Z.,

Johansen A., Meiresonne L., Spijker J. (2013). Is energy cropping in Europe compatible with biodiversity? - Opportunities and threats to biodiversity from land-based produc-tion of biomass for bioenergy purposes. Biomass and Bioenergy, 55, 73-86.

Van Kerkvoorde A. (2014). Productie van energiegewassen. NARA-T rapport. In voor-bereiding.

Pieter Verdonckt (INAGRO) Bart Ryckaert (Enerpedia) Andy Van Kerkvoorde (INBO)

Expertise in Vlaanderen

• UA: Onderzoeksgroep Planten- en Vegetatie-ecologie, Departement Biologie • INAGRO

• ILVO

• Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO): Onderzoeksgroep Milieu en Kli-maat en onderzoeksgroep Genenbronnen Bosbouw

• Enerpedia, de agrarische energie-ency-clopedie

Fotoverantwoording

Vildaphoto

Linda Meiresonne p.270

Deze fiche is onderdeel van de publicatie

Meiresonne L. & Turkelboom F. (2014). Biodiversiteit als basis voor ecosysteem-diensten in Vlaanderen. Tweede editie. Me-dedelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.M.2014.1817081. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Voor suggesties en aanvullingen

1

Omschrijving van de ecosysteemdienst

Situering in Vlaanderen

Tot midden 20e eeuw behoorde zelfgemaakte vlierbessensiroop tot menig medicijnkastje, en in de meeste Vlaamse huishoudens was puree van wilde zuring dagelijkse kost. Vooral in het voorjaar, wanneer de wintervoorraden op waren, werd het dagelijks dieet aangevuld met ‘wild’ voedsel. Zo werd in tijden van schaarste koffie gemaakt van geroosterde eikels en paardenbloemwortel. Na de Tweede

Wereld-oorlog kregen dergelijke gebruiken meer en meer een stigma opgespeld, mede door de stijgende welvaart. Pas tegen de jaren 70 kende het gebruik van wilde voedselplanten en kruiden een revival. Die trend werd deels gestimuleerd door de opkomende newagebeweging. Ook populaire verslaggeving in de media toenter-tijd behandelde dit thema (bv. de kruidenpraatjes van pastoor Hens op BRT Radio). Vandaag wijst alles erop dat het verzamelen en oogsten van natuurproducten in bos en natuur in Vlaanderen beperkt is tot hobby-isme, hoewel hierover geen officiële gegevens bestaan.

Definitie

Het verzamelen/oogsten van natuurproducten in bos en natuur, zoals bessen, noten, paddenstoelen, planten en kruiden, voor voeding of voor medicinaal gebruik.

Wilde pluk van hazelnoten, kastanjes, eetbare paddenstoelen en dergelijke zijn bij ons welbekend en hier en daar zelfs courant. Exacte cijfers over de verspreiding en de frequentie ervan bestaan echter niet. Wel kunnen cijfers uit de ons omringende landen een idee geven. Zo verzamelt volgens recente peilingen ruim een kwart van de Schotse bevolking wilde natuurproducten. In een klein en sterk verstedelijkt gebied als Vlaanderen zal dit wellicht niet zo’n vaart lopen. Bovendien is het verzamelen van natuurproducten (zowel voor eigen gebruik als voor commerciële doeleinden) in Vlaanderen officieel niet toegelaten, wat niet noodzakelijk hoeft te betekenen dat het daarom niet gebeurt. Het verzamelen van natuurproducten is wettelijk geregeld in het Natuurdecreet, het Bosdecreet en het Besluit van de Vlaamse Regering met betrek-king tot soortenbescherming en soortenbeheer. Deze reglemen-teringen leggen sterke beperkingen op. Nochtans wordt het ver-zamelen van niet-houtige bosproducten door de wachters vaak oogluikend toegelaten, zolang dit beperkt blijft tot eigen gebruik. Natuurgidsen en bijvoorbeeld paddenstoelengidsen kunnen toe-stemming aanvragen om uitzonderlijk toch zwammen te plukken voor educatief gebruik. In Wallonië mag je plukken als je daarvoor toestemming hebt gekregen van de eigenaar, of dit nu een privé-persoon is of gemeente.