• No results found

Immigratie als rem op vergrijzing?

In document Vergrijzing en ruimte (pagina 47-50)

Naast versterkende factoren zijn er ook factoren die de vergrijzing afremmen; de instroom en aanwezigheid van niet-westerse allochtonen is zo’n factor (Garssen 2011). Dit komt doordat immigranten gemiddeld aanzienlijk jonger zijn dan de rest van de Nederlandse bevolking. Waar de gemiddelde leeftijd van niet-westerse allochtonen 30 jaar was in 2012, was dit 41,3 jaar voor autochtone Nederlanders.

Maar de voormalige immigranten (en hun kinderen) worden ook steeds ouder. Op dit moment zijn 65-plussers nog schaars onder de niet-westerse allochtonen, maar in de komende decennia zal dit snel veranderen. In toenemende mate zullen niet-westerse allochtonen dan ook een bijdrage gaan leveren aan de vergrijzing (Garssen 2011). De groep ouderen zal daarmee zeer geleidelijk ‘verkleuren’. Waar in 2012 circa 3 procent van de 65-plussers tot de niet-westerse allochtone bevolking behoort, is dit percentage in 2040 gestegen tot circa 9 procent. Het aantal ouderen met een niet-westerse

achtergrond zal in 2040 ruim vijf keer zo groot zijn dan vandaag de dag het geval is (zie figuur 1.7). In de periode 2012-2040 komen er naar verwachting een kleine 340.000 niet- westerse allochtone 65-plussers bij. De meeste oudere allochtonen behoren tot de eerste generatie immigranten en velen van hen wonen in een van de vier grote steden, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht (zie ook Manting & Vernooij 2006). Hoewel ook de niet-westerse allochtone groep in toenemende mate vergrijst, wordt de groep 65-plussers in 2040 nog altijd gedomineerd door autochtonen. In 2040 is naar verwachting 81 procent van alle ouderen autochtoon tegen 87 procent in 2012. Het aandeel 65-plussers met een westerse allochtone achtergrond blijft volgens de bevolkingsprognoses stabiel in de tijd en schommelt rond de 10 procent.

Met enige regelmaat wordt geopperd dat de vergrijzing kan worden afgeremd door het aantrekken van immigranten. Hoewel immigratie doorgaans een licht dempend effect heeft op de vergrijzing (De Beer & Beets 2012), bestaat er onder demografen consensus dat migratie nauwelijks een structureel ‘verjongend’ effect heeft. Immigranten worden zelf immers ook ouder. Zij krijgen aanvankelijk misschien gemiddeld nog wel iets meer kinderen dan de autochtone bevolkingsgroep, maar dit geldt meestal nauwelijks meer voor de tweede generatie migranten (Beets 2007; Beets & Fokkema 2005). Van Imhoff en Van Nimwegen (2000) rekenen uit dat als de immigratie moet worden ingezet als remedie tegen de vergrijzing, Nederland 17 miljoen immigranten zou moeten aantrekken gedurende de periode 1997-2050. Deze absurde aantallen maken duidelijk dat migratie niet helpt tegen bevolkingsveroudering (Van Imhoff & Van Nimwegen 2000).

een

Ouderen in toekomst vaker alleenstaand en kinderloos

Wanneer mensen de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, wonen zij veelal samen met een partner (figuur 1.8 en 1.9). Voor mannen geldt dit in sterkere mate dan voor

vrouwen. Ook op hogere leeftijd zijn mannen veel vaker samenwonend dan vrouwen. Waar oudere vrouwen vanaf het zevenenzeventigste levensjaar vaker alleenstaand zijn dan samenwonend, vindt deze omslag bij mannen gemiddeld pas na het negentigste levensjaar plaats. De eenvoudige verklaring hiervoor is dat vrouwen gemiddeld twee tot drie jaar jonger zijn dan hun mannelijke partner en daarom, in combinatie met de geringere levensverwachting van mannen, een grotere kans lopen hun partner te verliezen op jongere leeftijd.

In 2040 is het aandeel alleenstaanden onder oudere vrouwen naar verwachting nog altijd hoger dan onder oudere mannen, om dezelfde redenen (Fokkema & Dykstra 2007). Maar in de toekomst zal het omslagpunt, zowel bij vrouwen als bij mannen, plaatsvinden op hogere leeftijden. Opvallend genoeg zijn vrouwen en mannen in 2040 vaker alleenstaand op 65-jarige leeftijd dan nu het geval is, terwijl ze op hogere leeftijd (voor mannen vanaf 86 jaar, voor vrouwen vanaf 74 jaar) juist vaker hun oude dag samenwonend zullen doorbrengen (figuur 1.8 en 1.9). Dit komt doordat mensen tegenwoordig minder vaak gehuwd dan wel ongehuwd samenwonen dan vroeger. De nieuwe generatie ouderen kenmerkt zich duidelijk door een toenemende diversiteit in de huishoudenssituatie. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw is er sprake van een afnemende huwelijks- en hertrouwintensiteit, een toenemende echtscheidingskans en een toenemende pluriformiteit van leefvormen (Van den Troost 2000). Waar de levensloop van veel huidige ouderen nog een traditioneel verloop heeft gekend – uit

Figuur 1.7 2012 Prognose 2020 Prognose 2030 Prognose 2040 0 200 400 600 800 1000 duizend personen pb l.n l Overig niet-westers Turkije Marokko Voormalige Nederlandse Antillen en Aruba Suriname Totaal westers

Aantal allochtone 65-plussers naar herkomst

ee

N

ee

N

Figuur 1.8 65 70 75 80 85 90 95 Leeftijd 0 20 40 60 80 100 % pb l.n l Alleenstaand 2012 Prognose 2040 Samenwonend 2012 Prognose 2040 Intramuraal 2012 Prognose 2040

Aandeel mannelijke 65-plussers naar woonsituatie en leeftijd

Bron: CBS Figuur 1.9 65 70 75 80 85 90 95 Leeftijd 0 20 40 60 80 100 % pb l.n l Alleenstaand 2012 Prognose 2040 Samenwonend 2012 Prognose 2040 Intramuraal 2012 Prognose 2040

Aandeel vrouwelijke 65-plussers naar woonsituatie en leeftijd

een

huis gaan om te trouwen, kinderen krijgen en getrouwd blijven tot de dood van een van de partners (zie bijvoorbeeld Latten 2004) –, zullen de ouderen van straks vaker alleenstaand en kinderloos zijn (Van Iersel et al. 2009). Het aandeel kinderloze vrouwen ouder dan 65 jaar stijgt naar verwachting van 11 procent in 2009 naar 20 procent in 2050 (Van Duin 2009).

Tot slot wonen de meeste senioren tot op hoge leeftijd nog zelfstandig (of grotendeels zelfstandig, zoals in een zogenoemde aanleunwoning). Pas vanaf het tachtigste levensjaar neemt het aandeel ouderen dat in een instelling (zoals een verzorgings- of verpleeghuis) woont, snel toe. Ter illustratie: woont op 80-jarige leeftijd circa 6 procent van de vrouwen in een zorginstelling, tien jaar later, dus op 90-jarige leeftijd, geldt dit voor 28 procent. Figuur 1.8 en 1.9 laten evenwel de verwachting zien dat in 2040 een kleiner aandeel van de Nederlandse ouderen in een verzorgings- of verpleeghuis woont dan in 2012. Deze laatste ontwikkeling hangt enerzijds samen met het overheidsbeleid om ouderen zolang mogelijk zelfstandig te laten wonen, al dan niet gecombineerd met zorg-aan-huis, en anderzijds met de wens van ouderen zelf om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen (zie ook hoofdstuk 2). Ook in het huidige coalitieakkoord (VVD & PvdA 2012) wordt ingezet op het langer zelfstandig wonen van ouderen.

1.3 Vergrijzing: internationale en regionale verschillen

In document Vergrijzing en ruimte (pagina 47-50)