• No results found

IAS: BELANGENBEHARTIGERS EN VAKBONDEN

In document VU Research Portal (pagina 52-56)

Zoals blijkt uit de in hoofdstuk 3 besproken resultaten van het IAS kreeg in 2013 circa 60% van de slachtoffers van wie het dossier bemiddelbaar werd geacht door werkge-ver of werkge-verzekeraar een schadewerkge-vergoeding uitbetaald volgens de in paragraaf 4.1. besproken genormeerde bedragen. In de overige van de bemiddelbare zaken kreeg het slachtoffer een voorschot op basis van de Regeling TAS of TNS. Zoals gezegd zijn de voornaamste obstakels op de weg naar schadevergoeding het leveren van het bewijs van de blootstelling of dienstverband en het verjaren van de vordering. De resultaten van de bemiddeling heeft bij belangenbehartigers en vakbonden geleid tot kritiek over het functioneren van het IAS. Het meest pregnant is deze kritiek naar buiten gebracht door Charlier1en Ruers.2De in het Nederlands Juristenblad door Charlier geformuleerde kritiekpunten,3en de door haar aangedragen oplossingen op het gebied van verjaring en leveren van bewijs van blootstelling, worden hier kort besproken. In een interview is door Ruers uitgebreid informatie over zijn standpunten verschaft, welke hier beknopt worden weergegeven. Deze kritiek wordt grotendeels gedeeld door de verschillende vakbonden. Met name de FNV heeft daarnaast gewe-zen op het feit dat de tegemoetkoming die momenteel wordt verstrekt in het kader van de Regelingen TAS en TNS te laag is. Ook dit kritiekpunt zal hier aan de orde komen.

Ruers pleit voor het betrekken van een gespecialiseerd advocaat bij de bemiddelings-procedure. Hij stelt dat er zowel in juridische als in praktische zin tussen werkgever en werknemer geen sprake is van gelijkheid van wapens. Het IAS heft deze ongelijk-heid volgens hem onvoldoende op. Bij een beroep op verjaring wordt volgens de advocaat het verweer bij het ongeschoolde slachtoffer neergelegd. Het slachtoffer weet echter vaak niet hoe een dergelijk verweer te pareren en het Instituut kan, van-wege zijn bemiddelende rol, niet echt iets doen om het slachtoffer hierin bij te staan. De discrepantie van kennis tussen slachtoffer en verzekeraars is zodanig dat volgens

1. Charlier (2008), pp. 1857-1861.

2. R.F. Ruers, Macht en tegenmacht in de Nederlandse asbestregulering, dissertatie Rotterdam, 2012, p. 421 e.v.

Ruers enkel de bijstand door een advocaat deze ongelijkheid kan opheffen. Op het gebied van bewijs zou ondersteuning door een advocaat ook kunnen helpen in het opsporen van vroegere collega’s en het verhoren van getuigen. De uitvoeringsorga-nisatie mag als bemiddelaar niet onder ede horen. Dit is volgens Ruers echter wel noodzakelijk om een sterk dossier op te bouwen. Een schriftelijke verklaring van getuigen en/of slachtoffer wordt door de verzekeraars maar ook door de rechter vaak niet als voldoende bewijs beschouwd. Bovendien zijn de getuigenverklaringen vol-gens Ruers vaak te summier:

“Ik heb het laatst nog meegemaakt. Ik heb een zaak overgenomen van een collega. En die collega had zich gebaseerd op getuigenverklaringen van IAS en de rechter zei,“dat zijn onderhandse stukken, daar doen we niks mee”. En dat terwijl dat is waar het IAS het mee moet doen!”4

Dit betekent niet per definitie dat de uitvoeringsorganisatie zijn werk niet goed doet; waar de uitvoeringsorganisatie tegenaan loopt zijn de grenzen van zijn positie als bemiddelaar. Al zou de uitvoeringsorganisatie voor het slachtoffer meer willen doen, zij zijn hier vanuit de positie van bemiddelaar niet toe in staat, aldus de advocaat:

“Stelplicht en bewijslast is een feitelijke kwestie. Het eerste wat je als advocaat doet is het slachtoffer onder ede horen. Daar begint het probleem al: zij [de uitvoeringsorganisatie] kunnen geen mensen onder ede horen. Dat is precies wat je wél nodig hebt als je wilt aantonen hoe veertig jaar geleden de arbeidsomstandigheden waren. Al zouden bepaalde dossierbehandelaars dit best wel willen doen bij BSA, je loopt tegen de grenzen van bemiddeling aan. Ze mogen het niet en kunnen het niet.”5

Ook Charlier stelt dat er eerder naar een gespecialiseerd rechtshelper verwezen zou moeten worden. Dit gebeurt te weinig of te laat in de procedure.6Desgevraagd geeft de uitvoeringsorganisatie zelf aan dit te beschouwen als een probleem uit het verle-den. De bemiddeling duurt in principe niet langer dan zes maanden, met een maxi-male uitloop van een jaar. Bovendien vindt dit alleen plaats met instemming van het slachtoffer en in overleg met de directeur van het IAS.

“Veel slachtoffers willen heel expliciet niet naar een advocaat, als bemiddeling kan slagen als we iets langer doorgaan proberen we het nog wat langer.”7

Dit gebeurt in samenspraak met de directeur van het IAS en het slachtoffer zelf. Char-lier benoemt ook de financiële, onvoorziene, gevolgen die bemiddeling voor het slachtoffer meebrengt. De uitkering van de voorschotregeling heeft volgens Charlier tot gevolg dat een slachtoffer niet meer in aanmerking komt voor een advocaat op

4. Interview met mr. dr. R.F. Ruers, letselschadeadvocaat, afgenomen op 7-11-2014. 5. Interview met mr. dr. R.F. Ruers, letselschadeadvocaat, afgenomen op 7-11-2014. 6. Charlier (2008), pp. 1857-1861.

7. Interview met mr. M. Kuiper, letselschadejurist en manager bij BSA, afgenomen op 17-12-2014.

toevoeging. De regeling TAS belemmert zo voor veel slachtoffers de gang naar de rechter.8

De zogenoemde hobbels in de weg naar schadevergoeding betreffen volgens Charlier de toepasselijkheid van het geldende aansprakelijkheidsrecht in de bemiddelingspro-cedure (dus zowel de hiervoor behandelde problemen bewijs en verjaring), de geval-len die getroffen worden door faillissement of ontbinding van de werkgever en de financiële aspecten van belangenbehartiging.9

Ten aanzien van het bewijs naar geldend recht, ziet Charlier ruimte voor verbetering in de manier van bewijsvergaring en de rol van het IAS als kenniscentrum. De Asbestkaart zou volgens Charlier moeten worden bijgewerkt en een meer prominente rol moeten krij-gen in de bemiddeling. Het IAS zou volkrij-gens Charlier tevens meer moeten doen om de rol van kenniscentrum tot uiting te laten komen. Het IAS zou een grote rol kunnen spelen bij de invulling van gezichtspunt c) uit het arrest Van Hese/De Schelde, betreffende de ver-wijtbaarheid van de werkgever. Relevante feiten zouden in de openbaarheid gebracht moeten worden teneinde deze tot feiten van algemene bekendheid te verheffen. De rech-ter kan deze kennis vervolgens meenemen in zijn beoordeling of een beroep op verjaring onredelijk kan worden geacht.10Ruers is er niet zeker van of dit de procedurele positie van slachtoffers in realiteit daadwerkelijk versterkt. Een grotere rol voor de Asbestkaart zou mooi zijn, zo stelt hij, maar er wordt aan de Asbestkaart door verzekeraars en werk-gevers nauwelijks tot geen gewicht toegekend. Veranderingen kunnen volgens Ruers enkel tot stand worden gebracht door ingrijpen van de wetgever, of door te procederen en te trachten hiermee een doorbraak te bewerkstelligen.11

Van Daal,12 hoofd Sectie Claims bij het Ministerie van Defensie, stelt wel degelijk waarde te hechten aan de Asbestkaart als bewijsmiddel. Als een slachtoffer een asbestrisicofunctie heeft uitgevoerd, dan wordt er vanuit gegaan dat die persoon aan asbest is blootgesteld.

“Als een slachtoffer als scheepstimmerman gewerkt heeft, dan vragen wij niet om aanvullend bewijs van blootstelling.”13

In dit kader kan ook kan de eerder besproken uitspraak van het Hof Den Haag worden aangehaald. In deze uitspraak wordt de grens voor de bekendheid met het gevaar van asbest in 1949 gelegd. Deze grens is mede gebaseerd op medisch

8. Charlier (2008), pp. 1857-1861. 9. Idem.

10. Idem.

11. Interview met mr. dr. R.F. Ruers, letselschadeadvocaat, afgenomen op 7-11-2014.

12. Interviews met mr. A.J.M. van Daal, hoofd sectie claims Ministerie van Defensie, en mw. mr. S. Pronk-Wiltenburg, senior letselschadejurist bij Ministerie van Defensie, afgenomen op 15-12-2014.

13. Interview met mr. A.J.M. van Daal, afgenomen op 15-12-2014.



wetenschappelijke inzichten die voor de aansprakelijk gehouden partij als bekend werden verondersteld.

Als het ministerie van Defensie aansprakelijk wordt gesteld, wordt wel gevraagd om een bewijs van dienstverband. Staat een functie niet op de Asbestkaart of de Beroe-penlijst, dan betekent dit niet dat voor het slachtoffer het doek valt. Er wordt in dat geval om aanvullend bewijs gevraagd.

De bemiddelende rol van het IAS tenslotte speelt ook volgens Charlier een grote rol in de uitkomst van de bemiddelingsprocedure. Ten gevolge van het Convenant heeft het IAS rekening te houden met de belangen van alle betrokken partijen. Bij het vastlopen van de onderhandelingen kan IAS dus geen vuist maken ter verdediging van het slachtoffer. Dan zou de bemiddelaar immers op de stoel van belangenbehartiger gaan zitten. Charlier ziet hier oplossingen in fondsvorming en/of bindend advies door het IAS. Fondsvorming of de mogelijkheid tot bindend advies zouden waarschijnlijk in theorie inderdaad bijdragen aan de slachtoffervriendelijkheid van het Instituut voor Asbestslachtoffers.

Van de zijde van de belangenbehartigers wordt aangedrongen op ondersteuning van slachtoffers door de advocatuur. Bestudering van de dossiers waarin aansprakelijk-heid door de werkgever is afgewezen en bemiddeling door het IAS beëindigd, zou meer duidelijkheid kunnen verschaffen over het succes dat na bemiddeling nog wordt behaald. In het voorgaande hoofdstuk zijn kort de gepubliceerde uitspraken uit 2014 besproken, waar in geen van de zaken door de rechter aansprakelijkheid is vastgesteld. De vraag is hoeveel zaken buitengerechtelijk, na afloop van bemidde-ling door het IAS, succesvol zijn geschikt zijn. Daarover bestaan geen cijfers. Wel is bekend dat de SVB in een gering aantal zaken, die door haar als verhaalbaar werden beoordeeld, door middel van civiele procedures alsnog betaling van een schadever-goeding heeft weten af te dwingen.

De kritiek op de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de Regelingen TAS en TNS is onlangs opgepakt door het IAS. Op 17 september 2014 heeft de Raad van Toezicht en Advies van het IAS in een brief aan minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgele-genheid gevraagd de tegemoetkoming , die een hoogte had van€ 19.417,- (2015) te ver-hogen naar € 30.000,-. Dit vanwege het grote verschil tussen deze uitkering en het schadebedrag van ten minste€ 62.748,- (2015) bij een geslaagde bemiddeling door het IAS tussen slachtoffers en betrokken werkgevers. Op 16 december 2014 heeft de minister dit verzoek afgewezen. De minister meende dat de tegemoetkoming passend was omdat het gaat om een uiting van maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van de slachtof-fers. De tegemoetkoming is niet bedoeld om in de plaats te treden van de aansprakelijk-heid van de werkgever, aldus de minister. Recent (september 2015) heeft de minister toegezegd zich nogmaals te zullen buigen over het verzoek van het IAS. Op het moment waarop dit rapport verscheen, had dit overleg nog niet plaatsgevonden.

 PERSPECTIEVEN OP HET FUNCTIONEREN VAN HET

In document VU Research Portal (pagina 52-56)