• No results found

5. N ATUURWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

6.5. I NTERNE AANPASSINGEN

Figuur 114. In een latere fase werden enkele interne aanpassingen doorgevoerd

In de zuidoostelijke hoek van het gebouw werd een bakstenen kelderstructuur aangetroffen (fig. 114-1). Deze was toegankelijk via een wenteltrap in de zuidoostelijke hoek, die gedeeltelijk in de oorspronkelijke natuurstenen muur was uitgekapt. Ter hoogte van de trap werd een dubbele licht-/luchtschacht aangetroffen, die schuin opliep naar de straat toe. Gezien de hoogte van deze schacht en de hellingsgraad, moet deze kelder eveneens zijn aangelegd toen het grootste deel van het ophogingsproces van de stad al had plaatsgevonden, aangezien deze quasi moet uitgekomen hebben op het huidige straatniveau. Op basis van deze vaststelling moet de aanleg van de kelder vermoedelijk ook ongeveer in de periode gesitueerd worden waarin het bouwvolume van het gebouw werd aangepast.

In het vullingspakket waarmee de kelder na opgave werd volgestort, werd aardewerk aangetroffen dat de opgave van deze structuur in de 2de helft 15de-1ste helft 16de eeuw situeert. De opgave van de kelder moet gekoppeld worden aan de aanleg van het bovenvermelde kasseiniveau. Dit niveau dekte de kelder volledig af en werd zelfs gedeeltelijk in het uitgekapte gewelf van de wenteltrap aangelegd. De datering van de opgave van de kelderstructuur zou hierbij eventueel nog steeds kunnen kloppen binnen de hypothese dat de kasseien chronologisch in verband zouden staan met de inrichting van het gebouw als opslagplaats.

1 2

Ook het L-vormige bakstenen kanaal, dat aan westelijke zijde tegen de kelderstructuur werd aangesneden, moet in deze periode voor de aanleg van het kasseiniveau gesitueerd worden (fig. 114-2). Het oost-west-georiënteerde deel helde af naar het westen toe, richting het noord-zuid georiënteerde deel van het kanaal. Het afhellend gedeelte was voorzien van een bakstenen vloerniveau, terwijl in het noord-zuid georiënteerde deel enkel een restant van een kalkmortelniveau werd aangetroffen. Opmerkelijk was dat de structuur volledig afgesloten was aan de zijkanten en dus geen verbinding maakte met andere structuren. Het kanaal moet dus enkel langs de bovenzijde toegankelijk geweest zijn. Op de bodem van het kanaal werd nog een laag ‘vette kalk’ aangetroffen, die mogelijk kan gelinkt worden met de gebruiksfase van de structuur. Wat de precieze functie van het kanaal was, is echter onduidelijk.

In het vullingspakket van de structuur werd aardewerk aangetroffen, dat kan gedateerd worden in de 15de-16de eeuw. Dit levert een terminus ante quem op voor de opgave van de structuur. Aangezien het kanaal doorheen de aanlegsleuf van de kelder sneed, moet deze structuur stratigrafisch als jonger dan de aanleg van de kelder gesitueerd worden. In hoeverre beide structuren gelijktijdig in gebruik zijn geweest, kon echter niet bepaald worden.

Aan de buitenzijde van de oostelijke wand van het noord-zuid georiënteerde deel van het kanaal waren twee concentrische uitsparingen in een jongere fase uitgekapt uit de muur, waarbij de bovenste cirkel de grootste diameter vertegenwoordigde. Mogelijk kan dit in verband gebracht worden met het verbrand spoor, dat zich net ten oosten hiervan bevond. In het verlengde van deze wand werd een bakstenen muur aangetroffen, die de breedte van de vleugel overspande. Dit kan wellicht gekoppelde worden aan een interne indeling van de vleugel.

In een jongere fase werd de vleugel opgedeeld: er werd een zware noord-zuid georiënteerde muur aangetroffen, die het gebouw in twee delen opsplitste, met 6 traveeën aan oostelijke zijde en 4 traveeën aan westelijke zijde (fig. 114-3). De fundering van deze muur was, net als de nieuwe noordelijke muur van het gebouw, opgetrokken met Doornikse kalksteen. Opnieuw was deze heel slordig gemetseld en tot op de natuurlijke zandbodem gefundeerd. Er kon een duidelijke bouwnaad geregistreerd worden tussen deze muur en de fundering van de huidige noordelijke muur, waardoor deze met zekerheid als jonger kan beschouwd worden. Opmerkelijk was dat deze fundering, alsook een gedeelte van het opgaande metselwerk, dat was opgebouwd uit baksteen, voorzien was van 2 steunberen aan westelijke zijde. Hoe een dergelijk zware fundering, inclusief steunberen, moet geïnterpreteerd worden is onduidelijk. Aangezien het gebouw rondom reeds aanwezig was, kan immers verondersteld worden dat de muur een binnenmuur betrof en geen buitengevel. Hoe deze fundering moet gezien worden binnen de bouwcampagnes binnen het bouwblok, kon momenteel nog niet bepaald worden.

De vaststelling dat de natuurstenen fundering heel slordig was gemetseld, wijst er op dat dit gedeelte nooit zichtbaar is geweest, in tegenstelling tot het mooi afgewerkte metselwerk van de bakstenen bovenbouw. Vermoedelijk zijn beide gelijktijdig opgericht.

Het huidige bewaarde opgaande metselwerk van de vleugel vertegenwoordigt één van de laatste grote bouwcampagnes binnen bouwblok M (fig. 7). Vermoedelijk moet dit gesitueerd worden in het begin van de 17de eeuw, waarbij het gebouw werd opgenomen in het bisschoppelijk seminarie. In deze periode werd vermoedelijk een volledig nieuwe vleugel opgetrokken. Aan noordelijke zijde werd immers de hoger vermelde horizontale bouwnaad in het metselwerk aangetroffen en aan zuidelijke zijde zijn geen sporen aanwezig van de oorspronkelijke doorgangen. Alle eventueel nog aanwezige doorgangen aan zuidelijke zijde werden in deze laatste bouwcampagne m.a.w. niet terug hersteld. In het metselwerk van beide gevels konden nergens sporen van oudere bouwnaden herkend worden.

In het bakstenen metselwerk van de oostelijke gevel konden nog duidelijk de sporen van 2 dichtgemetselde raamopeningen waargenomen worden, wat er op duidt dat de oostelijke zijde in

deze periode nog steeds een buitengevel betrof. Dit wijst op de aanwezigheid van een doorgang of straatje tussen dit gebouw en het oostelijk gelegen bouwvolume, waarlangs de achtererven konden bereikt worden.

Opvallend was dat zowel in de noordelijke als in het metselwerk van de zuidelijke gevel aan de binnenzijde bouwnaden zichtbaar waren van het opgaande bakstenen metselwerk van de hierboven vermelde dwarsmuur in het gebouw (fig. 115). Hieruit kan afgeleid worden dat de dwarsmuur vermoedelijk binnen dezelfde bouwcampagne moet gesitueerd worden. De bouwnaden konden enkel op de huidige gelijkvloerse verdieping vastgesteld worden. Of deze op de hogere verdiepingen nog voorkwamen, kon niet vastgesteld worden.