• No results found

I S ER EEN MOGELIJKHEID TOT VERBETERING VAN ONDERSTEUNING KIJKEND NAAR HET SUCCES VAN DE VERSCHILLENDE WIJZEN VAN

FACILITEREN?

7.1 I

NLEIDING OP HET HOOFDSTUK

Om een aanbeveling te kunnen doen omtrent het verbeteren van de ondersteuning hebben we ons verdiept in wat burgers beweegt om met een initiatief te komen, welke hulpbronnen ze daarbij nodig hebben en hebben we gekeken naar de verschillende netwerken waarin een initiatief zich bevindt (de verschillenden typen initiatief naar de definitie van Hurenkamp, Tonkens, & Duyvendak (2006)). Ook hebben we initiatiefnemers gevraagd wat zij vonden van de ondersteuning en of zij het door hen genomen initiatief als een succes beschouwen. Deze factoren brengen we in dit hoofdstuk bij elkaar om op basis hiervan conclusies te trekken en een aanbeveling te doen.

7.2 C

ONCLUSIE

Allereerst hebben we gekeken of er verschillende typen initiatiefnemers zijn. Ook zijn er verschillende soorten initiatieven te onderscheiden. Als we deze informatie samenvoegen krijgen we de volgende tabel: Type initiatief Type initiatiefnemer Initiatiefnemer:

Licht (--) Projectentrekker ZW4

Licht (--) Projectentrekker HO3

Coöperatief (-+) Projectentrekker HO4

Coöperatief (federatief) (-+/++) Wijkexpert (projectentrekker) HE3 Federatief (++) Wijkexpert (projectentrekker) HE2

Federatief (++) Alledaagse Doener ZW5

Tabel 5. Type initiatief en type initiatiefnemer

We hebben er voor gekozen om te sorteren naar type initiatief, dit blijkt het meeste invloed te hebben op de vorm en mate van ondersteuning die initiatiefnemers nodig hebben, hier komen we verderop op terug. Uit tabel 5 valt niet op te maken dat er een verband is tussen het type initiatief en de type initiatiefnemer.

Zo is te zien dat er veel initiatiefnemers als projectentrekker aangemerkt kunnen worden16, het type

initiatief dat zij nemen is echter niet gelijk. we zouden verwachten zijn een projectentrekker met een licht initiatief komt, gezien zijn persoonlijke hulpbronnen en het netwerk waarover zo’n initiatiefnemer beschikt, en de aard van het initiatief. Dit zien we echter enkel bij ZW4 (2010). We zien echter ook projectentrekkers coöperatieve en federatieve initiatieven nemen. Bij een alledaagse doener zouden we een federatief initiatief verwachten omdat iemand die vaker een initiatief neemt bekender is met de buurt en de gemeente, en daardoor meer intern en extern contact zou hebben. Het omgekeerde is ook waar. Het is te verwachten dat indien een initiatiefnemer meer intern en extern contact heeft, er een structurele commitment verwacht kan worden en dat deze persoon ook meer zou doen en daarom getypeerd zou kunnen worden als alledaagse doener. Het is op basis van deze informatie dus niet mogelijk te concluderen/adviseren wat nu de beste methode van ondersteunen is als we willen kijken naar zowel het type initiatiefnemer en het type initiatief. Wat hier ook opvalt is dat er uit de interviews geen casusexpert naar voren komt. Ook zien we geen netwerkend initiatief. Dit zou verklaard kunnen worden doordat we via de gemeente aan de respondenten zijn gekomen. Het zou kunnen zijn dat er geen of minder succesvolle netwerkende initiatieven zijn en dat wie die daarom niet hebben gezien.

16 Zoals gezegd kunnen HE3 en HE3 worden aangemerkt als wijkexpert, maar voor het onderzochte

Om hier meer duidelijkheid over te verschaffen zou een onderzoek met een groter aantal respondenten uitgevoerd moeten worden.

Indien we de manier van ondersteunen die de initiatiefnemers het liefst zien bij hun initiatief toevoegen aan te tabel dan zien we het volgende:

Type initiatief Type initiatiefnemer Initiatiefnemer Ondersteuning

Licht (--) Projectentrekker ZW4 Betrokkenheid

Licht (--) Alledaagse Doener HO3 Betrokkenheid

Coöperatief (-+) Projectentrekker HO4 Betrokkenheid/luisteren Coöperatief (federatief) (-+/++) Wijkexpert (projectentrekker) HE3 Subsidie Federatief (++) Wijkexpert (projectentrekker) HE2 Subsidie

Federatief (++) Alledaagse Doener ZW5 Subsidie (en

meedenken)

Tabel 5.

We zien dus dat er enigszins een verband is tussen het type initiatief en de gewenste methode van ondersteuning. Ook zien we dat bij het federatieve initiatief subsidie de belangrijkste rol speelt. Dit sluit aan bij de verwachting van Hurenkamp, Tonkens, & Duyvendak (2006). Hoewel ZW5 aangeeft het initiatief ook zonder geld van de gemeente uitgevoerd te hebben, is dit wel de belangrijkste hulpbron die hij van de gemeente verwacht. Daarnaast geeft hij wel aan dat het ook belangrijk is dat de gemeente meedenkt. Dit zou ook de methode van de gemeente moeten zijn om met initiatieven om te gaan. Meedenken vanuit het perspectief van de initiatienemer. Betrokkenheid speelt bij de lichte initiatieven een belangrijke rol. Zoals gezegd is ook hier de subsidie onmisbaar. Ook bij het coöperatieve initiatief zien we dat betrokkenheid belangrijk is. Dit komt overeen met de verwachtingen van Hurenkamp, Tonkens, & Duyvendak (2006). Dat er vervolgens ook behoefte is aan de luisterende houding van de gemeente vindt geen aansluiting bij de door ons verzamelde gegevens.

7.3 CLEAR

Het CLEAR model vormt de rode draad in dit onderzoek. Daarom is het belangrijk om hier alle elementen van dit model die naar voren komen samen te vatten. We hebben gezien dat het per burger verschilt over welke hulpbronnen ze beschikken, hoeveel tijd ze hebben en wat hen motiveert. Kijken we naar de C-factor dan kunnen we kortweg concluderen dat de initiatiefnemers over voldoende tijd en persoonlijke hulpbronnen beschikken om met het initiatief te komen. Dat dit aansluit bij de verwachting is natuurlijk een beetje een self fulfilling prophecy omdat we enkel hebben gekeken naar succesvolle initiatieven, en initiatiefnemers die zijn aangewezen door de gemeente. Vervolgens kijken we naar de volgende factor uit het CLEAR model, de L-factor. Hier zien we dat, ondanks dat het door de gemeente (dit geldt voor alle drie gemeenten) niet is vastgesteld over wat voor thema het initiatief moet gaan, alle initiatieven die zijn onderzocht zich richten op leefbaarheid of in elk geval aan dit thema te verbinden zijn. Solidariteit en samenwerking of het creëren van sociale cohesie zoals het in de vakliteratuur wordt genoemd, is het belangrijkste thema bij een burgerinitiatief. Initiatiefnemers noemen dit ook als ze worden gevraagd naar hun motivatie. Kijken we dus naar de L-factor dan zien we eigenlijk bij alle respondenten hetzelfde terug. Komen we vervolgens bij de E-factor, dan valt op dat er geen initiatiefnemer is die daadwerkelijk alleen met het initiatief komt. Het zijn altijd meer mensen die, al dan niet in verschillende verbanden georganiseerd, gezamenlijk het initiatief nemen en uitvoeren.

Het werken in een groep is kennelijk erg belangrijk. Dit sluit aan bij wat Verba, Schlozman, & Brady (1995) en Lowndes, Pratchett, & Stoker (2006a; 2006b) hierover zeggen. Het gezamenlijk nemen van een initiatief, of in elk geval het betrekken van meerdere burgers is in veel gevallen ook een voorwaarde voor het toegewezen krijgen van budget van de gemeente. Ook zien we dat in de interviews het netwerk initiatief uit de typologie van Hurenkamp, Tonkens, & Duyvendak (2006), waarbij er geen intern contact is, niet terugkomt. Zoals gezegd kan dit toeval zijn, maar ook veroorzaakt worden door de selection-bias die optreedt doordat we de burgerrespondenten via de gemeente hebben verkregen.

Kijken we naar de A-factor en de R-factor dan zien we dat burgers het nemen van een initiatief niet als een soort plicht zien. Wel valt op dat eigenlijk in alle gevallen de burger wordt uitgenodigd om met een initiatief te komen, ze moeten dus toch nog wel een beetje gevraagd worden. Vervolgens valt op dat burgers het veel belangrijker vinden dat de gemeente bij het opstellen en het uitvoeren van het initiatief betrokken is, dan dat ze achteraf waardering krijgen van de gemeente. Burgers hebben liever waardering van de mensen waarvoor ze het initiatief uitvoeren dan van de gemeente. De verwachting richting de gemeente is wat dat betreft ook niet groot. Burgers vinden het het belangrijkst, dat de doelen die ze hebben met het initiatief bereikt worden, als dit gebeurt vinden ze een initiatief succesvol. Ook geven burgers aan dat ze het belangrijk vinden dat de gemeente sneller is. Meerdere respondenten hebben aangegeven dat ze vinden dat de gemeente te traag is. Het initiatief lijdt hier vervolgens onder. Bovendien is het schadelijk voor het beeld dat initiatiefnemers hebben van de gemeente. Ook een bureaucratische houding, waarbij de initiatiefnemer allerlei vaste regels en vormen moet volgen, draagt niet positief bij aan de R-factor.

7.4 W

AT NU TE DOEN

Er is een aantal belangrijke zaken die naar voren komen op basis waarvan we een advies uit kunnen brengen. We zullen hierbij de volgorde van het CLEAR model wederom aanhouden en aangeven wat er per factor door de gemeente gedaan zou kunnen worden om burgerinitiatieven (beter) te kunnen ondersteunen.

Het is voor de gemeente erg lastig om invloed uit te oefenen op de hoeveelheid beschikbare tijd en persoonlijke hulpbronnen die een burger heeft. Dit is zeer persoonsgebonden. We zouden de gemeente dan ook willen adviseren om bij de ondersteuning van burgerinitiatieven geen aandacht te besteden aan de C-factor. Wellicht dat hier op een andere manier aandacht aan geschonken kan worden, door

bijvoorbeeld te onderzoeken hoe je de civic skills van een burger kan vergroten17. Dit zou dan in een nader

onderzoek uitgewerkt moeten worden. Daarnaast kan wel gezegd worden dat het beschikbaar stellen van financiële middelen een essentiële factor is voor het succes van de methoden die burgerparticipatie ondersteunen. In Zwolle worden initiatieven volledig van het budget gerealiseerd. Dit blijkt echter niet eens nodig. Zo wordt in Hellendoorn ‘slechts’ een derde van het budget beschikbaar gesteld door de gemeente, omdat de initiatiefnemers echter wel het maximaal te verkrijgen bedrag krijgen, zijn ze hiermee toch erg tevreden. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat het voor initiatiefnemers in Hellendoorn allicht makkelijk is om aan extra middelen te komen door de dorpsstructuur en kleinschaligheid van de gemeente. Burgers zijn kennelijk dus best bereid om zelf ook moeite te doen om geld bij elkaar te krijgen. Om een initiatief succesvol te laten zijn moeten de gestelde doelen door de initiatiefnemers worden bereikt. Indien dit dreigt te mislukken op financieel gebied moet een gemeente zo veel mogelijk proberen dit op te vangen, dan wel door zelf het gat op te vullen, dan wel de burger te helpen met het vinden van financiële middelen. Een mooi voorbeeld hiervan wordt ook gegeven door HO1 (2010), waarbij de gemeente Hoogeveen een project dat zwaar over het gestelde budget gaat toch goedkeurt en uitvoert. Dit is in samenspraak met de bewoners gebeurd.

17 Een voorbeeld van een methode om de civic skills van burgers te vergroeten kan gezien worden bij het

Kijken we naar de L-factor dan valt op dat alle respondenten met hun initiatief komen omdat ze willen bijdragen aan de buurt. De gemeente kan haar participatiebeleid hierop aanpassen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het specifieker richten van de methoden van ondersteuning op dit gebied, zodat wellicht meer tijd en geld beschikbaar gesteld kan worden voor burgerinitiatieven op dit gebied. Ook kan professionele ondersteuning aangeboden worden, met betrekking tot initiatieven die bijdragen aan de buurt, om initiatiefnemers te ondersteunen. We komen hier verderop op terug. Ook kan een gemeente niet alleen haar participatiebeleid aanpassen op leefbaarheid, maar ook haar leefbaarheidbeleid aanpassen aan de participatie. Dat wil zeggen: uit een van de interviews komt naar voren dat de gemeente ergens een hek achter een doeltje plaatst, terwijl de bewoners daar niets van af weten (HO4, 2010). De gemeente zal burgers meer bij dit soort zaken moeten betrekken. Voor de burger zijn er niet verschillen ‘soorten gemeente’, zo kan een gemeente niet aan de ene kant burgers vragen te participeren om vervolgens, als het ergens anders om gaat, zelf zijn gang gaan. De wil om mee te denken vanuit de kant van de burger is er. Kanttekening hierbij is wel dat dit misschien niet echt meer een burgerinitiatief is, maar meer lijkt op tweede generatie burgerparticipatie. Voor de burger maakt dit echter niet uit, die denkt niet in termen van generaties burgerparticipatie.

Wat betreft de E-factor zien we duidelijk dat burgers niet alleen met een initiatief komen. Het samenwerken zorgt er voor dat burgers enabled zijn om te participeren. De gemeente zou hier op in kunnen spelen door bij het uitnodigen van burgers tot participatie duidelijk te maken dat ze niet alleen hoeven te doen. Ze zouden kunnen proberen om burgers (al dan niet met hetzelfde idee) bij elkaar te brengen om zo synergie te creëren tussen deze burgers. Dit zou gezien kunnen worden als een soort match-making tussen initiatiefnemers, zodat ‘ze elkaar vinden’. In Zwolle wordt dit in elk geval al gedaan. Het organiseren van een verkiezingsavond zoals Zwolle en Hoogeveen doen draagt hier aan bij. Een gemeente zou ook de nadruk kunnen leggen op deze samenwerking door voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren om de burgers te informeren over het participatiebeleid. Belangrijk hierbij is om dit op een open een laagdrempelige manier te doen, zodat de bureaucratie en ambtenarij hier buiten de deur blijft. Zoals gezegd werkt dit afstotend.

De A- en R-factor sluiten bij elkaar aan en zullen we daarom gezamenlijk behandelen. We hebben al gezegd dat de gemeente zich kan concentreren op de manier waarop ze het participatiebeleid bekendheid geven en hoe ze burgers uitnodigen om te participeren. Het is ook goed dat de gemeente actief blijft in het betrekken van de burger, ‘onbevlekt’ burgerschap (vgl. Hurenkamp, Tonkens, & Duyvendak, 2009) is zogezegd niet nodig. De gemeente moet dus vooral haar best (blijven) doen om burgers te betrekken. Wat de R-factor betreft is volgens de geïnterviewde initiatiefnemers op een aantal vlakken winst te boeken. Zo is het van belang dat de gemeente sneller reageert. Traagheid in het nakomen van afspraken, uitvoeren van taken of het geven van toestemming helpt een initiatief om zeep. De initiatiefnemer raakt hierdoor de lust om te participeren kwijt. Het moet voor de gemeente mogelijk zijn om hier adequaat op te reageren. Dit zou simpel opgelost kunnen worden door het duidelijk aanwijzen van een contactpersoon. Deze contactpersoon moet dan wel binnen de gemeentelijke organisatie vrijheid van handelen hebben. De gemeente zou de burger ook meer vrijheid kunnen geven om het initiatief, nadat het is goedgekeurd, te laten uitvoeren. Afhankelijk van het type initiatief is het beter om meer betrokken te zijn vooraf en tijdens de uitvoering, dan te bedanken achteraf. Dus niet ‘het bloemetje voor de burger’ zoals Hurenkamp, Tonkens en Duyvendak (2009) in de Volkskrant schrijven. Waardering achteraf kan natuurlijk niet geheel uitblijven, maar is voor de initiatiefnemer niet het belangrijkst, blijkt uit de interviews. Het is vooral belangrijk dat het initiatief als het eenmaal is goedgekeurd en met de uitvoering is begonnen, ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd en dat er niet halverwege wordt afgehaakt. Het is aan de gemeente om hier op te letten en zo nodig ondersteuning te bieden.

Als laatste dient nog te worden herhaald dat gekeken moet worden om wat voor type initiatief het gaat. Een one size fits all aanpak blijkt niet de beste te zijn.

Sommige burgers hebben meer behoefte aan hulp en niet financiële ondersteuning dan anderen. Het is goed hierbij te achterhalen om wat voor soort initiatief het gaat in de typologie van Hurenkamp, Tonkens en Duyvendak (2006) en de facilitering hierop aan te passen.

7.5 V

ERVOLG

Zoals in de inleiding al is aangegeven is het onderwerp breed genoeg om op te kunnen promoveren. Om voort te bouwen op dit onderzoek, dan wel de bevindingen uit dit onderzoek nader kracht te geven kan een groter empirisch onderzoek worden gedaan. Een van de doelen van de vragenlijst die tijdens dit onderzoek is gebruikt, is het creëren van een gesloten vragenlijst die door gemeenten gebruikt kan worden. Ook kunnen een aantal vragen uit de burgervragenlijst gebruikt worden om aan meerdere respondenten voor te leggen. De vragenlijst zou dan aangepast kunnen worden zodat hij gesloten vragen bevat. Op deze manier zouden we een kwantitatief beter onderbouwd beeld kunnen krijgen van het type initiatiefnemer, het type initiatief en de gewenste vormen van ondersteuning om hier eventueel conclusies aan te verbinden. Natuurlijk zou ook gekeken kunnen worden of er andere modellen zijn die participatie verklaren anders dan het CLEAR model en de typeringen van Van de Wijdeven en Hendriks en Hurenkamp, Tonkens en Duyvendak die in dit onderzoek een belangrijke rol spelen.

8 LITERATUURLIJST

Arnstein, S. R. (1969). A Ladder of Citizen Participation. Journal of the American Planning Association, 35: 4 , 216-224.

Boeije, H. (2008). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Den Haag: Boom Onderwijs. Comber, M. K. (2003, November). Civics Curriculum and Civic Skills: Recent Evidence. Opgeroepen op August 6, 2010, van www.civicyouth.org:

http://www.civicyouth.org/PopUps/FactSheets/FS_Civics_Curriculum_Skills.pdf

De Smederijen. (sd). de partners van De Smederijen. Opgeroepen op juli 9, 2010, van De Smederijen: http://www.desmederijenvanhoogeveen.nl

De Smederijen van Hoogeveen. (2008). Zo werken ze! De Smederijen van Hoogeveen , 3.

Denters, S. A. H. (2009). Burgers maken hun buurt: Democratische ontwikkeling met behulp van een design experiment. Hengelo.

Gemeente Hellendoorn. (2010). meer over Hellendoorn. Opgeroepen op juli 9, 2010, van http://www.hellendoorn.nl/info/overhdoorn/

Gemeente Hoogeveen. (2010, mei 28). Gemeente Hoogeveen. Opgeroepen op juli 9, 2010, van http://www.hoogeveen.nl

Gemeente Zwolle. (2010a, maart 17). Zwolle. Opgeroepen op juli 13, 2010, van de Zwolse wijken: http://www.zwolle.nl

Gemeente Zwolle. (2010b, april 21). Zwolle. Opgeroepen op juli 13, 2010, van Wijkbudgetten, zo werkt het: http://www.zwolle.nl

HE1. (2010, February 19). Vragenlijst 'in Actie met Burgers'. (D. Visser, Interviewer) HE2. (2010, May 17). Vragenlijst 'in Actie met Burgers'. (R. Buschers, Interviewer) HE3. (2010, July 18). Vragenlijst 'In Actie met Burgers'. (R. Buschers, Interviewer)

Hellendoorn in actie. (2010). De Lerende Gemeenschap van Hellendoorn in Actie. Opgeroepen op juli 13, 2010, van Hellendoorn in Actie: http://www.hellendoorninactie.nl

HO1. (2010, March 23). Vragenlijst 'in Actie met Burgers'. (D. Visser, Interviewer) HO2. (2010, June 11). Vragenlijst 'in Actie met Burgers'. (R. Buschers, Interviewer) HO3. (2010, June 11). Vragenlijst 'in Actie met Burgers'. (D. Visser, Interviewer) HO4. (2010, June 23). Vragenlijst 'in Actie met Burgers'. (R. Buschers, Interviewer)

Hurenkamp, M., Tonkens, E., & Duyvendak, J. W. (2009, January 15). De actieve burger wil graag een bloemetje van de overheid. Opgehaald van De volkskrant:

http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article578251.ece/De_actieve_burger_wil_graag_een_bloemetje _van_de_overheid

Hurenkamp, M., Tonkens, E., & Duyvendak, J. W. (2006). Wat burgers bezielt. Amsterdam/ Den Haag: Universiteit van Amsterdam / NICIS Kenniscentrum Grote Steden.

Kennis Instituut Stedelijke Samenleving. (2009, January 26). Verslag conferentie PAK Deventer 2009. Opgeroepen op August 26, 2010, van Kennis Instituut Stedelijke Samenleving: http://www.kiss-oost.nl/uploads/1/PAK-verslag_werkgroep_3.pdf

Kilic, M. (2008). Derde generatie burgerparticipatie, hoe doe je dat? Amersfoort: Twynstra Gudde. Lenos, S., Sturm, P., & Vis, R. (2006). Burgerparticipatie in gemeenteland.

Lenos, S., Sturm, P., & Vis, R. (2006). Burgerparticipatie in gemeenteland. Quick scan van 34

coalitieakkoorden en raadsprogramma’s voor de periode 2006 – 2010. Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek.

Lowndes, V., Pratchett, L., & Stoker, G. (2006a). CLEAR: An auditing tool for citizen participation at the local level.

Lowndes, V., Pratchett, L., & Stoker, G. (2006b). Diagnosing and Remedying the Failings of Official Participation. Social Policy & Society , 281-291.

Samen maken we de stad. (sd). samen maken we de stad. Opgeroepen op juli 13, 2010, van smwds: http://www.samenmakenwedestad.nl

Sampson, R. J., MacIndoe, H., McAdam, D., & Weffer-Elizondo, S. (2005). Civil Society Reconsidered: The Durable Nature and Community Structure of Collective Civic Action. American Journal of Sociology , 673– 714.

Tonkens, E. (2006). De bal bij de burger, Burgerschap en publieke moraal in een pluriforme, dynamische samenleving. Amsterdam: Vossiuspers UvA.

Van de Wijdeven, T., & Hendriks, F. (2010). Burgerschap in de doe-democratie. Den Haag: Nicis Instituut. van Zuylen, J. (2009). Help een burgerinitiatief! Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en