• No results found

Hypertensieve aandoeningen tijdens zwangerschap en neonatale respiratoire morbiditeit

Summary & Samenvatting

Deel 2 Hypertensieve aandoeningen tijdens zwangerschap en neonatale respiratoire morbiditeit

bij een zwangerschapsduur van 38+0-6 weken. Vergeleken met het plannen van alle electieve

SC bij een zwangerschapsduur van 37+0-6 weken, moeten 3,3 niet-geplande SC worden

verricht om één neonaat met respiratoire morbiditeit te voorkomen. Naar onze mening zijn daarom de angst voor vroegtijdig in partu komen en logistieke redenen geen goed argument

voor het plannen van een electieve SC vóór een zwangerschapsduur van 39+0 weken.

Naast eenlingzwangerschappen, hebben we in Hoofdstuk 5 de neonatale morbiditeit en mortaliteit van electieve SC beoordeeld in ongecompliceerde tweelingzwangerschappen.

Meer dan 17% werd geboren vóór een zwangerschapsduur van 37+0 weken en pasgeborenen

hadden een hoger risico op milde en ernstige neonatale morbiditeit vergeleken met

pasgeborenen geboren vanaf 38+0 weken zwangerschap. Omdat het risico op intra-uteriene

foetale dood vanaf 40+0 weken snel toenam in onze populatie, concludeerden we dat

electieve SC van ongecompliceerde tweelingzwangerschappen het best kunnen worden

uitgevoerd tussen 37+ 0 en 39+6 weken.

Deel 2 Hypertensieve aandoeningen tijdens zwangerschap en neonatale

respiratoire morbiditeit

Het tweede deel van dit proefschrift richtte zich op hypertensieve ziekten tijdens de zwangerschap, en het risico op een verminderde longontwikkeling leidend tot respiratoire morbiditeit op korte en lange termijn. Hypertensieve ziekten tijdens de zwangerschap worden in verband gebracht met ongunstige neonatale uitkomsten zoals een beperking van de foetale groei en (iatrogene) vroeggeboorte. Een kortere zwangerschapsduur en een lager geboortegewicht zijn onafhankelijk geassocieerd met een hoger risico op een verminderde longfunctie en astma op latere leeftijd. Naast dit indirecte effect, wordt verondersteld dat hypertensieve ziektes tijdens de zwangerschap ook een direct effect kunnen hebben op neonatale respiratoire morbiditeit, door een gestoorde placenta functie en een anti-

angiogene status die de foetale longontwikkeling en longrijping beïnvloedt. Dierstudies hebben al aangetoond dat ontregeling van de angiogenese, resulterend in een anti- angiogene status bij de foetus, mogelijk betrokken is bij de ontwikkeling van bronchopulmonale dysplasie (BPD).

In Hoofdstuk 6 hebben we ons gericht op neonatale uitkomsten op de korte termijn na vroeggeboorte en beoordeeld of pre-eclampsie geassocieerd is met de ontwikkeling van BPD. Na toepassing van onze exclusiecriteria rapporteren we onze primaire uitkomst bij 247 moeder-neonaat-paren. Vijfenvijftig pasgeborenen ontwikkelden BPD (23,9%), die in 27 van hen matig tot ernstig was (10,9%). Pre-eclampsie was geassocieerd met BPD; na correctie voor aanvullende intermediaire factoren bleef er echter geen statistische significantie over. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen confounders en intermediaire factoren die zich in het pathway bevinden tussen ziekte entiteit en uitkomst, zodat klinisch relevante associaties aantoonbaar blijven.

In Hoofdstuk 7 hebben we ons gericht op respiratoire morbiditeit op de lange termijn. We onderzochten de associaties van maternale bloeddruk in verschillende perioden van zwangerschap en hypertensieve stoornissen met het risico van een lagere longfunctie, piepende ademhaling en astma bij kinderen op de leeftijd van 10 jaar. Deze studie onder 4.894 kinderen werd ingebed in een prospectieve cohortstudie. We constateerden consistente associaties per 5 mmHg hogere maternale bloeddruk in de vroege zwangerschap met een lagere FEV1 / FVC en per 5 mmHg hogere bloeddruk tijdens de late zwangerschap met een hoger risico op piepende ademhaling en astma op de leeftijd van 10 jaar. We vonden geen associaties van maternale hypertensieve ziektes tijdens de zwangerschap met een lagere longfunctie, een piepende ademhaling of astma op de leeftijd van 10 jaar. Onze resultaten suggereren dat een hogere bloeddruk bij zwangere vrouwen geassocieerd is met een lagere longfunctie en een verhoogd risico op piepende ademhaling en astma bij kinderen. De gevonden effecten zijn mogelijk afhankelijk van het trimester van de zwangerschap waarin de bloeddruk afwijkend is.

In de algemene discussie van dit proefschrift, Hoofdstuk 8, legden we de nadruk op de belangrijkste bevindingen en hun implicaties voor de klinische praktijk en bespraken we suggesties voor toekomstig onderzoek. Als we deel 1 samenvatten, zou de a terme periode ook in Nederland opnieuw moeten worden gedefinieerd in vroeg a terme, volledig a terme, laat a terme en serotien. Dit om het risico op een ongunstige neonatale uitkomst op korte en lange termijn te benadrukken wanneer een kind vroeg a terme wordt geboren ten opzichte van volledig a terme. Toediening van antenatale corticosteroïden aan alle zwangere vrouwen, om respiratoire morbiditeit op korte termijn te verminderen, is geen goede alternatieve strategie en kan in verband worden gebracht met complicaties op de lange termijn, onder andere mogelijk een verminderde neurologische ontwikkeling.

vaker uitgevoerd dan in ziekenhuizen waar het totale aantal bevallingen in het bovenste

kwartiel lag (>75e percentiel).

Een argument om een electieve SC niet uit te stellen tot na 39+0 weken kan angst voor het

eerder in partu komen van de zwangere zijn, wat resulteert in een niet-geplande SC. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de operatieplanning, personeel dat buiten kantoortijden moet werken en de beschikbare middelen. Dit geldt wellicht vooral voor kleinere ziekenhuizen waar niet standaard een operatieteam in huis is. In Hoofdstuk 4 hebben we met behulp van een beslisboom berekend hoeveel niet-geplande SC moeten worden uitgevoerd om één neonaat met respiratoire complicaties te voorkomen wanneer je alle electieve SC plant na

39+0 weken, in vergelijking tot het plannen van alle electieve SC voor 39+0 weken. Planning

van alle electieve SC vanaf 39+0 weken vereiste 10,9 ongeplande SC om één neonaat met

respiratoire morbiditeit te voorkomen, in vergelijking met het plannen van alle electieve SC

bij een zwangerschapsduur van 38+0-6 weken. Vergeleken met het plannen van alle electieve

SC bij een zwangerschapsduur van 37+0-6 weken, moeten 3,3 niet-geplande SC worden

verricht om één neonaat met respiratoire morbiditeit te voorkomen. Naar onze mening zijn daarom de angst voor vroegtijdig in partu komen en logistieke redenen geen goed argument

voor het plannen van een electieve SC vóór een zwangerschapsduur van 39+0 weken.

Naast eenlingzwangerschappen, hebben we in Hoofdstuk 5 de neonatale morbiditeit en mortaliteit van electieve SC beoordeeld in ongecompliceerde tweelingzwangerschappen.

Meer dan 17% werd geboren vóór een zwangerschapsduur van 37+0 weken en pasgeborenen

hadden een hoger risico op milde en ernstige neonatale morbiditeit vergeleken met

pasgeborenen geboren vanaf 38+0 weken zwangerschap. Omdat het risico op intra-uteriene

foetale dood vanaf 40+0 weken snel toenam in onze populatie, concludeerden we dat

electieve SC van ongecompliceerde tweelingzwangerschappen het best kunnen worden

uitgevoerd tussen 37+ 0 en 39+6 weken.

Deel 2 Hypertensieve aandoeningen tijdens zwangerschap en neonatale

respiratoire morbiditeit

Het tweede deel van dit proefschrift richtte zich op hypertensieve ziekten tijdens de zwangerschap, en het risico op een verminderde longontwikkeling leidend tot respiratoire morbiditeit op korte en lange termijn. Hypertensieve ziekten tijdens de zwangerschap worden in verband gebracht met ongunstige neonatale uitkomsten zoals een beperking van de foetale groei en (iatrogene) vroeggeboorte. Een kortere zwangerschapsduur en een lager geboortegewicht zijn onafhankelijk geassocieerd met een hoger risico op een verminderde longfunctie en astma op latere leeftijd. Naast dit indirecte effect, wordt verondersteld dat hypertensieve ziektes tijdens de zwangerschap ook een direct effect kunnen hebben op neonatale respiratoire morbiditeit, door een gestoorde placenta functie en een anti-

Hypertensieve aandoeningen van de zwangerschap kunnen de neonatale respiratoire morbiditeit beïnvloeden op zowel de korte als lange termijn. Dit kan indirect, via foetale groeirestrictie en (iatrogene) vroeggeboorte, maar ook direct via een anti-angiogene status bij de foetus die de longgroei en longontwikkeling beïnvloedt. Er zijn ook recente publicaties die beschrijven hoe hypertensieve stoornissen tijdens de zwangerschap de immuunregulatie van de foetus kunnen verstoren en epigenetische mechanismen kunnen beïnvloeden. Toekomstig onderzoek moet zich richten op het ontwikkelen van een zowel sensitieve als specifieke methode voor het voorspellen van de foetale long rijpheid. Deze methode kan helpen bij toekomstige klinische beslissingen met betrekking tot het timen van de bevalling. Verder moet toekomstig onderzoek zich richten op de pathofysiologie ten aanzien van oorzaken van verminderde longontwikkeling. Ook is er behoefte aan meer langdurige follow- up van pasgeborenen en kinderen met respiratoire morbiditeit op de korte termijn.

Hypertensieve aandoeningen van de zwangerschap kunnen de neonatale respiratoire morbiditeit beïnvloeden op zowel de korte als lange termijn. Dit kan indirect, via foetale groeirestrictie en (iatrogene) vroeggeboorte, maar ook direct via een anti-angiogene status bij de foetus die de longgroei en longontwikkeling beïnvloedt. Er zijn ook recente publicaties die beschrijven hoe hypertensieve stoornissen tijdens de zwangerschap de immuunregulatie van de foetus kunnen verstoren en epigenetische mechanismen kunnen beïnvloeden. Toekomstig onderzoek moet zich richten op het ontwikkelen van een zowel sensitieve als specifieke methode voor het voorspellen van de foetale long rijpheid. Deze methode kan helpen bij toekomstige klinische beslissingen met betrekking tot het timen van de bevalling. Verder moet toekomstig onderzoek zich richten op de pathofysiologie ten aanzien van oorzaken van verminderde longontwikkeling. Ook is er behoefte aan meer langdurige follow- up van pasgeborenen en kinderen met respiratoire morbiditeit op de korte termijn.

10

10