• No results found

Hydro(geo)logie

In document I.3 Abiotische factoren (pagina 32-36)

I. 3.1.2.6 Duinkerke III transgressie (11-12e eeuw AD)

I.3.4 Hydro(geo)logie

De hydro(geo)logische bespreking gebeurt voornamelijk naar Martens & Walraevens (1996) en De Raeve & Lebbe (1984).

I.3.4.1 Lithologische opbouw van het gebied (naar Martens & Walraevens 1996) Het projectgebied behoort tot het Kwartair.

Het Kwartair grondwaterreservoir is in het kustgebied opgebouwd uit een afwisseling van doorlatende en slecht doorlatende lagen. In de doorlatende lagen gebeurt de grondwaterstroming hoofdzakelijk horizontaal, in de slecht doorlatende lagen verticaal.

Het Kwartair wordt onderaan begrensd door (ondoorlatende) tertiaire afzettingen van het Ieperiaan (Yc, Formatie van Kortrijk), een mariene zware grijze tot blauwgrijze klei (tot 110 m dik).

De opbouw van het ondiep grondwaterreservoir is sterk plaatsafhankelijk. In het gebied van De Panne tot Oostduinkerke bestaat het kwartair grondwaterreservoir uit vijf lagen, met name drie doorlatende lagen, gescheiden door twee slecht doorlatende lagen. De onderste doorlatende laag bestaat uit middelmatig tot grof middelmatig zand met schelpen en –gruis. De eerste slecht doorlatende laag wordt gekenmerkt door leemhoudend fijn zand. Een tweede doorlatende laag bestaat uit fijn tot middelmatig zand met schelpfragmenten. De hieropvolgende slecht doorlatende laag bestaat uit klei, die in de polders dagzoomt. In de duinen vormt die laag de basis van de derde slecht doorlatende laag.

I.3.4.2 Grondwaterstroming Duinen

De kustduinen vormen een belangrijke zoetwaterreservoir. Door het hoogteverschil tussen duin en polder stijgt het niveau van deze zoetwatermassa tot boven het zeeniveau en vormt, onder ideale omstandigheden, een zoetwaterlens. Door de grondwaterverheffing krijgt het van oorsprong zoute grondwater in het duinmassief

een grotere druk dan het grondwater in de omgeving (zee en polder). Tengevolge van deze drukverschillen ontstaat een stroming van grondwater en verdringing van zout door zoet grondwater. Na verloop van tijd ontstaat hierbij een situatie waarbij een zoetwaterzak in dynamisch evenwicht is met het zoute grondwater. In deze evenwichtssituatie komt het zoete water tot een aanzienlijke diepte onder zeeniveau voor.

Door de aanleg van het Langgeleed in zijn huidige vorm (in de 18e eeuw) werden de polders grenzend aan de duinen beter gedraineerd. Door de daling van de gemiddelde waterstand in de polders daalt ook de waterstand in de duinen en verplaatst de grondwaterscheidingskam zich in de richting van de zee.

Van de neerslag die in de grond dringt, beweegt zich in principe ongeveer de helft in de richting van de zee, de andere helft naar het achterliggend polderland. Omdat de gemiddelde grondwaterstand vanwege de getijdenwerking hoger is onder het strand dan aan de poldergrens, stroomt er meer water naar de polder (ongeveer 62% van het neerslagoverschot) (Martens & Walraevens 1996).

De hydrologie van het duin-polderovergangsgebied is in grote mate afhankelijk van het nabijgelegen duinmassief. Op de overgang duin-polder kan er een opwaartse stroming van grondwater plaatsvinden (kwel). Deze komen enkel aan de randen van depressies voor, waar op het einde van de heropvullingsperiode uitsijpeling kan plaatsvinden, meestal boven een stuwende, slecht doorlatende laag, zoals dit voorkomt bij de overgangszone ten zuiden van de Kerkepanneduinen.

Het niveau van de watertafel in de duinen bevindt zich gemiddeld enkele meter hoger dan het maaiveld in de overgangsgronden. Hierdoor ontstaat een hydrologische druk vanuit de duinen naar de lager gelegen gronden toe. Dergelijk drukverschil leidt in het projectgebied tot opwaartse grondwaterstromingen, die uittreedt op het grensvlak zand-kleiige bodem. In het gebied is dit duidelijk merkbaar aan enkele (sloot)randen in het natuurdomein "Belvédère" en op de laagst gelegen terreingedeelten. Op deze plaatsen groeien typische kwelindicatoren zoals Holpijp en Kleine watereppe. Vanuit botanisch oogpunt en natuurontwikkelingsmogelijkheden zijn deze duin-polder overgangsgebieden van uitzonderlijk belang, vermits ze een afvoergebied voor voedselarme kalkrijke duinkwel vormen. Door de aanwezigheid van deze kwelinvloed kunnen zich typische (op Vlaams niveau zeldzame) levensgemeenschappen ontwikkelen.

Polders

De hydrologie van de achterliggende Polderstreek is vrijwel geheel kunstmatig. De waterpeilen worden in de winter kunstmatig lager gehouden dan in de zomer.

Daardoor kan wateroverlast in de winter en het voorjaar beperkt worden om de velden al vroeg te kunnen bewerken.

De algemene streefpeilen die worden aangehouden zijn +2m 10 TAW in de zomer en +1m80 TAW in de winter. Dit zijn de algemene polderpeilen, dus buiten de invloedssfeer van de pompgebieden. Het projectgebied is gelegen tussen de twee invloedssferen van de waterwinningen van De Panne (Calmeynbos) en Oostduinkerke (Ter Yde). Wellicht treedt hierdoor in het projectgebied vrijwel geen negatief (i.e.

verdrogend) effect op tengevolge van de waterwinning (zie figuur 5).

Figuur 5: Invloedsvelden van de grondwaterwinningen van de IWVA.

I.3.4.3 Grondwaterkwaliteit (naar Martens & Walraevens 1996)

In de duinen bestaat er een duidelijk verband tussen de grondwaterkwaliteit en de geologische opbouw. Op het moment dat de Jonge Duinen werden gevormd, wordt verondersteld dat het grondwaterreservoir volledig gevuld is met zout water. Vanaf dan trad door neerslag een infiltratie op van zoet water. De verdringing van zout water blijft doorgaan tot er een evenwicht is bereikt. Het zoet grondwater komt dan voor tot op het tertiair substraat.

In de polders bevindt het zoute grondwater zich vrij ondiep. Door De Breuck et al.

(1974) werd een systematische hydrochemische (en hydrogeologische) studie uitgevoerd van de Kustvlakte. Aan de hand van 1700 boringen werden de isohypsen van de zoetwatervoorraad in het kwartair grondwaterreservoir gekarteerd. Het grondwater wordt als zout omschreven als het zoutgehalte ervan hoger is dan 1500 mg/l (De Breuck et al. 1974).

Nabij de duinen binnen het projectgebied bevindt het grensvlak tussen zoet en zout water in de freatische laag zich op ongeveer 30 m diepte. In de polders bevindt deze scheiding zich op zo' n 15 à 25 m diepte.

De sterke ontwatering in de polders speelt mee de verzilting in de hand. In het projectgebied is er evenwel een aanvoer van zoet water uit de duinen.

Gegevens over de grondwaterkwaliteit van het kwelwater zijn niet voorhanden.

Gegevens over stijghoogten, fluctuaties en kwaliteit van het grondwater zijn trouwens voor het gehele kustgebied slechts sporadisch voorhanden (De Raeve 1991).

I.3.4.4 Oppervlaktewaterkwaliteit

Kwantitatieve oppervaktewaterkwaliteitsgegevens zijn enkel voorhanden voor het Langgeleed. Naast het opmeten van verschillende waterkwaliteitsparameters wordt door de VMM voor de verschillende meetpunten tevens de Belgische Biotische Index (BBI) en de Basis Prati Index (BPI) bepaald. Deze laatste is een maat voor de zuurstofhuishouding van de bemonsterde waterloop en wordt berekend aan de hand van het percentage zuurstofverzadiging.

Om een beeld te krijgen van de globale kwaliteit, wordt gebruik gemaakt van de BBI.

Deze is gebaseerd op het al dan niet voorkomen van een aantal macro-invertebraten, die als indicatoren gebruikt worden.

Binnen het projectgebied heeft het Langgeleed biologisch een matige kwaliteit (BBI 6). De zuurstofhouding (BPI) wijst op verontreiniging.

Het effluent van de RWZI van Adinkerke vormt een zware belasting voor het Langgeleed. Stroomafwaarts wordt regelmatig de norm voor ammoniakale stikstof overschreden en vertoont het effluent ook te hoge waarden voor het gemiddelde totale fosfaatgehalte.

Met de voorziene uitbreiding van de installatie zou echter het aantal normoverschrijdingen moeten dalen.

De afwatering van het Langgeleed werd bij de aanleg van het militair vliegveld zuidelijk omgeleid via het Stabbelingsgeleed en de Parlementgracht. De waterkwaliteit van deze laatste waterlopen is matig tot slecht en wordt sterk beïnvloed door puntlozingen van huishoudelijk afvalwater en afvloeiing van landbouwmeststoffen.

De structuurkenmerken zijn eveneens matig doordat op verschillende plaatsen oeververstevigingen werden aangebracht.

Langs de straatkant (Ten Bogaerdelaan) en naast het gebied Belvédère ligt een sterk vervuilde sloot. Deze voert het huishoudelijk afvalwater van 5 huizen in de Ten Bogaerdelaan af naar de polder. Het water van deze gracht komt deels (door opstuwing bij hoge waterstanden) in de gracht die parallel met de duinrand verloopt, deels in de gracht ten zuiden van het gebied Belvédère.

I.3.4.5 Hydrografie

Het Langgeleed (waterloop van tweede categorie), dat het projectgebied volledig dwarst, vormt de hoofdafwatering van het gehele gebied. De afwatering gebeurt integraal naar de IJzermonding. Haaks op het Langgeleed komen een aantal belangrijke zijbeken uit, die de detailafwatering verzorgen langsheen een sterk vertakt stelsel van beken, perceelsgreppels en grachten. De belangrijkste zijbeken zijn het Westduinenleed en het Noordduinenleed te Koksijde.

Het Langgeleed loopt parallel en vrij dicht tegen de duinen aan. Naast het overtollig water uit de Polders voert het ook een deel van het overtollig zakwater uit de duinen af.

Het Langgeleed mondt uit in de IJzer ter hoogte van het Kattesas (Nieuwpoort). Het streefpeil voor het Langgeleed bedraagt +2 m30 TAW (zomer) en +1 m80 TAW (winter). Het peil wordt echter in drogere perioden niet gehaald.

Binnen het gebied Belvédère gebeurt de afwatering via smalle, ondiepe greppels, die het kwelwater van de duinen, amen met het regenwater, afvoeren naar de polder. De detailpercellering tengevolge van deze afwateringsgreppels is nog duidelijk zichtbaar.

De gracht langs de straatkant (Ten Bogaerdelaan) voert sterk vervuild water (afkomstig van huishoudelijk afvalwaters van 5 huizen langs de Ten Bogaerdelaan) af in de sloot aan de zuidrand van het gebied Belvédère.

In document I.3 Abiotische factoren (pagina 32-36)