• No results found

2.4 Moed in de humanistisch geestelijke verzorging

2.4.1 Humanistisch geestelijke verzorging: er zijn voor de ander

Jaap van Praag (1978, p. 210) omschreef humanistisch geestelijke verzorging als ‘de

ambtshalve, systematische benadering van mensen in hun situatie in een sfeer van veiligheid en empathie, zodanig dat hun vermogen geactiveerd wordt tot zingeving, oriëntatie en zelfbestemming, mede door confrontatie met de mogelijkheden van het mens-zijn naar humanistisch inzicht, waardoor zij zelfstandig een levensvisie kunnen ontwerpen en hanteren.’

Ton Jorna (2008, p. 245) verwoordt het als het ‘er zijn voor de ander, opdat die kan toekomen

aan zichzelf en zijn actuele situatie en zo in de ontmoeting kan doormaken wat hij moet doormaken.’ Om de ander op bovenstaande wijze te kunnen benaderen en er voor de ander

op die manier te kunnen zijn, dient de geestelijk verzorger met name de volgende drie competenties te ontwikkelen en te onderhouden: de personale, de hermeneutische en de communicatieve competentie (Jorna, 2008, p. 247).

De personale competentie

Deze behelst volgens Jorna de zelfwording van de geestelijk verzorger. Dit betekent ondermeer dat de geestelijk verzorger in opleiding uitzoekt wie hij zelf is en wat zijn beweegredenen zijn om als geestelijk verzorger zijn medemens bij te willen staan.

Het gaat er dus om wat er van hem zelf uitgaat. Hiertoe is moed nodig, moed om de schaamte en angst die met het proces van zelfwording gepaard gaan te onderkennen en aan te gaan. Jorna spreekt met name over de schaamte die keer op keer van zich doet spreken bij zelfonthulling en bewustwording, de schaamte voor wat de geestelijk verzorger in zichzelf tegenkomt en voor wat anderen hier wel niet van zullen denken (Jorna, 2008, p. 249, 254). Om dan toch telkens weer opnieuw te kiezen voor het erkennen van wat er innerlijk speelt, dit toe te laten en te doorvoelen om zo tot zelfwording te kunnen komen, dat vraagt om moed.

Ook in het Nieuw handboek geestelijke verzorging (Doolaard, 2006), een naslagwerk voor alle geestelijk verzorgers werkzaam in zorginstellingen, wordt er over de personale

competentie gesproken en wel als ‘…de bekwaamheid, die de concrete vrouw of man vanuit

de eigen constitutionele en situationele mogelijkheden en met de daaraan verbonden fysieke, psychische en relationele moeilijkheden ontwikkelt om zich zelf te worden, zich zelf te zijn. Vanuit die rijper en wijzer wordende individualiteit is men in staat als medemens met mensen op weg te gaan.’ (Doolaard red., 2006, p. 143) De personale competentie ontstaat en bestaat

uit zelfervaring, zelfaanvaarding, zelfkennis en zelfliefde. Deze competentie is essentieel voor elke geestelijk verzorger en kan gezien worden als een oercompetentie: de geestelijke

verzorging staat of valt met de persoon van de geestelijk verzorger.

Jaap van Praag (1978) sprak over de vakbekwaamheid van de raadsman. Volgens hem bestaat deze uit het beheersen van zijn werktuig en dat werktuig behelst niet alleen kennis en

vaardigheden, maar vooral zijn eigen persoonlijkheid: ‘In de voorbereiding op het

raadsmanschap gaat het er vooral om die eigen persoonlijkheid te leren doorgronden en hanteren. Hij zal inzicht moeten verwerven in zijn eigen onopgeloste problemen, zijn individuele voorkeuren en onbewuste behoeften, bij voorbeeld aan erkenning, om werkelijk dienstbaar te kunnen zijn. Dat stelt hem in staat in een vruchtbare relatie met de cliënt te treden.’ (Van Praag, 1978, p. 223, 224)

De hermeneutische competentie

Deze competentie betreft het tot een adequate lezing van het verhaal van de cliënt weten te komen. Het behelst het vermogen om het verhaal van de cliënt te verstaan, om daarover in contact te zijn en om het op zodanige wijze te duiden dat dat waar het omgaat naar voren komt en duidelijk wordt. De moed die hiertoe benodigd is bestaat eruit dat de geestelijk verzorger laat weten wat zich in hem aandient in antwoord op het verhaal van de cliënt en dit kan door de cliënt op dat moment als moeilijk te accepteren of als (te) confronterend ervaren worden (Jorna, 2008, p. 264).

De communicatieve competentie

De derde competentie is de communicatieve (Jorna, 2008, p. 274). Deze competentie houdt in dat de geestelijk verzorger weet te verwoorden wat hij in het contact met zijn cliënt ziet, hoort en ervaart. Dit benoemen van wat het verhaal van en het contact met de cliënt in hem oproept is spannend voor de geestelijk verzorger omdat het op het juiste moment, in de juiste

verhouding en in begrijpelijke taal voor de cliënt dient te gebeuren daar het anders door de ander niet als kloppend ervaren kan worden. ‘Dat is de bijzonderheid van taal in geestelijke

begeleiding en het is een kunst om die taal geboren te laten worden en de moed te hebben deze uit te spreken.’ (Jorna, 2008, p. 294)

De ontwikkeling en het onderhouden van de hierboven beschreven competenties brengt schaamte, angst, onzekerheid en spanning met zich mee. Het is een risicovolle en ongewisse onderneming en het vraagt daarom om moed.

Uit de rest van de door mij gevonden noties over moed in de literatuur zal blijken in welke situaties een humanistisch geestelijk verzorger nog meer moed nodig heeft om zijn dagelijks werk zo goed mogelijk te kunnen doen en wat deze moed precies behelst. De noties over professionele moed uit literatuur van humanistisch raadslieden en noties uit literatuur over het humanistisch raadswerk worden nu aan de orde gesteld.