• No results found

5. Twee woningbouwscenario's voor Zeeland

5.2 Huishoudensprognoses voor Zeeland

In hoofdstuk 4 is vastgesteld dat de toekomstige kwantitatieve en kwalitatieve woningbe- hoefte in grote mate afhankelijk is van demografische ontwikkelingen. Economische, techno- logische en culturele ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het woningmarktgedrag worden stabiel verondersteld. Het uitspreken van verwachtingen over de toekomstige kwan- titatieve en kwalitatieve woningbehoefte op het Zeeuwse platteland moet dan ook worden gebaseerd op de leeftijd en huishoudenssamenstelling van de Zeeuwse bevolking in de toe- komst. Beide elementen kunnen worden afgeleid uit de bevolkingsprognoses volgens het PRIMOS-model van onderzoeks- en adviesburo FOCUS (1996).

Het PRIMOS-model levert een prognose van de huishoudens per gemeente naar sa- menstelling en leeftijd van het hoofd van het huishouden in een toekomstig jaar. Er zijn submodellen voor:

− de natuurlijke bevolkingsontwikkeling (geboorte, sterfte en veroudering);

− de buitenlandse migratie (immigratie en emigratie);

Bij de eerste twee submodellen geldt de nationale bevolkingsprognose van het CBS als uitgangspunt. Het aantal geborenen per gemeente wordt berekend als een product van de leeftijdspecifieke vruchtbaarheidscijfers en het (verwachte) aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd (15-49 jaar). Daarbij wordt rekening gehouden met gemeentelijke verschillen in vruchtbaarheidsniveau. Voor de sterfteberekening worden de sterftecijfers van de CBS- prognose toegepast op de gemeentelijke bevolking naar leeftijd en geslacht.

Voor de prognose van vestiging uit en vertrek naar het buitenland wordt uitgegaan van de CBS-prognose van de buitenlandse migratie, naar geslacht, leeftijd en geboorteland. De nationale immigratie- en emigratietotalen worden met een verdeelmodel aan de gemeenten toegekend.

De analyse en prognose van de binnenlandse migratie vraagt, in het kader van de ont- wikkeling van de woningbouw om een specifieke benadering (FOCUS, 1996). Deze migratieprognose is immers sterk van invloed op de woningbehoefte per gemeente. Het wo- ningaanbod is daarentegen ook een van de factoren die de migratie beïnvloedt. Dit probleem is te vergelijken met het klassieke probleem van de kip en het ei. In het PRIMOS-model heeft men getracht deze 'vicieuze' cirkel te doorbreken door de migratiestroom op te splitsen in drie substromen:

− migratie door het beschikbaar komen van woningen (woningmarktmigratie);

− migratie door het gaan studeren (opleidingsmigratie);

− een resterend deel (structurele migratie, bijvoorbeeld om werkredenen).

De omvang van de opleidings- en structurele migratie wordt gebaseerd op gegevens uit het heden en verleden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de migratie van invloed is op de woningbehoefte per gemeente. De beschikbaarheid van woningen is bij deze verhuismotieven meestal wel een vereiste maar niet het primaire verhuismotief. Echter, bij woningmarktmi- gratie gaat het om het reageren op het beschikbaar komen van woningen. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat het woningaanbod de migratie beïnvloedt. Het gaat hier om verhuizingen over korte afstand en binnen een klein gebied. Het aanbod van woningen kan als volgt wor- den onderverdeeld:

− aanbod door opheffing van huishoudens (bijvoorbeeld sterfte);

− aanbod door (structureel) vertrek van huishoudens en emigratie;

− aanbod door doorstroming;

− aanbod door nieuwbouw van woningen.

De omvang van het nieuwbouwaanbod is gebaseerd op aannames over het volkshuis- vestingsbeleid. Deze aannames zijn op hun beurt ook weer op de verwachte woningbehoefte gebaseerd. Er kan worden geconcludeerd dat op korte termijn huishoudens die om woning- marktredenen verhuizen reageren op het aanbod van woningen maar dat op langere termijn het woningaanbod afhankelijk is van de migratie. De demografische ontwikkelingen bepalen de woningvraag en het woningaanbod bepaalt niet de demografische ontwikkelingen. De huishoudensprognoses mogen op die grond worden gebruikt om de kwantitatieve en kwalita- tieve woningbehoefte in de toekomst te schatten.

Voor de berekeningen in dit onderzoek zijn de prognoses voor de gehele provincie Zeeland gebruikt.

In tabel 5.1 wordt de ontwikkeling van het aantal huishoudens naar leeftijd en huishou- denssamenstelling weergegeven volgens het restrictieve scenario (autonome groei). Hiervoor zijn alleen de gegevens van het eerste submodel gebruikt (natuurlijke bevolkingsgroei). Ver- volgens zijn de woonruimteverdelingspercentages voor de locatie naar huishoudenssamen- stelling en leeftijd er op toegepast (bijlage 4, tabel B5.1). Op deze wijze zijn de huishoudens- prognoses voor het platteland geselecteerd. In tabel B5.2 (bijlage 4) worden de huishoudens- aantallen weergegeven volgens het liberale scenario (autonoom plus migratie). Hiervoor zijn de gegevens van alle submodellen gebruikt. De algemene trend die uit deze tabellen naar vo- ren komt is een verouderende bevolking. Het aantal ouderen groeit veel sneller dan het aantal jongeren. Wanneer de migratiegegevens in de prognoses worden betrokken blijkt dat er zelfs sprake is van een absolute afname van het aantal alleenstaande jongeren en de samenwonen- den tot en met 54 jaar. Het is duidelijk dat het Zeeuwse platteland vooral in de belangstelling staat van zowel de oudere alleenstaanden als de oudere meerpersoonshuishoudens. Daarnaast geeft de informatie in de tabellen inzicht in de ontwikkeling van het aantal huishoudens in het onderzochte gebied. In 1996 bestaat het landelijk gebied in Zeeland uit zo'n 80.300 huishou- dens (WBO). Tussen 1996 en 2020 bedraagt de huishoudenstoename in het restrictieve en liberale scenario dus respectievelijk 8% en 16,3%.

Tabel 5.1 Huishoudensontwikkeling op het Zeeuwse platteland volgens het restrictieve scenario

Alleen Alleen Alleen Alleen Samen Samen Samen Samen Totaal 0-34 35-54 55-64 65+ 0-34 35-54 55-64 65+ 1996 4.242 3.538 3.734 10.731 14.611 27.167 7.610 8.675 80.308 1996-2005 +127 +176 +189 +450 +462 +1.054 +364 +334 +3.157 2005-2020 +121 +156 +245 +549 +422 +892 +396 +451 +3.232 1996-2020 +248 +332 +434 +999 +884 +1.747 +760 +786 +6.389 Bron: FOCUS, 1996.

Tabel 5.2 Huishoudensontwikkeling op het Zeeuwse platteland, volgens het liberale scenario

Alleen Alleen Alleen Alleen Samen Samen Samen Samen Totaal 0-34 35-54 55-64 65+ 0-34 35-54 55-64 65+ 1996 4.242 3.538 3.734 10.731 14.611 27.167 7.610 8.675 80.308 1996-2005 -769 +1.257 +1.424 +1.578 -1.997 +1.652 +2.348 +466 +5.977 2005-2020 +15 -305 +1.920 +3.559 -417 -3.039 +1.484 +3.898 +7.115 1996-2020 -754 +970 +3.344 +5.137 -2.414 -1.387 +3.832 +4.364 +13.092 Bron: FOCUS, 1996.

Er wordt van uitgegaan dat de huishoudensgroei direct kan worden vertaald naar de kwantitatieve woningbehoefte. De woningbehoefte is veel groter volgens het liberale scenario dan volgens het restrictieve scenario. In de periode 1996-2005 zijn er volgens het restrictieve scenario 3.157 extra woningen nodig op het Zeeuwse platteland. Volgens het liberale scena- rio zijn dat er 5.978. Voor 1996-2020 zijn de aantallen respectievelijk 6.389 en 13.092.