• No results found

de hoogte in gaat. Het ratelen der luchthamers den ganschen dag door boven haar hoofd maakt haar gek en de zware dampen die als nevelen neerslaan zijn niet

bevorderlijk voor haar kortademigheid. De Mijn mag velen welvaart en voorspoed

gebracht hebben, velen mogen er goed mee zijn, voor die van Bonte dreigt zij de

ondergang te worden. Zij zet Nicolaas Bonte zijn wrok duur betaald, duurder dan hij

in zijn hooghartigheid wil toegeven. Want nog altijd is hij er de man niet naar om in

te zien dat de voorspellingen, waarmee hij anderen bezworen heeft, zich langzaam

maar zeker aan hemzelf voltrekken. En in deze bittere en benauwende uren die zij

doormaken is er zoo goed als geen beraad meer tusschen zijn vrouw en hem, over

den gang van zaken niet, over de kinderen niet. Erger voor een vrouw bestaat er niet

dan buiten alles gesloten te worden. Zoodra zij er over beginnen wil krijgt zij den

wind van voren, de zaken gaan háár niet aan, de kinderen hèm niet meer. Die hebben

voor hem afgedaan, voorgoed! En Jacob dan? Die moet ook maar weten wat hij doet,

en Nico ook, een lummel van niets, door zijn moeder nog meer dan de anderen

bedorven. Ze zullen hem, Nicolaas Bonte, de das niet aandoen. Toen zij er niet waren

heeft hij zich weten te redden en nu zij er niet meer zijn, komt hij ook klaar. Alles

wat hij voor hen gedaan heeft, was om de zump. Ze wisten het beter dan hun vader,

dat zij nu ook maar eens voelen! Zoo is nagenoeg altijd zijn bescheid, niemand staat

zoo in zijn recht als hij. En wat moet Marie-Cathrien Bonte dan nog verder met een

man die zoo weinig recht doet aan haar moederhart, die zich opsluit in zijn eigen

norschheid en voor geen enkel goed woord meer toegankelijk is? Wat kan zij anders

dan neerzitten in een vermoeide droefgeestigheid terwijl het werkmeisje Anneke

Briels de zaken een beetje bereddert, om dan maar weer eens den weg op te loopen

om haar troost te zoeken waar zij hem denkt te vinden? Jacob kan zij ook niet altijd

met hetzelfde aan zijn hoofd blijven zeuren, die ziet zijns vaders onwil overal waar

hij kijkt even zoo goed als zij en kan er ook niets aan veranderen. De menschen die

hun nog een cent vergunnen zeggen ronduit dat zij het om hèm doen, omdat hij een

nette jongen is en omdat zij het hem aanzien dat hij er zwaar aan tilt. Het medelijden

echter maakt hem alles nog zwaarder. Dat de zaak alleen nog op hem drijft, daar

schijnt zijn vader evenmin notitie van te nemen

als van de moeite die het den jongen kost den koop niet op te geven. En uit de boeken,

daar blijft hij uit. Daar heeft hij geen snars mee te maken, zegt zijn vader die aan

niemand anders rekenschap verschuldigd is dan aan zichzelf. Wanneer Jacob uit het

bijna leege magazijn komt en zich bij voorbeeld de opmerking veroorlooft dat zij

kleiner hadden moeten beginnen, krijgt hij op zijn zachtst een: Waar bemoei jij je

mee? ten antwoord en als zijn moeder hem dan nog soms vanwege zijn gedweeheid

in bescherming tracht te nemen breekt uit den verweerden mond van Nicolaas Bonte

een sarcastisch lachen met een wreeden wellust tot schamperen en schelden. Om een

niets gaat hij er vandoor, weigert hij het eten dat voor hem gekookt is en verteert hij

zijn goede geld in de restaurants of loopt hij dagen achtereen op een stuk brood en

een homp kaas achter den paardenhandel aan. Waar bleef de tijd dat Marie-Cathrien

Bonte de bizondere kunst verstond om de donkere gevoelens van haar man door een

glimlach op te klaren! Komt die nog ooit weerom? Door welk een wonder zou dat

gebeuren kunnen?

Marie-Cathrien Bonte komt van bij Dorus in Waterval waar zij meer dan elders

haar toevlucht zoekt. Er is overal iets. Bij Karel die zoomaar in een vloek en een

zucht met Julie Charlier getrouwd is nadat hij de betrekking bij den kolenverkoop

had gekregen, is het de luxe die haar tegenstaat, de luxe op afbetaling dan die hun

den nek breekt. Zij voelt er zich niet op haar gemak, bij Dorus wel. Die jongen heeft

vroeg leeren betijen en is nu de rust en de tevredenheid in persoon in zijn niet meer

dan witgekalkte leemen hut aan den voet van den Kamp. Dorus is op Jacob na de

eenige waar zij eens mee praten kan; die zegt ook zoo radicaal niet meer dat het hem

niets verdommen kan wat zijn vader doet, maar betreurt het dat die zijn laatste geld

zoo maar in het water blijft gooien. Wel geeft hij zijn moeder soms den raad dat zij

den oude maar aan zijn lot moet overlaten en naar hem komen als het haar te benauwd

wordt. Maar dat zegt hij dan in drift en omdat hij medelijden heeft met zijn moeder.

Altijd goed gezorgd hebben en dan op je ouden dag zoo op de koffie moeten komen,

daàt vindt Dorus te grof. Maar haar man verlaten vindt Marie-Cathrien het ergste

wat haar kan overkomen; ze kan nauwelijks veronderstellen dat Dorus meent wat

hij zegt, waar ziet die zijn moeder voor aan? Zij blijft haar man

hooghouden tegenover iedereen, en op stuk van zaken ook tegenover haar kinderen

die hem de een zoowel als de ander de oorzaak van alles heeten. Hoe ouder hij wordt,

zeggen zij, hoe onverbeterlijker, hoe driester met den mond en stugger met den kop!

Maar hij is jullie vader, zegt zij, die zijn leven lang voor jullie gezwoegd heeft. Zij

trekken met de schouders. Wat geeft dat als hij met zijn achterste omstoot wat hij

met de handen heeft opgebouwd? Een mensch kan zich vergissen! Goed, maar als

hij zich vergissen blijft, is hij een gek! Jullie mogen zóó niet van je vader spreken.

Alle menschen zeggen dat hij een gek is! Maar dan moeten jullie het nog niet doen.

Hij heeft het verdiend! En driftig druppelen de dikke moedertranen Marie-Cathrien

langs de wangen, een vrouw die beter verdiend had, een beter lot dan dit; een die

alles misgaat nu haar schouders zich reeds krommen, méér onder den onzichtbaren

last van een somber vooruitzicht dan onder dien van den ouderdom. Want de toekomst

verontrust haar, niet voor zichzelf maar voor Nicolaas en de kinderen, voor Nicolaas

vooral! En dat te meer daar zij er niet het geringste benul van heeft hoe het eigenlijk

met hen staat, wat ze nog waard zijn. Zij komt van bij Dorus met den halsdoek aan

den mond tegen den wind in. De menschen die haar nu geregeld voorbij zien gaan

hebben compassie. Nu en dan moet zij stil blijven staan, want haar adem piept.

Sommigen zeggen: Dat mensch daar heeft niets te lachen. Neen, dat heeft zij niet

meer. Zij komt de kerk niet voorbij zonder een korter of langer oponthoud voor het

tabernakel. Want het bidden heeft zij niet verleerd, integendeel! Zij heeft haar

vertrouwen bewaard. Overweg draagt zij den rozenkrans onder de schort, een koord

met medailles draagt zij onder haar jak. Vele heiligen zijn haar voorsprekers, op

Onze Lieve Vrouw van Altijddurenden Bijstand is haar hoop gevestigd. God is haar

toeverlaat. Marie-Cathrien Bonte knielt voor het Allerheiligste. De kerk is leeg. Zij

heeft er zich van overtuigd dat zij met God alleen is in zijn huis. Zuchten stijgen op

uit haar ziel, een kreunen dat de steenen vermurwen zou. Al haar bekommernis en

nood liggen in haar éeée groote oogopslag naar de verborgen Tegenwoordigheid.

De Meester is daar! Ja, die is er. Hij heeft geen verklaring noodig voor wat Hij

aanschouwt. Marie-Cathrien Bonte bidt. Zwijgend en dreigend strijdt haar man zijn

strijd. Driften en zorgen grauwen op zijn gezicht. Het

hare baadt in tranen. Voor God! Voor de wereld houdt zij zich nog zoo groot als zij

kan, krampachtig groot voor den evenmensch als die haar fierheid te na komt of haar

man of kinderen in het gedrang raken. Dan kan de schrandere kijk harer kleine oogen

zich soms nog danig doen gelden. Dan kan zij nog eens nijdig van zich afbijten als

toen pastoor Lumens hun den veldwachter op hun dak had gestuurd vanwege het

kabaal dat Nico 's Zondags gedurende de Hoogmis onder den toren maakte. Haar

jongen was niet slechter en rumoeriger dan de andere jongens waren, natuurlijk niet!

Maar om dien in het rechte spoor te houden was toch heel wat meer dan de hand van

een al te toegeeflijke moeder noodig. Meer klappen dan eten, was voor dien bengel

het wachtwoord geweest toen het nog tijd was. Maar dat is nu te laat. Hij ligt Zondag

op Zondag en al zijn vrijen tijd met zijn renfiets op den weg en is 's morgens met

geen hout uit zijn bed te slaan. Ofschoon zijn vader hem onophoudelijk de knoken

dreigt te breken doet hij precies wat hij zelf wil en voedt hij reeds meer vijandschap

tegen den oude dan al de anderen samen. Zoo grof als hij tegen zijn moeder en Jacob

thuis is, zoo is hij ook tegen de klanten en er zijn geen werkmeisjes meer in de gansche

buurt die niet hun schrobber op hem kapot hebben geslagen of hem met een emmer

water naar zijn kop gegooid.

Marie-Cathrien Bonte heeft zeker voor haar deel in de huiselijke verwarring