• No results found

S.3 Research questions and methodology

2 Uitgangspunten en rekenmodel

2.4 Het rekenmodel

In de vorige paragrafen hebben we drie voedingspatronen en twee opbrengst- niveaus per ha en per dier gedefinieerd. Als we deze met elkaar verbinden, ontstaan er zes mogelijke scenario's voor de Nederlandse landbouw in een

45 Tabel 2.8 De zes scenario's in deze studie

Voedingspatroon Opbrengstniveau per ha en per dier

Laag Hoog

Minimum Minimum-laag Minimum-hoog

Maximum Maximum-laag Maximum-hoog

Gezond Gezond-laag Gezond-hoog

autarkiesituatie (tabel 2.8). In deze paragraaf bespreken we het rekenmodel dat we gebruiken om te bepalen welke en hoeveel producten de Nederlandse landbouw moet voortbrengen om in de behoefte van voedingsstoffen in elk voe- dingspatroon te voorzien.

Eigenschappen van het model

Het doel van het rekenmodel is om uit te rekenen hoe de hoeveelheid voedsel die in elk scenario nodig is met de inzet van zo weinig mogelijk landbouwareaal kan worden geproduceerd. Het model beoogt daarmee het gebruik van het landbouwareaal te minimaliseren. Het model maakt geen onderscheid naar pro- ductie op individuele landbouwbedrijven, maar stelt alle agrarische bedrijven ge- zamenlijk voor als één nationale boerderij. Verder geeft het model niet aan op welke locatie een specifiek product wordt geproduceerd: het enige dat het mo- del aangeeft is hoeveel ha in Nederland met een bepaald gewas moet worden verbouwd en dat er een x aantal dieren nodig zijn. Het model kan worden aan- geduid als een optimaliseringsmodel. Als zodanig kiest het model altijd voor het product dat tegen de geringste inzet van landbouwareaal aan een bepaal- de behoefte kan voldoen. Als het benodigd areaal voor de productie van 1 kg kippenvlees bijvoorbeeld 0,001 ha minder zou zijn dan de productie van 1 kg varkensvlees, terwijl beide vleessoorten exact dezelfde hoeveelheid voedings- stoffen opleveren, 'kiest' het model ervoor om alleen kippenvlees te produceren. In gevallen waarin een dergelijke keuze om welke reden dan ook onwenselijk zou zijn, kunnen er restricties in het model worden aangebracht, zoals 'er moet mi- nimaal 1 ton varkensvlees worden geproduceerd' of 'de hoeveelheid geprodu- ceerd kippenvlees en varkensvlees moeten aan elkaar gelijk zijn'. Prijzen spelen geen rol in het model.

Kern van de berekening: van voedingsstof naar landbouwareaal

In elk voedingspatroon hebben we een bepaalde behoefte aan voedingstoffen en energie voor de Nederlandse bevolking gedefinieerd. Deze moeten worden geleverd door een beperkte hoeveelheid landbouwareaal, waarvan de opbrengst

46

Figuur 2.1 Voorbeeld van een stroomdiagram voor brood

Figuur 2.2 Voorbeeld van een stroomdiagram voor varkensvlees

per ha hoger dan wel lager kan zijn. In het model hebben we de relatie tussen voedingsstoffen en landbouwareaal omgezet in rekenregels. Daarbij hebben we er rekening mee gehouden dat een bepaalde voedingsstof door verschillende producten kan worden geleverd. Eiwit zit bijvoorbeeld zowel in vlees, melk, peul- vruchten als in graan. Een rekenregel ziet eruit als een stroomschema, waarin de voedingsstof eerst wordt vertaald in een voedingsmiddel, om dan vervolgens in basisingrediënten, landbouwproducten en uiteindelijk in landbouwareaal te worden doorvertaald. Voor die vertaalslag gebruiken we conversiefactoren. Als voorbeeld geven we hieronder de stroomschema's voor brood en varkensvlees (figuren 2.1 en 2.2). Soms ontstaan ook nog bijproducten, zoals het malen van graan tot meel dat restafval oplevert. Dat wordt in het model aan het vee ge- voerd. De waarden van de conversiefactoren zijn gebaseerd op literatuur of door ons gemaakte veronderstellingen. Ze worden toegelicht in de gedetail- leerde beschrijving van het rekenmodel in bijlage 1.

Voort te brengen landbouwproducten in het model

Om de landbouwproductie overzichtelijk te houden, werken we met een beperkt aantal producten in het model (tabel 2.9). De producten vertegenwoordigen ook soortgelijke producten met dezelfde samenstelling aan voedingsstoffen, en kun-

Behoefte aan

koolhydraten persoon per jaarBrood per tarwemeelTon tarwe (graan)Ton landbouwgrondHa

Opbrengst per ha Restproducten tarwebewerking Conversie brood - meel Conversie

koolhydraten - brood graan - meelConversie

Behoefte aan

eiwitten Varkensvlees per persoon per jaar varkensvoerTon voergraanTon landbouwgrondHa

Opbrengst per ha Restproducten tarwebewerking Conversie veevoer - vlees Conversie

47 Tabel 2.9 Overzicht van landbouwproducten in het model

No. Schijf van Vijf Voedings- middelen Landbouw- producten Samen- gesteld uit Opmerkingen

1 Groenten Groenten Kool, wortel, ui en prei

Naast de productie in het model wordt er in koude kassen sla, komkommer, andijvie en tomaten geteeld

Fruit - Fruit wordt op het fruitareaal

geproduceerd en blijft buiten het model

2 Brood Graan Tarwe, rogge,

zomergerst en wintergerst Aardap-

pelen

Aardappelen

3 Melk Melk Een deel van de melk kan worden

gebruikt voor kaas- en boter- productie. Als vuistregels gelden hierbij: 1 kg melk levert 100 gram kaas; 20 kg melk levert 1 kg boter en 20 liter karnemelk of magere melk Vlees Rundvlees Schapen- vlees Varkensvlees Kippenvlees

Een deel van het vlees kan worden versmolten tot bakvet

Eieren Eieren 4 Plantaar- dige vetten Koolzaad Dierlijke vetten Vlees, melk, eieren - Suiker Suikerbiet

nen waar nodig daardoor worden vervangen. Bij het landbouwproduct 'groenten' zou in plaats van kool bijvoorbeeld ook rode biet kunnen worden verbouwd. Een deel van het landbouwareaal - dat voor fruitteelt, permanente gewassen en glas- tuinbouw wordt gebruikt - blijft volgens onze aannames buiten het model. De

48

omvang van de fruitproductie stellen we gelijk aan de huidige productie in de scenario's met een hoge opbrengst per ha en aan 70% van de huidige productie in de scenario's met een lage opbrengst per ha, net als de aanpak bij de overi- ge gewassen. De hoeveelheid groente die in de onverwarmde kassen kan wor- den geproduceerd in de scenario's met een hoge opbrengst per ha hebben we op advies van LEI-experts gesteld op de helft van de huidige productie in ver- warmde kassen; in de scenario's met een lage opbrengst per ha op 70% van die helft. Met de hoeveelheid fruit die in Nederland wordt geproduceerd kan elke Nederlander ruim één stuk fruit per dag eten (en wat minder in de scenario's met een lage opbrengst per ha), wat minder is dan het Voedingscentrum voor- schrijft. Dit tekort aan fruit in grammen vervangen we door eenzelfde hoeveel- heid groenten, zodat per saldo het geheel aan fruit en groenten de gewenste hoeveelheid voedingsstoffen oplevert. De hoeveelheid fruit en groenten uit on- verwarmde kassen wordt als eerste in het boodschappenmandje van elk scena- rio gelegd; daarna gaat het model berekenen hoeveel andere producten er nog op het landbouwareaal moeten worden geproduceerd om aan de totale behoef- ten in elk scenario te voldoen.

Restricties in het model

In de voedingspatronen zitten al restricties ingebouwd ten aanzien van de samen- stelling van energiebehoefte en de grenswaarden voor voedingsstoffen. Om extreme uitkomsten van het model te voorkomen, zoals bijvoorbeeld 'elke Neder- lander eet 6 eieren en 2 kg kool per dag', hebben we in overleg met het Voe- dingscentrum en LEI-experts het model een aantal restricties opgelegd: a. Er wordt minimaal 10% en maximaal 20% van het aantal calorieën per per-

soon per dag uit suiker gehaald. De bovengrens voorkomt dat de voorzie- ning van essentiële voedingstoffen uit andere voedingsmiddelen onder druk komt te staan;

b. Per persoon wordt maximaal 450 gram aardappelen geconsumeerd per dag. Dit komt overeen met het 95e percentiel van de Voedselconsumptie- peiling voor de groep mannen van 19-39 jaar;

c. Per persoon wordt minimaal 120 gram direct eetbare peulvruchten geconsu- meerd per dag. Dat is de mediane waarde voor volwassenen op consumptie- dagen in de Voedselconsumptiepeiling. Eiwitten uit peulvruchten vormen een substituut voor de eiwitten uit vlees. Deze restrictie wordt gebruikt om de eiwitten uit dierlijke producten aan te vullen;

d. Elke Nederlander eet maximaal één ei per dag. Dat is ruim tweemaal zoveel als de aanbeveling van het Voedingscentrum om vanwege het hoge choles- terolgehalte maximaal drie eieren per week te eten;

49 e. Het areaal gras is groter of gelijk aan het areaal gras in veenweidegebieden;

f. De rotatie van aardappelen is 1:4; g. Dieren worden op de norm gevoerd;

h. Er wordt geen dierlijk afval voor veevoer gebruikt; i. Per koe is er minimaal 0,5 ha gras beschikbaar;

j. Er wordt minimaal 1 schaap/geit per koe gehouden. Schapen en geiten wor- den als 'restbegrazers' beschouwd en vergen geen extra inzet van areaal.