• No results found

Het ontstaan van sociale identiteiten door online interacties

3 Literatuuroverzicht online en offline collectieve actie: aannames en empirische ondersteuning

3.2 Het ontstaan van sociale identiteiten door online interacties

Onderzoek uit verschillende disciplines toont aan dat groepsleden een natuurlijke neiging hebben om vergelijkbare cognities, emoties, en gedrag te ontwikkelen (zie bijv. Smith, Seger, & Mackie, 2007; Thompson & Fine, 1999; Yzerbyt, Dumont, Mathieu, Gordijn, & Wigboldus, 2006). Dit convergentieproces kan enerzijds verklaard worden door onzekerheid over de eigen percepties (Festinger, 1950; Sherif & Cantril, 1946) of door het idee dat men dezelfde percepties hoort te hebben (Asch, 1956). Anderzijds is een belangrijk kenmerk van deze groepsprocessen dat groepsleden moeiteloos hun meningen in lijn brengen zonder duidelijke externe druk dit te doen (Tindale, Meisenhelder, Dykema-Engblade, & Hogg, 2001). Dergelijke beelden van wie “wij” zijn en wat wij denken en voelen kunnen ontstaan door individuele cognitieve processen (Otten, 2003; Van Veelen, Otten, & Hansen,

(35) 2013). Vaker ontstaan sociale identiteiten echter door met elkaar te praten (Haslam, Oakes, Reynolds, & Turner, 1999; Haslam et al., 1998) - een bevinding die past in een bredere literatuur die laat zien dat denkbeelden en gevoelens ontstaan vanuit interactie met de (sociale) omgeving (Levine, Resnick, & Higgins, 1993; Norman, 1993; Postmes et al., 2014; Semin & Smith, 2013). Het betreft hier niet alleen de “verticale” informatiestroom van ervarenen richting onervarenen (Vygotsky, 1978), maar met name ook “horizontale” communicatie onder gelijken (Echterhoff, Higgins, & Levine, 2009; Hardin & Higgins, 1996; Postmes, Haslam, & Swaab, 2005; Reicher & Hopkins, 1996). Enerzijds passen nieuwe groepsleden hun cognities, emoties, en gedrag aan aan de normen die horen bij een sociale identiteit, anderzijds kunnen groepsleden ook gezamenlijk de sociale identiteit en bijbehorende groepsnormen vormgeven (Postmes, Spears, Lee, & Novak, 2005; zie Figuur 3.1). Wie “wij” zijn en hoe wij ons horen te gedrag wordt bepaald in interacties binnen groepen (Greijdanus, Postmes, Gordijn, & Van Zomeren, 2015; Smith & Postmes, 2009, 2011; Turner, 1991; Thomas & McGarty, 2009). Het belang van interactie wordt verder ondersteund door de bevinding dat acceptatie binnen groepen beïnvloed wordt door of groepsleden op een “goede” of “slechte” manier communiceren (Assilaméhou & Testé, 2013; Douglas & Sutton, 2006). Zo gaan we in Hoofdstuk 4 in op de verscheidene manieren waarop mensen hun stem laten horen tegen de gaswinning in Groningen; Hoewel de intentie vergelijkbaar is, wordt radicaal activisme over het algemeen weinig gewaardeerd door de geïnterviewde Groningers. Al met al speelt communicatie een belangrijke rol in het ontstaan en de ontwikkeling van sociale identiteiten.

Figuur 3.1. De processen, mede gevormd door communicatie binnen groepen, die leiden tot convergentie van cognities, emoties, en gedrag van groepsleden.

Specifieke kenmerken van online communicatie beïnvloeden gevoelens van sociale identiteit (bijv. Postmes, 2007; Postmes, Spears, & Lea, 2002; Spears & Postmes, 2015). Het internet wordt soms gezien als een omgeving waarin de grenzen tussen sociale groepen

(36) overstegen kunnen worden en iedereen zichzelf kan zijn, doordat kenmerken zoals geslacht en afkomst niet direct zichtbaar (hoeven) zijn. Deze traditioneel als deïndividuerend bestempelde factoren kunnen echter de wisselwerking tussen sociale identiteit en online interactie juist ook versterken. Zo blijkt dat anonieme computergebruikers die fysiek geïsoleerd zijn van hun groep een sterke sociale identiteit kunnen activeren of zelfs ontwikkelen (Postmes, Spears, & Lea, 1998; Postmes, Spears, Sakhel, & De Groot, 2001; Spears, Lea, & Lee, 1990; Spears, Postmes, & Lea, 2002). Dergelijke kenmerken van online communicatietechnologieën hebben bovendien strategische implicaties.

Ten eerste kan anonimiteit mensen een gevoel van kracht en empowerment geven als ze hun identiteit moeten verhullen om stigmatisering of censuur te omzeilen (Spears, Lea, Corneliussen, Postmes, & Ter Haar, 2002). In een anonieme omgeving zoals op sociale media kunnen mensen zich vrij voelen om onder een pseudoniem extremere ideeën te uiten die zij uit angst voor afkeuring in offline conversaties voor zich zouden houden. Zich door hun anonimiteit eveneens veilig wanende volgers kunnen positief reageren op extreme tweets, waardoor een gevoel van sociale validatie ontstaat – bijvoorbeeld: We zijn het er blijkbaar allemaal over eens dat extreme acties tegen de NAM geoorloofd zijn. Zo kan het gebruik van sociale media de politisering en radicalisering van een sociale identiteit ondersteunen (meer hierover volgt in onze discussie over de verandering van sociale identiteiten in sociale bewegingen).

Ten tweede biedt technologie middelen om netwerken en gemeenschappen te bouwen die de sociale connecties binnen machteloze groepen kunnen versterken. Dit gebruik van sociale media voorspelt of deelname aan collectieve actie beklijft (Kende, Van Zomeren, Ujhelyi, & Lantos, 2016). Eén van de eerste dingen die mensen doen wanneer ze internettoegang verkrijgen is communiceren (Kraut, Mukhopadhyay, Szczypula, Kiesler, & Scherlis, 1999) en deelnemen aan sociale netwerken (Chayko, 2017). De online uitbreiding van sociale netwerken gebeurt ook door vervaging van het onderscheid tussen interpersoonlijke en massacommunicatie zoals bijvoorbeeld op Twitter. Waar puur interpersoonlijke communicatie zoals e-mail zich voornamelijk beperkt tot contacten die men ook offline kent, is dit niet het geval in het grijze gebied tussen interpersoonlijke en massacommunicatie in online gemeenschappen, zoals chatrooms of sociale media (Zhao, 2006), waar gemiddeld circa een derde van de contacten niet geografisch gebonden is maar gebaseerd op andere dimensies zoals gedeelde interesses (Liben-Nowell, Novak, Kumar, Raghavan, & Tomkins, 2005). Door dit proces van communicatie via sociale media lijkt het belang van formele structuren en gevestigde sociale bewegingen in de ontwikkeling van protesten te verminderen (Bennett & Segerberg, 2012; Castells, 2012). Veel moderne collectieve acties zijn in plaats daarvan ontstaan vanuit onderaf, vanuit individuen en hun persoonlijke sociale netwerken.

In de literatuur is een tweedeling te zien tussen enerzijds onderzoek naar effecten van (interne) online communicatie op sociale identiteit en anderzijds de organisationele effecten die voortvloeien uit de technologische mogelijkheden van sociale media. Hierbij wordt door de toegankelijkheid van openbare, “externe” communicatie zoals posts soms voorbijgegaan aan de manieren waarop sociale identiteit wordt gevormd in “interne” communicatie via sociale media zoals Whatsapp of Facebook Messenger (Treré, 2015). Waar interne communicatie een belangrijke rol vervullen in de ontwikkeling van sociale identiteiten, kan externe communicatie via tijdlijnen en posts op sociale media ingezet kan worden voor werving en mobilisatie. Het apenstaartje @ wordt op sociale media in toenemende mate gebruikt om anderen persoonlijk te noemen of aan te spreken (Java et al., 2007; Honeycutt & Herring, 2009). Hashtags # vervullen een dubbele rol op sociale media. Gebruikers kunnen

(37) door een hashtag te typen in een post zowel inhoudelijk gerelateerde onderwerpen markeren als hun affiliatie met een specifieke gemeenschap symboliseren (Yang, Sun, Zhang, & Mei, 2012). Hashtaggebruik verschilt van apenstaartgebruik in reikwijdte; @-berichten dienen een relatief direct doel zoals anderen aanspreken of noemen, en deze berichten en conversaties zijn ingebed in een bredere context van door hashtags verbonden posts en gebruikers (Highfield, Harrington, & Bruns, 2013). Kortom, het gebruik van @ is gelieerd aan interpersoonlijke communicatie (of communicatie met specifieke organisaties) terwijl # een indicator is van een bepaalde sociale identiteit. De verschuiving van gevestigde structuren naar collectieve actie van onderaf verhoogt het belang van de psychologische drijfveren achter collectieve actie, want individuen hebben meer autonomie in hun beslissingen op te treden en in hun keuzes hoe zij dit doen. Technologie faciliteert dit doordat het de drempels verlaagt om mee te doen door de noodzaak van fysieke aanwezigheid te verminderen, en het vervaagt ook het onderscheid tussen privé en openbare actie (Bimber, Flanagin, & Stohl, 2005). Het belangrijkste is misschien wel dat technologie de samenstelling en rol van interpersoonlijke netwerken verandert (Castells, 2012; Liben-Nowell et al., 2005).

Deze verschuiving heeft brede implicaties. Sommigen suggereren dat collectieve actie hierdoor steeds sterker bepaald zou worden door behoeften aan uitdrukking van persoonlijke identiteit (Bennett & Segerberg, 2012). In bepaalde opzichten weerklinkt hierin het klassieke idee dat internet in wezen een asociaal medium zou zijn, bevolkt door geatomiseerde individuen hooguit verbonden via interpersoonlijke relaties. Dit beeld wordt echter niet ondersteund door veel onderzoek. Individuen blijken (meer dan ooit tevoren) in staat zich te organiseren en anderen in groten getale te mobiliseren voor zover ze erin slagen mensen over individuele sociale netwerken heen te verenigen. Logischerwijs zou het feit dat men dit bereikt zonder formele organisatiestructuur het belang van sociale identiteitsprocessen moeten benadrukken in plaats van verminderen. Dit punt wordt geïllustreerd door een grootschalig protest in Portugal op 12 maart 2011. Dit was georganiseerd als een Facebook-evenement door drie individuen, zonder deelname van organisaties zoals vakbonden of politieke partijen. Ze kozen een willekeurige datum, schreven een kort manifest om hun zorgen uit te leggen, en slaagden erin om naar schatting 300.000 mensen verspreid over 10 verschillende steden te mobiliseren – één van de grootste protesten sinds de Anjerrevolutie. Je kunt kijken naar het medium waardoor dit evenement werd georganiseerd en concluderen dat dit een schoolvoorbeeld is van mobilisatie via persoonlijke netwerken. Maar deze interpretatie laat het manifest links liggen, de context waarin het succesvol was, en de door deelnemers (offline en online) geuite zorgen. Het protest draaide volledig om dezelfde zorgen van de “bedreigde generatie” (een sociale identiteit die zijn weerklank vond in Italiaanse en Spaanse protesten rond deze tijd, zie Postmes et al., 2013).

Netwerken zijn ook steeds belangrijker omdat zij beïnvloeden en veranderen hoe sociale identiteiten gedefinieerd worden. Zoals we hierboven beschreven worden netwerken in stand gehouden door interacties waarmee individuen, onder andere, hun ideeën gelijktrekken over de werkelijkheid inclusief percepties van hun eigen groep (ingroup) en andere groepen (outgroups; Postmes et al., 2005; Tabel 3.4). Maar netwerken creëren ook fysieke infrastructuren: verzamelingen van mensen die verbonden zijn in een netwerk vanwege een veelheid aan redenen, en die zichzelf mogelijk gaan zien als een gemeenschap of groep met bepaalde gedeelde zorgen (daarmee de transformatie van privé meningen naar publiekelijke sociale identiteiten faciliterend; Thomas, McGarty, & Mavor, 2009). Op deze manier dragen netwerken bij aan de omvorming van sociale identiteiten in sociale bewegingen.

(38)

Tabel 3.4. De definities van ingroup en outgroup.