• No results found

Het Historisch Archief van de SPD

In document VU Research Portal (pagina 166-178)

Het Marx-Engels archief en de cirkel van Duitse archieven die hiermee op een of andere manier verbonden zijn, hebben van alle hier behandelde collecties de meeste aandacht gekregen. Over de geschiedenis van het Marx-Engels

170 Hunink. ‘De geschiedenis’, 359 geeft eind oktober voor deze reis. Scheltema zelf heeft het over ‘die zomer’: Adama van Scheltema-Kleefstra, ‘Herinneringen ’, 148.

171 IISG Archief IISG 562 Brief Scheltema aan ‘vriend van der Leeuw’ 20 december 1976. 172 Adama van Scheltema-Kleefstra, ‘Herinneringen’, 148-150.

173 Hunink, ‘De geschiedenis’, 360.

174 Ibid., en Adama van Scheltema-Kleefstra, ‘Herinneringen’ 149. 175 Adama van Scheltema-Kleefstra, ‘Herinneringen’, 150.

archief alleen al is een studie gewijd van bijna 200 bladzijden.176 Het archief betreft een historische verzameling die bewust is opgebouwd en onderdeel uitmaakt van het Historisch Archief van de SPD. Het Historisch Archief van de SPD is niet het organisatiearchief van de partij, maar een aparte instelling die in 1882 op initiatief van Bebel was opgericht. De instelling had dus al een respectabele geschiedenis achter de rug toen Posthumus in 1933 contact zocht met de Sopade. Die geschiedenis was enerverend en kende onder meer een periode van buitenlandse ballingschap in Zürich en Londen in de tijd van het ‘Sozialistengesetz’. 177 Na de opheffing van de anti-socialistische maatregelen in 1890 kwam het Archief terug naar Duitsland en vestigde het zich in de hoofdstad van het Keizerrijk, Berlijn.178 Het archief bevat het inhoudelijk belangrijkste kernmateriaal voor de geschiedenis van de Duitse sociaaldemocratische beweging. En omdat de Duitse beweging zeker tot 1914 de meest vooraanstaande in de wereld was, is het belang voor de internationale geschiedenis van het socialisme net zo groot. Het bevat materiaal uit de vroege geschiedenis van het Duits socialisme: het archief van Moses Hess (1812-1875) en belangrijke collecties rond de Eerste Internationale en die van Hermann Schlüter (1851-1919) en Hermann Jung (1830-1901).179

Modernere delen zijn het archief van Wolfgang Heine (1861-1944) en Edu-ard Bernstein (1850-1932). Maar het pièce de résistance is uiteraEdu-ard het archief van Karl Marx en Friedrich Engels. Uitgebreide correspondentie, manuscripten, ook van Das Kapital, en vele schriften met uittreksels en notities zijn de neerslag van de ongebreidelde politieke en wetenschappelijke interesse van de aartsvaders van het wetenschappelijk socialisme. Behalve het wetenschappelijk belang hadden deze archieven een grote symbolische betekenis. Het archief ‘stellte die Urschrifft der Lehren dar, von denen eine kaum vergleichbare Wirkung auf die moderne Gesellschaftsentwicklung ausgegangen war’. Het proletariaat had van Marx en Engels ‘die schärfsten Waffen für seinen Emanzipationskampf’ ontvangen.180 Het archief was kortom veel meer dan wat papier op een aantal planken.181

176 Mayer, ‘Die Geschichte‘, 5-198. 177 Hunink, De papieren, 55. 178 Mayer, ‘Die Geschichte’, 29-30.

179 Een overzicht van het geheel in Hunink, De papieren, 280-283. 180 Mayer, ‘Die Geschichte’, 84.

181 De gecompliceerde geschiedenis van de bibliotheek van Marx en Engels laat ik hier buiten beschouwing. Zie daarvoor: Hans-Peter Harstick e.a., Die Bibliotheken von Karl Marx und Friedrich

Engels: annotiertes Verzeichnis des ermittelten Bestandes, MEGA IV 32 (Berlijn 1999) en Idem,

‘Zum Schicksal der Marxschen Privatbibliothek’, International Review of Social History 18, nr. 2 (1973) 202-222.

Anders dan men zou kunnen verwachten hadden de sociaaldemocratische beheerders in Berlijn geen voorzorgsmaatregelen getroffen voor de veiligstel-ling van deze eminente verzameveiligstel-ling als de NSDAP aan de macht zou komen. Het was Boris Souvarine die vanuit Parijs aan de bel trok. In februari 1933 vroeg hij Nikolaevskij, die toen nog in Berlijn verbleef, wat de plannen waren om de archieven veilig te stellen.182 Pas in april 1933 werd er tegen de wil van voorzitter Otto Wels (1873-1939) actie ondernomen. De archieven van Marx en Engels werden in rollen behang het gebouw uit gesmokkeld, eerst naar een Berlijnse antiquaar, David Salomon, later naar Kopenhagen waar ze in bewaring werden gegeven aan de Deense sociaaldemocratische partij.183

Een deel, vijf kisten, had Jonny Hinrichsen (1868-1944), archivaris van het historische archief van de SPD, al in februari verstopt. Deze deelcollectie werd eind 1935 naar Amsterdam verzonden.184 Maar de rest was hiermee nog niet gered. Souvarine en Nikolaevskij ontwikkelden het plan dat de Russische archieven in het Historisch Archief zogenaamd Frans eigendom waren. De Franse minister van Onderwijs, de Monzie en de bibliothecaris van de Bibliothèque Nationale, Cain waren hierbij behulpzaam. Dit ‘Frans bezit’ zou onder Franse diplomatieke bescherming verhuisd worden naar Parijs en de Duitse archieven konden erbij worden meegesmokkeld.185 Dit plan werd op 8 mei 1933 uitgevoerd. Slechts in aanwezigheid van Hinrichsen werd het archief die maandag vanaf ’s ochtends vroeg ingeladen.186 Op 10 mei passeerden de twee wagons de grens en ontving Nikolaevskij het telegram met dit bericht.187 Met dit telegram in zijn tas stond hij die avond op Unter den Linden naar de boekverbrandingen te kijken.188 Op dezelfde

182 De hele geschiedenis wordt behandeld in Hunink, De papieren, 52-74.

183 Interessant is dat Rolf Hecker, ‘Die Verhandlungen über den Marx-Engels-Nachlaß 1935/36: bisher unbekannte Dokumente aus Moskauer Archiven’, MEGA-Studien 2 (1995) 3-25, aldaar 5 stelt dat het Marx-Engels archief al in februari 1933 verhuisde. Eerst naar een vriend van Otto Wels in de Lutherstaße en pas in april naar David Salomon. In beide gevallen is de bron van het verhaal Nikolaevskij.

184 Mario Bungert, “Zu retten, was sonst unwiederbringlich verloren geht”: die Archive der deutschen

Sozialdemokratie und ihre Geschichte (Bonn 2002) 48.

185 Zo ook het archief van de Bund: Hunink, De papieren, 54.

186 Mayer, ‘Die Geschichte’, 92-93 geeft een overzicht van de collecties die die dag werden verhuisd.

187 In Ibid., 93 is sprake van ‘zwei Eisenbahnwaggons’. Hunink, De papieren 54, noemt op grond van een brief van Niokolaevskij uit 1960 ‘2 Wagen’. Ik neem aan dat hier ook ‘wagons’ mee wordt bedoeld. De hele operatie bestond dus uit: inladen in verhuiswagens in de Lindenstraße, uitladen, en inladen in twee treinwagons bij een station. Het verklaart dat pas om middernacht van 8 op 9 mei het telefoontje kwam dat de wagons vertrokken waren. Mayer, ‘Die Geschichte’, 94. 188 Hunink, De papieren, 54-55. De boekverbranding zelf vond plaats op de Opernplatz, nu Bebelplatz, grenzend aan Unter den Linden. De boeken werden onder rituele uitroepen in het

dag werd het gebouw van de Vorwärts aan de Lindenstrasse waar het archief in zeven kamers gevestigd was, door de Nazi’s bezet.189 Nikolaevskij vertrok de volgende morgen zelf naar Parijs. De papieren leken dus gered, maar zeker nog niet veilig. In Parijs werd Nikolaevskij er de beheerder van, maar een goed onderkomen werd niet echt gevonden. Door bemiddeling van Léon Blum werd de collectie ondergebracht in de École Normale Supérieure.

Posthumus stond, zoals gezegd, al vanaf 1933 in contact met de Sopade. In 1934 liet J.W. Albarda (1877-1957) aan Wels weten dat Posthumus concretere plannen had voor de oprichting van een archief en dat de Sopade daar de archieven mogelijk in kon onderbrengen.190 Albarda was op dat moment fractievoorzitter van de SDAP in de Tweede Kamer en lid van de Executieve en het Bureau van de Socialistische Arbeiders Internationale.191 In 1934 waren de betrekkingen tussen Posthumus en Nikolaevskij ontstaan en werd de Rus al ingeschakeld om inventariseerwerk voor het NEHA te doen. Posthumus onderhandelde in maart van 1935 met Paul Hertz, secretaris van de Sopade, in Praag. Deze gesprekken leken positief te verlopen en te kunnen resulteren in een bruikleen van het materiaal tegen een jaarlijkse uitkering aan Rudolf Hilferding (1877-1941). Maar de financiële lasten drukten zwaar op de partij in ballingschap, zo zwaar dat meer en meer bestuurders voor verkoop begonnen te voelen. Daarbij raakten sommigen zelfs gevoelig voor de avances van het MEI. Voor een goed begrip van de politieke gevoeligheid van deze contacten: de SPD had in 1930 het Marx-Engels archief gesloten voor de medewerkers van het MEI met als argument dat het archief niet bedoeld kon zijn om materiaal te leveren aan een buitenlandse partij die de SPD op een schandalige manier bestreed.192

Via via werd Nikolaevskij door Moskou benaderd. In eerste instantie om weer op te treden als correspondent, maar later bleek het vooral te gaan om het Marx-Engels archief. De door Hunink genoemde briefwisseling tussen Nikolaevskij en Posthumus direct na het eerste Russische aanbod aan Nikolaevskij van 15 augustus 1935, is om een aantal redenen interes-sant.193 Nikolaevskij gaf aan de voorkeur te geven aan samenwerking met ‘Amsterdam’ boven ‘Moskou’, maar wees het MEI niet volledig af. Hij opperde

vuur geworpen, waaronder deze: ‘Gegen Klassenkampf und Materialismus, für Volksgemeinschaft und idealistische Lebenshaltung! Ich übergebe der Flamme die Schriften von Marx und Kautsky’. 189 Bungert, Zu retten, was sonst unwiederbringlich verloren geht, 49.

190 Ibid., 54.

191 Biografie: Peter Jan Knegtmans, ‘Albarda, Johan Willem’, zie: http://hdl.handle.net/10622/ B360917D-35A0-4F2E-816A-5B3C4B5699A1 (5 februari 2018).

192 Bungert, Zu retten, was sonst unwiederbringlich verloren geht, 55. 193 Hunink, De papieren, 57-58 en 206-207.

zelfs samenwerking tussen beide instellingen. Posthumus antwoordde voorzichtig, vooral met vragen wat die samenwerking zou kunnen beduiden. Hij wees Nikolaevskij vooral op de grote kansen van de publicatieprojecten die het Instituut samen met hem ontwikkelde, met name het grote project over de Eerste Internationale. Wel was het oordeel van Posthumus over het Moskouse instituut hard en helder: het geeft nooit antwoord als het hen niet uitkomt; er is wetenschappelijk niet mee samen te werken; het is nationalistisch, partij-politiek, verwaand; men gaat over tot woordbreuk als het zo uitkomt.194 Voor Nikolaevskij was de situatie in Amsterdam echter onduidelijk. Hij zal zich hebben afgevraagd hoe serieus het Amsterdamse initiatief was. Posthumus was voorzichtig omdat het hem duidelijk was dat Nikolaevskij een sleutelfiguur was voor zijn hele onderneming. Deze eerste uitwisseling was een opmaat voor de dubieuze rol die Nikolaevskij in de verwervingsgeschiedenis van het Marx-Engels archief zou gaan spelen. In deze tijd checkte Posthumus bij De Lieme de bereidheid van De Cen-trale om iets in deze zaak te betekenen. De Lieme was daartoe bereid. Hij legde wel meteen zijn grenzen vast: de strategie moest zijn dat Amsterdam te verkiezen was vanwege de wetenschappelijke neutraliteit en fatsoenlijkheid, niet vanwege een grotere financiële armslag.195 Maar eerst leek het spel volledig gespeeld te worden tussen het MEI, de Sopade en Nikolaevskij als liaison.

In juli 1935 was er een Russische delegatie in Parijs aangekomen met daarin G.A. Tichomirnov (1899-1955) die opereerde onder de naam ‘Genosse Hermann’ en Aleksander Arosev (1890-1938).196 Voor de Russen was het duidelijk dat Nikolaevskij de eerste viool speelde. Henri Rollin werd in Parijs de onderhandelaar namens de eigenaren van het archief. Nikolaevskij liet Posthumus op 23 augustus trots weten dat de onderhandelingen ‘unter unserer Kontrolle stehen’. Hij legde Posthumus ook zijn standpunt uit: politiek kon er natuurlijk geen overeenkomst met de communisten komen. Maar praktisch kriebelde het wel. We bezitten al veel kopieën, was zijn redenering, dus wat maken die originelen uit en nog belangrijker, we zouden

194 Ibid., 207.

195 Ibid., 59-60. Brief De Lieme aan Posthumus 27 augustus 1935.

196 Tichomirnov was directeur van het centrale partij-archief in het Lenin Instituut. Zie Rolf Hecker, ‘German A. Tichomirnov’, in: Günther Benser en Michael Schneider eds., “Bewahren –

Verbreiten – Aufklären”: Archivare, Bibliothekare und Sammler der Quellen der deutschsprachigen Arbeiterbewegung (Bonn 2009) 335-338. Arosev was schrijver en voormalig ambassadeur in

Tsjechoslowakije. In deze periode was hij directeur van VOKS, de ‘All-Union Society for Cultural Relations with Foreign Countries’. Hij werd in 1938 geëxecuteerd.

enorme hoeveelheden kopieën uit Moskou terug kunnen krijgen en dat zou de publicatieprojecten van Posthumus’ Instituut enorm helpen.197

Het verbaast niet dat Nikolaevskij snel daarna draaide. Hij informeerde de Russen vertrouwelijk over standpunten binnen de Sopade en op grond hiervan besloten de Russen in Praag de gesprekken te openen. De Duitse sociaaldemocraten zaten uiteraard in hun maag met de situatie. Op 16 september 1935 leek het erop dat het hele bestuur van de Sopade, met uit-zondering van Paul Hertz die eerder de vergadering had moeten verlaten, het eens was over verkoop aan Moskou. Nikolaevskij was bij deze vergadering in Praag aanwezig. Er deden fantastische bedragen de ronde: men dacht er tussen de fl 800.000 en fl 1.000.000 voor te kunnen ontvangen. Ingegeven door een slecht geweten legde men de zaak via de SAI voor aan de andere socialistische partijen omdat het bij dit archief ging om een bezit ‘an dem alle Parteien der Sozialistischen Arbeiter-Internationale zum mindesten ideell stark interessiert sind’.198 Wels vroeg om de mening van de leden van de SAI en stelde ze op de hoogte van de belangstelling van Moskou en van ‘Genosse Professor Posthumus’, directeur van de EHB in Amsterdam. Met het betrek-ken van de Internationale werd de zaak weer gecompliceerder, zeker toen de secretaris Friedrich Adler een nieuw element inbracht. Naar zijn mening waren de miljoenen uit Moskou goed aan te wenden voor de oprichting van een eigen onderzoeksinstituut. Dat was gewenst nu de beweging zijn instituten in Berlijn en Wenen (Sozialwissenschaftliche Studien-Bibliothek bei der Kammer für Arbeiter und Angestellte) verloren had. Interessant is dat hij ‘Amsterdam’ minder aantrekkelijk vond vanwege de beperkte middelen én het neutrale karakter. Naar een idee van Nikolaevskij om een socialistisch onderzoeksinstituut op te richten werden de archieven ondergebracht in een daar boven te plaatsen organisatie. Zo werd de SAPUG in het leven geroepen: de Sozialistische Archiv- und Publikationsgesellschaft.199 Formeel schonk de Sopade de archieven aan de SAPUG, misschien voor Adler een serieus initiatief, voor de Sopade echter een front om met Moskou te kunnen onderhandelen en zichzelf onzichtbaar te maken. Begin november 1935 werd de organisatie opgericht.200

Tichomirnov en Arosev keerden in oktober 1935 naar Moskou terug en deden verslag aan Stalin. Er was bij alles wat ze in het Westen hadden vernomen, een nieuw verontrustend feit aan het licht gekomen: ‘es stellte

197 Hecker, ‘Die Verhandlungen’, 8-11.

198 Hunink, De papieren, 221. Brief Otto Wels aan de leden van de SAI 17 september 1935. 199 Mayer, ‘Die Geschichte’, 111-112.

sich heraus, daß irgendein Holländer Posthumus durch Europa reist und alle möglichen Dokumente zur Geschichte der Arbeiterbewegung und der Revolution aufkauft. Das Ziel – nach Vorstellungen der holländischen Sozialdemokraten – soll darin bestehen, in Amsterdam eine Art Marx-En-gels-Institut im Gegensatz zu unserem zu schaffen’. De haast waarmee ze Nikolaevskij hadden benaderd moest hiermee verklaard zijn. Want deze had ‘die faktische und formale Verfügungsberechtigung über den Marx-Engels-Nachlaß …’ . Om Stalin te laten zien dat ze aan de goede kant stonden, ondanks de contacten met deze mensjewiek, werd Posthumus weggezet als een agent van de ‘Hitlerschen Geheimpolizei’.201

Eind november waren Tichomirnov en Arosev weer terug in Parijs. Op 23 november 1935 werd tijdens een bijeenkomst het Instituut dat Adler beoogde, opgericht. Hierbij aanwezig waren Léon Blum, Alexandre Bracke, Jean Longuet, G.E. Modigliani en Fedor Dan. Uit Praag waren van de Sopade overgekomen Otto Wels, Siegmund Crummenerl (1892-1940) en Rudolf Hilferding. Onnodig te zeggen dat Nikolaevskij ook acte de présence gaf. Deze nieuwe instelling, het Komitee zur Förderung Marxistischer Forschung, mocht over bewaargeving van het archief gaan onderhandelen.202 Nu zou het de Russen 5 miljoen Zwitserse Francs moeten gaan kosten, omgerekend ongeveer 2,5 miljoen harde Nederlandse guldens.

Posthumus kwam er in november 1935 achter wat er gaande was en welke rol Nikolaevskij hierin speelde. Hij wees die rol scherp af, maar brak niet met Nikolaevskij, daarvoor was Posthumus waarschijnlijk teveel een tacticus. Hij nam afstand en keek toe hoe de sociaaldemocraten en de communisten probeerden het eens te worden. In een brief van 19 december 1935 aan Posthumus verduidelijkte Nikolaevskij de rol van Adlers Instituut. Zijns inziens wilde geen van de betrokkenen een centraal verzamelend Instituut oprichten in Parijs. Dat zou Amsterdam moeten worden. Het Parijse Instituut ging niet verzamelen. Amsterdam moest een afdeling in Parijs openen voor collecties die in Frankrijk moesten blijven en er zou leenverkeer tussen Amsterdam en Parijs gerealiseerd moeten worden.203

Er hadden Amsterdam berichten bereikt dat de collectie niet goed opge-slagen was. Dat was een argument om een filiaal in Parijs op te richten, maar de context was dus iets breder. Het Dagelijks Bestuur van het IISG besloot

201 Alle Duitse citaten in deze alinea uit Hecker, ‘Die Verhandlungen’, 13. 202 Ibid., 15.

op 14 mei 1936 tot de huur van een pand in Parijs: Rue Michelet 7.204 In het werkprogramma voor het IISG in 1936 heette het: ‘Op het oogenblik is alles in wanorde opgeslagen in een École Normale, ongeveer zoals het twee jaar geleden uit Berlijn is gered’.205 Dat dat geen overbodige luxe was bleek uit een passage uit een brief van Tichomirnov aan Adoratskij van 11 februari 1936. Tichomirnov had het archief in de woning van Nikolaevskij kunnen bekijken want deze had het archief uit de École Normale daar naartoe overgebracht. Tichomirnov vond dat een zeer onwenselijke situatie en had aangedrongen op bewaring in de kluizen van de Russische ambassade. Nikolaevskij had hierin ‘fast zugestimmt’. Tichomirnov ontdekte tijdens zijn bezoek in een Russische kist twee briefjes van Marx aan Longuet en deed alsof hij ze in zijn jaszak wilde laten verdwijnen. Tot zijn verbazing moest Nikolaevskij erom lachen en zei hij dat hij ze kon meenemen. Ze waren niet van de Duitse partij, maar door deze geschonken aan de Russische. Tichomirnov moest beloven dat hij het niet aan de Russische sociaaldemocraten zou verklappen. Dat was voor de Russische bolsjewiek geen moeilijke belofte en hij nam de briefjes mee.206

De volgende zet in het schaakspel was de komst naar Parijs van een Russische delegatie onder leiding van niemand minder dan Nikolaj Bucharin (1888-1938). Hij werd vergezeld door V.V. Adoratskij en Aleksandr Arosev.207

Men wenste de waar te inspecteren en daarvoor moest Kopenhagen ook bezocht worden. Die reis werd ondernomen via Amsterdam en op zaterdag 14 maart 1936 ontving Posthumus de hoge delegatie in zijn nieuwe Instituut aan de Keizersgracht. Eind maart liet Moskou zijn kaarten zien en bood het aan het ad hoc comité een bedrag van fl 680.000.208 Nikolaevskij had de indruk gekregen dat Stalin zelf groot belang hechtte aan deze zaak en dat het bod dus zeker hoger had moeten zijn.209 Maar het actuele bod bracht grote verwarring aan de socialistische kant en men trachtte via Nikolaevskij de Russen nog tot verhoging te bewegen. De gesprekken liepen spaak; de

204 IISG Archief De Centrale 1552 Notulen DB van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis 14 mei 1936.

205 IISG Archief De Centrale 1550 Werkprogramma voor 1936. Dd. 16 december 1935. 206 Hecker, ‘Die Verhandlungen’, 18. Er wordt hier geen datum genoemd van Tichomirnovs bezoek aan de woning van Nikolaevskij. In de passage over de briefjes van Marx aan Longuet is er sprake van dat Nikolaevskij begon over geld. Maar er wordt geen bedrag genoemd. 207 Lydia Dan noemt ‘Tikhomirnov’ consequent als derde Rus: Lydia Dan, ‘Boukharine, Dan et Staline’, Le Contrat Social 8, nr. 4 (1964) 196-201. Wellicht bleef Tichomirnov de hele periode ook in Parijs.

208 Een bedrag afgestemd met Stalin persoonlijk. De onderhandelaars mochten op dit moment gaan van 5 tot 7 miljoen FFr. Hecker, ‘Die Verhandlungen’, 18.

Russische delegatie verliet op 23 april 1936 hals over kop Parijs, op het Gare du Nord nagestaard door een verbouwereerde Nikolaevskij.

Nog eenmaal leek de verkoop aan Moskou rond te komen. In juni 1936 werd er onderhandeld via de Russische ambassade in Parijs. De Russen verhoogden het bod tot fl 750.000 en iedereen aan de andere kant, sterk

In document VU Research Portal (pagina 166-178)