• No results found

Het handgevormd aardewerk

5 Vondsten

5.1.2 Het handgevormd aardewerk

BA AC Vlaan d eren R ap p o rt 5 7 5

58

5 Vondsten

5.1 Handgevormd aardewerk (door Tina Dyselinck)

5.1.1 Algemeen

In totaal zijn 978 handgevormde scherven aardewerk gevonden tijdens de opgraving. Ze zijn onderverdeeld in 93 randscherven, 624 wandscherven, 52 bodemscherven en 209 fragmenten.25 Het merendeel van de scherven wijst op een datering in de midden-ijzertijd, meer bepaald de Vroeg La Tène (450-275 vóór Chr.).

Het merendeel van de hier gedetermineerde scherven komt uit een context. Er zijn slechts 82 scherven gedetermineerd die bij de aanleg van het vlak of uit het colluvium zijn gevonden.

5.1.2 Het handgevormd aardewerk

Alle handgevormde scherven van Gavere Molenstraat zijn beschreven op vlak van vorm en vormdetails, versiering, oppervlaktebehandeling en soort magering. Uitzonderlijke kenmerken, zoals onder andere het al dan niet verweerd of gefragmenteerd zijn van de scherven is opgenomen in de secundaire kenmerken. Verbranding wordt genoteerd. De scherven waarvan een vorm of versiering kon gedetermineerd worden, zijn mogelijk nauwer gedateerd. Het aantal rand-, wand-, bodemscherven en fragmenten is geteld. Het minimum aantal individuen is bepaald. Uit deze verzameling van gegevens zijn bepaalde scherven gedateerd.

De scherven zijn hoofdzakelijk gemagerd door middel van chamotte (potgruis) (n= 758). Van de 780 scherven waarvan de magering is vastgesteld, hebben 21 scherven een uitsluitend organische verschraling. Het gaat hierbij om fragmenten van technisch aardewerk (zie later). Één enkele scherf heeft zowel potgruis als organisch materiaal in de matrix, maar deze scherf wijkt wat betreft datering ook af van de rest van het aardewerk (zie later). Een deel van de scherven is gemaakt van een zeer zandige klei. Het is hier onduidelijk of dit zand is toegevoegd aan de klei of niet. Daarom is dit zand niet als verschraling aangeduid. De zandige matrices zijn wel bij opmerkingen toegevoegd.

Van 744 scherven kon de oppervlaktebehandeling waargenomen worden.26 De overige scherven waren te verweerd of verbrand om dit af te leiden. De oppervlaktebehandeling van de buitenwand van de scherven varieert sterk maar getuigt niettemin van een groot aandeel verzorgde scherven. Een deel van de scherven heeft een gecombineerde oppervlaktebehandeling. Hierbij wordt het bovenste potdeel over het algemeen met meer zorg afgewerkt en wordt het onderste deel ruwer gelaten. Dit ruwer laten kan ook door het besmijten van de pot. Dit besmijten komt bij een aanzienlijk aandeel van de potten voor: 95 scherven. Besmijten van potten kan een daterende functie hebben binnen een aardewerkensemble. Zo neemt het aandeel besmeten scherven een zeer groot aandeel in van het geheel aan aardewerk in de midden ijzertijd. Het ontbreken van besmeten materiaal zou dus kunnen wijzen op een oudere (vroeg ijzertijd, 800-500 vóór Chr.) of jongere datering (late ijzertijd, vanaf 275 vóór Chr.).27 Natuurlijk moet hier voorzichtig mee omgesprongen

25 Als fragment zijn scherven geteld kleiner dan 1 cm2 en scherven die te verweerd waren om verder te analyseren. Hierbij is ook een ovenfragment geteld.

26 Wanneer nog effeningsstrepen zichtbaar zijn, is het oppervlak geëffend, zonder strepen is het geglad/gepolijst. Het onderscheid tussen geglad en gepolijst wordt gelegd bij het glanzen van het oppervlak. Zonder glans is het geglad, met glans is het gepolijst.

BA AC Vlaan d eren R ap p o rt 5 7 5

59

worden gezien het besmijten van aardewerk opkomt in de late bronstijd en eigenlijk niet verdwijnt tot in de Romeinse periode.

oppervlaktebehandeling Aantal scherven

Besmeten 82 Effen 8 Effen/besmeten 115 Effen/ruw 2 Geglad 215 Geglad/besmeten 4 Geglad/ruw 32 Gepolijst 18 Gepolijst/besmeten 1 Ruw 267

Tabel 1. Data oppervlaktebehandeling buitenwand

32 individuen vertonen een vorm van versiering, waarvan één individu twee mogelijke versieringen draagt.

Type versiering Aantal individuen

Indrukken 13

Groeven 11

Kamversiering 7

Beschildering (?) 2

Tabel 2. Data versiering

Twee scherven vertonen een zwarte applicatie op de wand. In vnr 79 is een bodem gevonden van een pot waarbij de buik tot een drietal cm boven de bodem is versierd met grove, onverzorgde verticale en parallelle groeven (Figuur 5-11). Deze groeven zijn vermoedelijk aangebracht met de vinger. Onder deze groeven, op het onversierde deel van de bodem is een donkerdere verf aangebracht. De vegen van het beschilderen zijn duidelijk zichtbaar, waardoor deze donkere applicatie niet kan verward worden met roet of aankoeksel door gebruik op een vuur. Bij vnr 115, een klein randfragment, is de natuurlijke kleur van de scherf eerder lichtgetint, waardoor het des te opvallender wordt als de binnenwand van de scherf volledig is gezwart. Ook hier zijn geen aanwijzingen voor een aankoeksel wat een dikkere substantie zou geven. Het zwart aan de binnenwand is gelijkmatig en dun dekkend aangebracht.

Op elf individuen is een versiering door middel van groeven aangetroffen. Een groef is een lineair motief aangebracht met een hulpmiddel of met de vinger. Met een hulpmiddel wordt meestal een strak en verzorgd motief bereikt. Met de vinger kan het zowel verzorgd als onverzorgd zijn. In twee gevallen is een enkele groef horizontaal aangebracht ter accentuering van de overgang van twee potdelen, zoals net onder de lip (vnr 43) en op de overgang van schouder naar buik (vnr 43). Wanneer groeven worden aangebracht op de buik wordt dit meestal dekkend over de gehele buik

BA AC Vlaan d eren R ap p o rt 5 7 5

60

gedaan, af en toe met de creatie van zones (vnr 19). De dekkende groeven zijn in vijf gevallen op een onverzorgde ruwe buitenwand aangebracht met de vinger. Op een enkele pot zijn brede maar zeer verzorgde groeven aangebracht (vnr 77). Een enkele scherf vertoont op de schouder groeven die een geometrisch motief vormen (vnr 43). Er is een horizontale groef die de overgang van de schouder naar de buik accentueert. Erboven zijn dubbele groeven aangebracht die over de gehele hoogte van de schouder driehoekige zones afbakenen. Een dergelijk motief is veelvoorkomend op vroeg La Tène aardewerk, onder andere op de Kemmelberg.28

Zeven verschillende potten dragen een kamversiering, waarbij parallelle groeven zijn aangebracht met een soort kam. Dit motief komt meestal eveneens dekkend op de buik voor. Hier komen zeer verzorgde en fijne kamversieringen voor maar even goed zeer onverzorgde en onregelmatige kamversieringen.

De overige versierde scherven dragen allen indrukken. Bij drie exemplaren gaat het om indrukken op de rand, met wisselend resultaat: aaneensluitend, schuin, met interval. Bij de dekkend versierde wandscherven was in drie gevallen ook de bodem van de pot bewaard en kon vastgesteld worden dat een ruimte leeg werd gelaten onderaan de pot. Dit komt eveneens voor op de potten van de Kemmelberg en Houplin-Ancoisne (F). De dekkende indrukken op de buik zijn wisselend in verschijning, vermoedelijk veroorzaakt door het hulpmiddel waarmee men de indrukken heeft aangebracht. Zo is er een enkel exemplaar met mooie ronde indrukken, zonder kleirestant naast de indruk (= dellen) (vnr 19). Verschillende exemplaren dragen vingerindrukken waarbij de klei naast de indruk is geduwd en is gebleven. Dit is onder andere het geval bij vnr 90 (cf. infra). En een drietal potten hadden indrukken gevormd door een spatel (vnr 83, 91, 92). Hierdoor zijn strakke, maar kleine indrukken gevormd.

De vorm van de lippen van de randscherven varieert van spits tot afgerond en afgeplat. Vijf individuen vertoonden een spitse lip (type A1.8). 41 individuen hadden een ronde lip, waarbij uitstulpingen naar buiten, naar binnen of naar buiten en binnen voorkomen (type A1.1 en alle types van B2). 20 individuen vertonen een afgeplatte lip, van het type B3. In een aantal gevallen was de lip zeer onverzorgd aangebracht op de pot.29 Twee individuen hadden een uitzonderlijk gevormde lip (vnr 90 en 114). De ronde lip was namelijk gelobd. Hierbij vormt de rand een golfpatroon. Dergelijke gelobde randen zijn typisch voor een coupe à bord lobé of lobbenschaal.

Er komen twee verschillende types bodem voor, de vlakke bodem en de holle bodem. De holle bodem (type B2), waarbij de bodemplaat de ondergrond niet raakt, maar enkel de bodemrand als steun dient, komt in één geval voor, vnr 141.30 De vlakke bodems, waarbij de volledige bodemplaat de ondergrond raakt, komen tien keer voor. Drie van deze bodems vertonen een insnoering van de buik (vnr 93 en tweemaal vnr 154). Hier wordt de doorsnede van de buikwand kleiner dan de doorsnede van de bodem, net voorbij de overgang van bodem naar buik. Dergelijke vormen komen veelvuldig voor in vroeg La Tène contexten als Kemmelberg en Houplin-Ancoisne.31

Van 42 potten kon een vorm gereconstrueerd worden. Twee exemplaren zijn éénledige vormen, onder andere de lobbenschaal van vnr 90 en een klein schaaltje met ronde vormen van vnr 44. 31 exemplaren zijn tweeledige potten. Hierbij overheerst de hoge potvorm waarbij ook de schouderknik in de bovenste helft gesitueerd kan worden. Een aantal van deze potten zijn beschreven als situla, emmervormige potten met een zeer scherpe schouderknik, typerend voor de

28 Van Doorselaer et al. 1987.

29 Types volgens Van den Broeke 2012, Fig. 3.31, 89. 30 Types volgens Van den Broeke 2012, Fig. 3.34b, 95.

BA AC Vlaan d eren R ap p o rt 5 7 5

61

Vroeg La Tène. Er zijn ook kleinere schaaltjes met geknikt profiel aangetroffen. Dergelijke vormen zijn veelvuldig aangetroffen op de Kemmelberg, te Houplin-Ancoisne maar ook in Spiere-De Hel.32 Negen exemplaren zijn drieledig waarbij de hals minimaal 1 cm meet.33 Twee exemplaren vertonen een zeer lange hals op een uitzonderlijk korte schouder, waardoor ze tot de Jogassesvormen kunnen gerekend worden. Dergelijke vormen zijn eveneens aangetroffen te Spiere-De Hel.34

Een van de tweeledige potten vertoonde een enkele doorboring in de schouder, net boven de knik naar de buik. De scherf is er net naast gebroken waardoor het mogelijk is dat er een tweede doorboring vlakbij was. Dergelijke gepaarde doorboringen zouden wijzen op een ophangsysteem voor de pot.

Er zijn in totaal 211 scherven verbrand tot versinterd. Bij verbrand aardewerk is meestal het oppervlak van de buitenwand van de scherf veranderd in kleur en textuur. Bij een versinterde scherf is het volledige baksel gewijzigd. Meestal is de scherf poreus geworden, harder in baksel maar veel lichter. Bij een enkele scherf was enkel de rand verbrand (vnr 132). Slechts 24 scherven waren in die mate verweerd dat een aantal eigenschappen niet konden beschreven worden.

Figuur 79: Foto van het ovenfragment

32 Van Doorselaer et al. 1987; Bourgeois et al. 2003, Fig. 13-19, 61-68, Fig. 25, 74; Delaruelle 2001, Plaat 1, 26, Plaat 9, 34, Plaat 13, 38, Plaat15-16, 40-41.

33 Bij minder dan 1 cm wordt dit deel als lip gezien en niet als derde potdeel. 34 Delaruelle 2001, Plaat 12, 37.

BA AC Vlaan d eren R ap p o rt