• No results found

Hoofdstuk 4: Villa’s en de nieuwe landhuizen tussen 1890 en

4.1 Het Engelse voorbeeld na

De Engelse, neogotische, gevarieerde villaplattegrond was bekend en werd, weliswaar beperkt, ook al toegepast in de loop van de zestiger jaren van de negentiende eeuw. Kenmerkend hierbij was, naast de asymmetrische variatie in opzet, het vervangen van de gebruikelijke, langgerekte combinatie vestibule-gang door een centrale vestibule. Deze vestibule kon zo als ankerpunt fungeren voor de woon- en dienstvertrekken die er omheen geplooid werden. De Engelse hall als apart woonvertrek en fundamenteel onderdeel van die gevarieerde Engelse plattegrond werd echter niet overgenomen, de vestibule hield vrijwel altijd zijn gebruikelijke circulatiefunctie. Toch bleek er rond 1890 wel degelijk sprake te zijn van Engelse invloed op de vestibule. Parallel aan de toename van steeds meer gevarieerde plattegronden in de loop van de negentiger jaren, was het opvallend dat na 1890 in Nederlandse villa’s een semi-woonhal werd ontwikkeld die de combinatie vormde van de traditionele vestibule als circulatieruimte en de Engelse woonhall. Dit werd in de beste gevallen bereikt door het aparte zitgedeelte met een open haard of kachel buiten de looplijnen te houden en de trap, ofwel weg te werken in een nis, of zoveel mogelijk aan de zijkant te plaatsen en het zitgedeelte te verlichten via een groot venster. Dit werd de Nederlandse invulling van het Engelse woonhallconcept en bleek zeer populair. De reden waarom deze hybride opzet juist begin jaren negentig van de grond kwam, terwijl het concept van de Engelse woonhal in Nederland al in de jaren zeventig ruim bekend was, onder meer door de vertaling en publicatie in de Bouwkundige Bijdragen (jaargang 1878) van het hoofdstuk Het Engelsche Woonhuis uit Jacob von Falkes boek Cultur und Kunst: Studien uit 1878,497 had twee

mogelijke oorzaken. Er was de opvallende aandacht voor de contemporaine Engelse landhuisbouw bij vooral de jonge architecten rond het in 1893 verzelfstandigde tijdschrift Architectura. Zij waren duidelijk op zoek naar nieuwe inspiratiebronnen en vonden die in de Engelse landhuisbouw en in de principes die daaraan ten grondslag lagen. In de tweede plaats verbreedde doelgroep van villabewoners in de loop van de negentiger jaren steeds meer naar de middenklasse en deze middenklasse zocht, naast het aanhaken bij traditionele waarden binnen de villa, zoals de salon, ook naar nieuwe vormen en nieuwe expressiemiddelen, ook in hun woningen. Dit werd de nieuwe hal(l) in zijn hybride vorm en de continentale variant van de typisch Engelse hall. Waar de Engelse hall vanuit de typisch Engelse normen en waarden werd vereist, schreef Von Falke: (…) omdat het zo Engelsch is, zoo aansluitende aan het leven, juist daarom past het slechts daar, waar het leven en de zeden met hetzelve overeenkomen,498 was dit in

Nederland, en op het continent, duidelijk niet het geval.

Voor de kleinere en kleine villa’s die na 1900 een toenemend deel van de bouwproductie aan villa’s ging uitmaken, werd vaak voor een puur nominale oplossing gekozen: een kleine circulatieruimte met een stoel, een haardje en een trap. De benaming vestibule verdween wel na 1900 en werd standaard vervangen door hal(l). Bleef net als in Engeland het simpele feit bestaan dat alleen in de handen van competente architecten en met voldoende ruimte in de villa er een praktische woonfunctie binnen de hal kon ontstaan die ook nog functioneel was in combinatie

160

met een trap en dus circulatie. Van dergelijke goede oplossingen bood Het moderne Landhuis in Nederland uit 1916 voldoende voorbeelden.

In een opvallende lezing uit november 1894 van de architect en vice-voorzitter van Architectura et Amicitia, Paul de Jongh, voor leden van Architectura et Amicitia te Amsterdam en daarna voor leden van het genootschap Bouwkunst en Vriendschap te Rotterdam, werd dat nog eens expliciet aangegeven. De Jongh was één van de actiefste jonge leden en verantwoordelijk voor het tot stand komen van het blad Architectura met H.G. Jansen.499 De Jongh zong er niet alleen

zeer uitvoerig de lof van de Engelse landhuisbouw, waarbij hij vooral inging op de ontwerpprincipes die eraan ten grondslag lagen, maar vergeleek en passant de rol van de vestibule in de Nederlandse villa’s negatief met die van de Engelse woonhall.500

Constantijn Muysken, de architect van grote buitenhuizen, begon al vroeg in de jaren negentig steeds Engelser plattegrondoplossingen toe te passen in zijn ontwerpen en liet daarbij ook de Hollandse neorenaissance achter zich. Zo beschreef Muysken in het Bouwkundig Tijdschrift, jaargang 1891, expliciet de woonhal die hij in 1890 had ontworpen voor de villa op het landgoed Uytenbosch in Baarn voor de bankier J.L. Pierson van Bank Pierson & Co te Amsterdam (afb. 104, 105).501 Deze grote villa met bijgebouwen te Baarn, gelegen langs de Oosterspoorweg, was

weliswaar opgetrokken uit berg- en baksteen, maar had niets meer van de Hollandse neorenaissance waarmee Muysken bekend was geworden. Het mengde een schilderachtige, gevarieerde, licht italianiserende opzet door de pergola’s en torentje, met symmetrische delen aan de voor- en achtergevel, zoals vooral zichtbaar werd in de plattegrond. Een opzet, het spel van symmetrie, asymmetrie en gemaskeerde symmetrie, die in de periode rond 1900 ook bij de villa’s gebaseerd op het achttiende-eeuwse baksteenclassicisme populair zou gaan worden. Het huis lag op een souterrain met daarin keuken en dienstvertrekken. In een aparte uitbouw lag de diensttrap met daarbij een etens- en goederenlift. Via een brede trap die voerde naar een overdekt bordes kwam men bij de voordeur. Vanuit dit bordes, dat fungeerde als een portiek, liep de bezoeker direct de grote vestibule binnen. Dit was ongewoon, maar wel heel bewust gekozen. De vestibule, centraal binnen de plattegrond gelegen, werd zo direct verlicht en dat hing samen met het feit dat de vestibule, ondanks de benaming, geen vestibule bleek te zijn, maar opgezet was als een hybride woonhal met de grote trap in een aparte zijruimte. Deze hall, Muysken gebruikte in de tekst de Engelse spelling, had de hoogte van de andere vertrekken op de bel-etage en kreeg zo de opzet van een echt woonvertrek. Muyskens beschrijving bij de afbeeldingen maakte ondubbelzinnig duidelijk dat dit ook de opzet was: Volgens de wensch van den eigenaar is de bel-etage als bewoonbare ruimte tot een geheel vereenigd, niet alleen door het zooveel mogelijk aanbrengen van dubbele deuren, maar ook door de hall of vestibule als bewoonbare ruimte in te richten. Daarvoor zijn hall met trappenhuis betimmerd met blank bewerkt eikenhout, en voorzien van een schouw met boezem, en houten plafond met doekramen en ornamentbeschildering. De betimmering was dus licht gehouden en een grote schouw lag tegen de scheidingswand tussen huiskamer en vestibule, waarin een aantal rookkanalen verwerkt waren. Het trapportaal was deels met glas-in-lood afgesloten. Om de vertrekken en dus ook de vestibule/hall in de winter bewoonbaar te houden was er, naast de open haarden, in alle vertrekken een centrale heetwater-luchtverwarming. Opvallende extra: het gietijzeren, overdekte ingangsportaal kon in de winter geheel met glas afgesloten worden en zo dienen als vestibule of serre. Tegelijkertijd werd zo de kou buiten de vestibule/hall gehouden. Een ander opvallend aspect aan Villa Uytenbosch was het ontbreken van een salon. Een duidelijke indicatie van veranderende opvattingen, zeker in een villa van deze omvang voor een bankdirecteur. Op de traditionele plek van de salon, achter de hall in lijn met de ingang, lag nu de grote, vierkante huiskamer, geflankeerd door heerenkamer en eetkamer met terras. Een billiardkamer lag aan de voorzijde.

Opvallend Engels was ook Muyskens hiervoor al eerder vermelde Onuitgevoerd ontwerp voor een landhuis uit 1894 en wel om twee redenen: de benaming landhuis en de toepassing van een hall. (afb. 106-108). Het landhuis had een uitgesproken Engelse karakter, in opzet en in aanblik, zonder direct een kopie van een Engels landhuis te zijn. De summiere toelichting bij de

161

publicatie van de ontwerptekening in het Bouwkundig Weekblad van 23 januari 1897, ruim drie jaar dus nadat Muysken het ontwerp had gemaakt, luidde: Tot toelichting der plannen behoort er uitdrukkelijk op gewezen te worden, dat bij het ontwerpen, wat betreft de rangschikking der lokalen, rekening is gehouden met het fraaie uitzicht van af het terrein naar het oosten, en tevens met de windstreken.502 Het trapportaal was hoog en open met zuilen rond de gaanderij van de

verdieping en werd verlicht via de vensters in de toren. De hall (in een L-vorm)zelf was laag en uit de opzet ervan, met een nog prominente positie van de trap en de plaatsing van het zitgedeelte en de haard in de loop, bleek wel dat in de praktische plattegronduitvoering nog wel het nodige verbeterd kon worden. In de oplossing voor het dienstgedeelte bleek echter Muyskens planningstalent, want de dienstvertrekken, als bijkeuken, provisiekamers, WC waren voorbeeldig gegroepeerd rond de keuken en er was, zoals in de meeste grotere villa’s, een aparte

Afb. 104: C. Muysken, Zuidgevel huis Uytenbosch (1890/1891) te Baarn

eetkamer diensttrap hall billiardkamer

heerenkamer huiskamer

Afb. 105: C. Muysken, plattegrond bel-etage huis Uytenbosch (1890/91) te Baarn.

diensttrap. In het dienstgedeelte, naast de keuken, lag een aparte eetkeuken voor het personeel. Voor de knecht was er naast de keuken een aparte knechtskamer, de dienstbodes sliepen op de verdieping apart naast de diensttrap. Dus mannen en vrouwen gescheiden; ook bij de bedienden. De geclusterde dienstvertrekken lagen goed afgescheiden van de woonvertrekken, waarbij de dienkamer de sluis vormde tussen keuken en de aansluitend, prominent gelegen eetkamer met inglenook en haard. De vrij geordende plattegrond was zo op hoofdlijnen Engels van karakter door de scheiding van de functies op de begane grond en de hall als centraal punt. De woonvertrekken lagen alle aan de oostelijke zijde waar het mooiste uitzicht was, waarbij de salon gelegen tussen eetkamer en huiskamer schuin uitgebouwd was en, als traditioneel element, in lijn lag met de ingang. Op de verdieping had de hoofdslaapkamer een eigen badkamer, wc, zitkamer en kleedkamer en was daarmee als een echte bedroom suite opgezet (afb. 109). Verder twee logeerkamers gekoppeld aan een zitkamer met erker en ook een badkamer. Voor een landhuis in de vroege jaren negentig een luxe oplossing. Tot slot lag er op de insteekverdieping, bereikbaar via het bordes van de hoofdtrap, een billiardkamer. In alle opzichten een rijk uitgerust en ruim opgezet, groot, Engels geïnspireerd landhuis. Opvallend was ook de stijl, die, net als bij villa Uytenbosch, niet meer refereerde aan de Hollandse renaissance, maar aansloot

162

bij de Engelse neotudorachtige voorbeelden door de opzet en stijl: zie bijvoorbeeld de gekoppelde hoge vensters, het vakwerk aan de zolder, de hoge, slanke schoorstenen. Het toepassen van torens, torenachtige uitbouwtjes en het gretig toepassen van puntkappen, gesegmenteerde puntkappen en het sierend houtwerk aan de overstekken verwezen nog wel naar de oude schilderachtigheid van het Oudhollands, maar voegden zich nu naadloos in een nieuw pak van meer Engels-middeleeuwse snit. De soberheid van de gevelbehandeling stak wel af bij de nog steeds gebruikelijke wirwar van gevel- en kapversieringen van talrijke schilderachtige villa’s in de natuur.

Afb. 106: C. Muysken, bouwtekening voor een onuitgevoerd ontwerp voor een landhuis uit 1894 gepubliceerd

in het Bouwkundig Weekblad, jaargang 1897

Het was ook opvallend te zien hoe bij de villa’s die in het nieuwe villapark Duin en Daal gebouwd werden vanaf 1896 de naam vestibule als centrale ruimte niet meer voorkwam en dat alle villa’s nu een hal, of hall, hadden gekregen. Daarbij kregen steeds meer hallen een haard of schouw zoals bij de eerste villa in Duin en Daal ontworpen door J.W. Hanrath in 1896.503 Dit bleek dus al

snel een populair en geliefd nieuw element binnen de plattegrond van de villa. De centrale hybride hal gekoppeld aan een gevarieerde plattegrond was daarmee een belangrijke en veel toegepaste vernieuwing.

Lukte het Muysken niet om in zijn ontwerp uit 1894 te komen tot een goed opgezette hybride woonhal, Berlage liet zien hoe dit planningsprobleem opgelost kon worden in zijn ontwerp uit 1892 van de typische, compacte middenklassevilla voor Frederik van Eeden te Bussum. Deze villa Dennenkamp was uiterst sober vormgegeven als een eenvoudig rechthoekig blok onder een zadeldak en was daarmee een vervolg op de herdefiniëring van Berlages vormentaal. Berlages stilistische wending vanaf 1890 naar een steeds soberder baksteenstijl was al iets eerder te zien

163

bij het eenvoudige bakstenen Volkshuis te Lochem uit 1891-1892. Hoewel de villa voor Van Eeden gepleisterd was, dit vanwege de gebruikte goedkope baksteen,504 vervolgde Berlage in de

ornamentloze villa voor Frederik van Eeden te Bussum (afb. 111) zijn weg naar eenvoud in vorm en lijn. De villa sloot stilistisch en wat vorm betreft eigenlijk nauwelijks aan bij de bestaande Nederlandse villa’s in de natuur, al deed het pleisterwerk denken aan de neoclassicistische villa’s. De expressieve in het zicht gelaten rode bakstenen ontlastingsbogen en –strekken boven vensters en deuren boden als detaillering weer tegenwicht tegen het witte pleisterwerk. Het gestileerde houtwerk aan de zolder refereerde aan de Engelse landhuizen in het Old English idioom en de afgeplatte kap van de linkerrisaliet aan de voorzijde kon met enige goede wil gezien worden als een referentie aan landelijke woningen. De kantelen tussen de beide vooruitspringende bouwdelen lijken wat Spielerei van Berlage en Van Eeden, maar kwam ook wel voor bij Engelse landhuizen en cottages uit de jaren zeventig en tachtig. Bock gaf in Anfänge einer neuen Architektur aan dat Frederik van Eeden op zijn reis begin jaren negentig naar Engeland, een land dat hij later nog regelmatig zou bezoeken in het kader van zijn maatschappelijke experimenten, zeer onder de indruk was geraakt van de Engelse landhuizen en hun comfort.505 Van Eeden voorzag Berlage van informatie daarover.506 Het concreetste werd

dit zichtbaar door de toepassing van een hal met een effectief uitgewerkt zitgedeelte bij een haard en een weggewerkte trap in een nis. Dit was de enige keer dat Berlage een dergelijke hal ontwierp en de eerste hybride woonhal in een kleinere villa. Het was een model dat nagevolgd kon worden. De rest van de plattegrond was betrekkelijk conventioneel en noodzakelijkerwijs compact van opzet, met op de begane grond de salon, een aparte eetkamer, beide met een houten serre, en een studeerkamer aan de achterzijde voor Van Eeden. Naast de hybride woonhal was het ontbreken van kamers en suite opvallend, want ongebruikelijk bij de kleinere villa’s. De woonvertrekken van de villa openden alle direct op de tuin, een gebruikelijke

ingang en looplijn

107 108 haard

Afb. 107: C. Muysken: uitsnede plattegrond met dienstgedeelte landhuis: q-keuken, r-bijkeuken, p- knechtskamer, n/o-provisie, m-eetkeuken, l-dienkamer, k-serre en ernaast rechts de eetkamer

Afb. 108: uitsnede met de hall met schouw, b-ingangsportaal met binnentrap, c-Hall, f-spreekkamer, s/t- lavabo en WC

Afb. 109: C. Muysken: verdieping met de bedroom suite met f-wc, d-badkamer, a-slaapkamer, a-(rechts) kleedkamer, c-kleine zitkamer, d-balkon

164

oplossing in de contemporaine Engelse landhuis- en cottagepraktijk, maar ook in Nederland niet ongebruikelijk bij villa’s in de natuur. De relatie met de tuin werd versterkt en de natuur als het ware naar binnen gehaald; de serres en openslaande tuindeuren hielpen daar ook aan mee. Binnen de plattegrond kreeg elke activiteit, wonen, eten, werken/studeren, ontvangen, zoals gebruikelijk een eigen vertrek. De keuken en de bijkeuken, met aparte wc, werden mooi afgescheiden van de woonvertrekken, maar de eetkamer lag dan weer onlogisch aan de andere zijde van de villa. Zo moest het eten door de woonhal naar de eetkamer gebracht worden, een onhandige opzet die ook bij villa Dennenkamp nog eens liet zien dat het onmogelijk was een logische relatie keuken-eetkamer te realiseren op het moment dat keuken en eetkamer niet direct met elkaar verbonden waren. Berlage en Van Eeden hadden natuurlijk de studeerkamer kunnen omwisselen met de eetkamer, dan was er een logische relatie keuken-eetkamer ontstaan, maar was Van Eedens studeerkamer gekoppeld aan de salon en was hij zijn privacy deels kwijt. De opzet van de plattegrond als een eenvoudige rechthoek had als voordeel dat de bouw compact en dus goedkoop kon zijn. Dit gold ook voor de verdieping die niet in de kap was weggewerkt, maar volledig uitgewerkt was. Hier ontstond veel extra ruimte tegen beperkte extra kosten. Deze sobere witgepleisterde, rechthoekige villa, aan de rand van de heidevelden tussen de dennenbomen van Bussum was in geen enkel opzicht schilderachtig en dat in een omgeving waar vooral ‘schilderachtige’ villa’s in neostijlen en ruim voorzien van details gebouwd werden.

Centraal op de begane grond van de villa lag de hal. Dit was opvallend. Niet zozeer de positie, dit was ook de gebruikelijke plaats van de vestibule, maar de benaming. De benaming hal of hall werd namelijk nog nauwelijks gebruikt. Alleen bij plattegronden van Engelse woningen die in Nederlandse uitgaven afgebeeld werden, kwam een hal of hall voor. Een vroege uitzondering hierop was de centraal gelegen hal, op de bouwtekening in het Duits Halle genoemd, die Eduard Cuypers, een architect die zeer goed op de hoogte was van de moderne ontwikkelingen, al in 1888 had ontworpen voor de grote stadswoning van de weduwe Texeira de Mattos aan Sarphatistraat 5 in Amsterdam.507 Deze Halle lag in het midden van de plattegrond, werd via een

lichtkoepel verlicht en had dus geen venster, ook geen haard en alle vertrekken op de begane grond kwamen er op uit. Hoewel voorzien van zitmeubelen kwalificeerde hij daarmee niet als een echte Engelse woonhal als vertrek, maar was de eerste hybride tussenvorm tussen de bestaande vestibule en de echte woonhall. Verder liet de plattegrond zien dat deze stadsvilla geheel naar de eigenzinnige wens van de opdrachtgeefster ontworpen was, want en suite met de salon aan de voorzijde, lag een slaapkamer, waarnaast een badkamer. In het ontwerp voor de herbouw van kasteel De Haar (1892-1895) werd door Pierre Cuypers wel een echte Engelse woonhal, dus als een apart woonvertrek, met hoge schouw gecreëerd door eenvoudigweg de binnenplaats van het oude kasteel met een hoge gietijzer-glas constructie te overkappen (afb. 110).508

165

In een artikel getiteld Het ontwerpen van een huis uit De Opmerker van 25 juni 1904 werd beschreven hoe een villa er uit moest zien, met voortdurend verwijzingen naar de Engelse woningen. Zo ook ten aanzien van de hall;510 Het is tegenwoordig gebruikelijk, de vertrekken om

een „hall" te rangschikken. De „hall" is, de naam duidt het reeds aan, van Engelschen oorsprong. (…) In de laatste kwart eeuw is de „hall" weer in Engeland toegepast, toegankelijk uit een vestibule en met een trap en een galerij er in. Zij houdt dus het midden tusschen een woonvertrek en een doorgang. Men vleit zich daar op stoelen neer om te kunnen praten. In zulk een „hall " is het, in gezelschap van dames geoorloofd om te rooken, wat anders in Engeland als zeer onwelvoeglijk wordt beschouwd. Wie van de jacht of van een spel in de open lucht komt, mag in de „hall " plaats