• No results found

Het doel: sociale integratie in vogelvlucht

In document Ongekende aanknopingspunten (pagina 72-74)

Utrecht, november

2. Een geschiedenis

2.1. Het doel: sociale integratie in vogelvlucht

In 1945 lag Nederland in puin. Vijf jaar oorlog hadden armoede, ellende en ontwrichting teweeggebracht. Volksherstel was een beweging, die vlak na de oorlog de ergste nood probeerde te lenigen.1 Volksherstel kwam voort uit de zogenaamde “doorbraak”-gedachte, het idee om te breken met de vooroorlogse verhoudingen en na de oorlog een nieuw begin te maken. Zo werd bijvoorbeeld de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) tot Partij van de Arbeid, een partij waarin zeker in het begin alle gezindten welkom waren. Volksherstel raakte als hulporganisatie omstreden, omdat de verzuilde verhoudingen van vóór de oorlog een hernieuwde rol gingen spelen. In het als eerste bevrijde zuiden was dat al spoedig het geval. Binnen het bestuur van het Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant, één van de toenmalige provinciale opbouworganen, waarvan het ontstaan mede als ‘spin-off’ van Volksherstel kan worden beschouwd, eiste de katholieke kerk nadrukkelijk haar plek op. Het Welvaartsplan voor Noord-Brabant van 1947 droeg dan ook het stempel van de zorg om moreel verval. De verschillende centra voor industriële ontwikkeling moesten met de fiets bereikbaar zijn, zodat mensen niet noodgedwongen naar de stad hoefden te verhuizen. Binnen de stedelijke samenleving zou de kerk immers haar greep op het maatschappelijke leven maar moeilijk kunnen handhaven.2

De zogenaamde onmaatschappelijkheidsbestrijding, die in de jaren vijftig op gang komt, ademt eenzelfde sfeer van behoefte aan moreel vermaan. Het begon met pater Litjens, die in de wijk De Ravelijn in Maastricht een praktijk in de schoot geworpen kreeg, waarin hij zijn op

1

De geschiedenis van Volksherstel staat o.a. beschreven in R. Neij en E.V. Hueting (1988).

2

Beschreven in: In verband met Brabant. Beschouwingen bij het vijftigjarig bestaan van het Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant, 1997.

wetenschappelijke basis ontwikkelde inzichten omtrent onmaatschappelijkheid empirisch zou kunnen toetsen (Van Dieten, z.j.). Het woonschoolidee maakte in Nederland school: de speciale wijk als heropvoedingsplaats voor onmaatschappelijke medeburgers.

Naar aanleiding van Millikowski’s boek ‘Lof der onaangepastheid’ (1967) ontstaat midden jaren zestig een debat, dat een omslag in het denken markeert. Millikowski stelt zowel de benadering van Litjens als die van Van Tienen onder kritiek. Deze laatste had in 1960 een studie over het verschijnsel onmaatschappelijkheid het licht doen zien (Van Tienen, 1960). De jaren van wederopbouw zijn ten einde en hiërarchisch denken maakt plaats voor meer ‘horizontale’ verhoudingen. De term onmaatschappelijkheid raakt in onbruik en het werk dat in het kader daarvan plaatsvindt, krijgt een andere naam: opbouwwerk in bijzondere situaties. Niet langer is de onmaatschappelijke persoon drager van problemen, die om een oplossing vragen, maar is het de bijzondere situatie waarin de persoon verkeert, die vraagt om gerichte interventies.

Was in de jaren vijftig en zestig nog sprake van een uitgesproken achterstandsoptiek, dat wil zeggen interventies gericht op het beperken van uitval van specifieke groepen, rond 1970 komt er een meer algemene benadering. Welzijn is iets, waar een ieder recht op kan doen gelden, en het welzijnsbeleid van het kabinet-Den Uyl staat vanaf 1973 in het teken van het streven naar een “open en meer ontspannen” samenleving. De burger heeft recht op emancipatie, op ontplooiing en op steun bij het opkomen voor zijn belangen. Het feit dat in deze periode nog nooit eerder zoveel geld aan welzijnsbeleid werd uitgegeven, deed de roep om “meer poen om aan welzijnswerk te doen” van het toenmalige Anti-CRM-Bezuinigingsfront geenszins verstommen. De beroepskracht was in opmars. Hij had lak aan de zuilenvertegenwoordigers, die hier en daar in besturen van welzijnsinstellingen nog te vinden waren. Die opmars duurde voort, totdat het nieuwe (linkse) moralisme en het zogenaamde geitenwollensokken-imago zich tegen die beroepskracht zelf begon te keren.3 Zoals Duyvendak uiteen zet in ‘De planning van ontplooiing. Politiek, wetenschap en de maakbare samenleving’ (1999) liepen de maakbaarheidsambities van linkse politici en welzijnswerkers stuk op de burger die zich steeds mondiger manifesteerde. De burger verschijnt nadrukkelijk zelfstandig op het toneel: hij laat zijn ontplooiing niet meer plannen door derden.

In de ‘BV Nederland in de jaren tachtig’4 moest de broekriem strakker worden aangetrokken. Het “herstelbeleid” van twee kabinetten-Lubbers richtte zich op ruimte voor de markt, op het terugdringen van de overheid en op de verlaging van het financieringstekort. De gemeente kreeg meer taken en bevoegdheden. Door deze decentralisatie kon op lokaal vlak in principe de afweging worden gemaakt waar interventies in de sociale infrastructuur wenselijk waren, al moest dat dan wel met minder geld dan voorheen. De decentralisatie-operatie van 1986 ging namelijk gepaard met een forse korting op de beschikbare middelen, alvorens ze ongeoormerkt naar het gemeentefonds gingen.

Rond 1990 is het eind van het herstelbeleid in zicht. Het sociale vernieuwingsbeleid, dat vanuit Rotterdam over heel Nederland uitwaaiert, betekent een hernieuwde aandacht voor het sociale en voor de vitalisering van maatschappelijke verhoudingen. Het is het welzijnsmotto van het derde en laatste kabinet-Lubbers. De kern van het gedachtegoed wordt geruisloos door het eerste kabinet-Kok overgenomen in het kader van het grotestedenbeleid, waarna de vrees voor sociale desintegratie de aandacht voor de sociale infrastructuur als het ware vanzelf oproept.

3

Zie de tegenaanval van H. Achterhuis in De markt van welzijn en geluk, een boek dat in 1979 verscheen.

4

Zo luidt een hoofdstuk uit een Europees onderzoek naar de rol van Lokale Actie: Foolen, J. en K.Vos. 1991. Worstelen met werken, wonen en welzijn in Amsterdam-Noord. Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, Dublin, p.15-41.

In document Ongekende aanknopingspunten (pagina 72-74)