• No results found

over Franciscus als model van kerkvernieuwing Jan van den Eijnden o.f.m.

Het thema van deze bundel voor Jozef Wissink is: Ideeën voor een vitale rooms– katholieke Kerk. Het thema zal gekozen zijn uit bezorgdheid over de kwaliteit van de pogingen tot vitalisering die na Vaticanum ii zijn gedaan. Daarmee lijkt zo weinig succes te zijn geboekt, dat wel gezegd wordt dat de Kerk in een impasse is geraakt.

In Noordwest–Europa is de Kerk in ieder geval in de impasse geraakt van het niet meer toegesneden zijn van haar institutionele structuur op de kerkelijke feite-lijkheid. De Kerk wordt meer en meer een keuzekerk, terwijl haar organisatie-structuur nog altijd geografisch bepaald is, als ware zij nog steeds een volkskerk. Met ‘keuzekerk’ bedoel ik aan te geven dat het behoren tot de Kerk steeds meer een zaak wordt van keuze. De Kerk bestaat meer en meer uit gelovigen die katho-liek zijn niet omdat zij nu eenmaal gedoopt zijn en van huis uit tot de kathokatho-lieke Kerk behoren, maar omdat zij daar vrij voor kiezen. Ook hun betrokkenheid bij een lokale geloofsgemeenschap oftewel parochie wordt een kwestie van keuze. Men zoekt een parochie of een gemeenschap waarin men zich in zijn geloofsbele-ving thuis voelt. Niet de band met de geografische en institutionele werkelijkheid is bepalend, maar de band met de gemeenschap waarin men zich thuis voelt.

De structuur van de institutionele Kerk is hier nog niet op toegesneden. Deze is nog altijd gebaseerd op de geografische realiteit van de parochie. De kerkelijke leiding heeft op de situatie van het teruglopen van het aantal gelovigen en ambts-dragers geen ander antwoord dan schaalvergroting: samenwerkingsverbanden van parochies, fusies e.d. Dit leidt niet alleen dikwijls tot vervreemding van gelo-vigen ten opzichte van de gemeenschap waarbij zij geacht worden te horen, maar het vervreemdt ook de ambtsdragers meer en meer van de gelovigen voor en met wie zij de sacramenten mogen vieren.

Maar we moeten ons ook afvragen of degenen die hun kerk–zijn beleven als een vrije keuze voldoende toegerust zijn voor de nieuwe kerkelijke situatie die zij zelf belichamen. Hebben zij het geloof zo geïnterioriseerd en gepersonaliseerd

118 jan van den eijnden

dat zij er in de nieuwe kerkelijke situatie van kunnen leven en heeft hun geloof een dusdanige mate aan kerkelijkheid dat zij er de gemeenschap waartoe zij vrij-willig behoren, in het klein en in het groot, mee kunnen schragen en opbouwen? Kunnen zij er aan bijdragen dat de Kerk uit de huidige impasse geraakt door een vitale keuzekerk te vormen?

Wat gebeurt er, als wij tegen deze achtergrond kijken naar Franciscus van Assisi? Kunnen wij Franciscus beschouwen als iemand die initiatieven heeft genomen met betrekking tot de Kerk en hebben die de Kerk uit een impasse gehaald?

Een 13de–eeuwse impasse

De Kerk verkeerde in het begin van de 13de eeuw wel degelijk in een impasse. Op institutioneel niveau had de Kerk geen adequaat antwoord op de ontwikkelingen die zich voordeden. Er werd een almaar grotere discrepantie ervaren tussen wat de institutionele Kerk van zichzelf liet zien en de Jezus zoals men die uit de evan-geliën kende. Oorzaken hiervan waren de toenemende invloed van de spiritua-liteit van Bernardus, waarin veel aandacht was voor de menselijkheid van Jezus, en ook de kruistochten. De verhalen die de kruisvaarders meebrachten maakten het mogelijk zich het leven van Jezus beter te kunnen voorstellen. Gevolg was dat de goddelijke Jezus in zekere zin van zijn voetstuk kwam en verscheen als de Godmens die zich het menselijk leven in al zijn beslommeringen had aange-trokken. Deze discrepantie werd des te schrijnender naarmate de samenleving zich ontwikkelde in de richting van een nieuwe geldeconomie. Deze economie maakte steeds meer slachtoffers door de tweedeling die ontstond en waarin, eigenlijk voor het eerst in de geschiedenis, sprake was van een onderklasse waar de samenleving zich geen raad mee wist. Op kerkelijk terrein manifesteerde deze ontreddering zich in het opkomen van armoedebewegingen die de Kerk wilden terugbrengen tot de armoede van Christus.

De Kerk had moeite zich tot deze ontwikkelingen te verhouden. Dit werd mede veroorzaakt door de deplorabele staat waarin de clerus verkeerde. Zowel het morele als intellectuele niveau was laag. Maar ook het geloofsleven van de gelovigen was verre van florissant. Het geloof bepaalde wel de kalender van het maatschappelijk leven, maar de kennis van waar het in het geloof om gaat was zo goed als afwezig, en dat had op zijn beurt een negatieve invloed op de innerlijk-heid van het geloofsleven.

Paus Innocentius iii dacht deze situatie te kunnen aanpakken door een concilie bijeen te roepen: het Vierde Lateraans Concilie (1215). Dit concilie vaardigde

119

“ga, en herstel mijn kerk”

de nodige maatregelen uit betreffende de vorming van de clerus en met name van volkspredikanten, en voor de gelovigen werd de verplichting tot een jaar-lijkse biecht bij de eigen pastoor ingevoerd alsmede de plicht in de Paastijd ter communie te gaan. Op deze manier hoopte het concilie de kerkelijke participatie en de geestelijke vorming van de gelovigen te verbeteren en aldus de Kerk te revi-taliseren tot een levende geloofsgemeenschap.

reactie van Franciscus

Volgens de vrome traditie is Franciscus op dit concilie aanwezig geweest.1 Belang-rijker dan deze traditie is dat zijn Geschriften er meer dan eens blijk van geven dat hij goed begrepen heeft waar het dit concilie om te doen was. Vooral zijn teksten over de Eucharistie laten zien hoe hij probeerde zijn broeders, maar die niet alleen, op te voeden tot eerbied voor dit sacrament en een intensere deel-name daaraan.2 In zijn Eerste Wijsheidsspreuk geeft hij blijk van een geestelijk doorleefd maar ook theologisch diep inzicht in het geheim van dit sacrament. Hier en daar nam hij ook het taalgebruik van het concilie over.3 We zouden Fran-ciscus een heraut van het Vierde Lateraans Concilie kunnen noemen.

Aldus geeft Franciscus er blijk van midden in de institutionele Kerk van zijn tijd te staan en zijn roeping en zending als een kerkelijke dienst te verstaan. Maar deze dienst is geboren uit een persoonlijke bekering. In woorden van deze bundel: Franciscus komt tot zijn initiatieven ten aanzien van de Kerk vanuit wat met hemzelf gebeurd is en wat wij kunnen kwalificeren als een initiatief dat zich aan hem voltrokken heeft. Hij vat zijn bekeringsgeschiedenis samen in het begin van zijn Testament.4 Daar belijdt hij uitdrukkelijk dat het de Heer is geweest, die hem in de toestand heeft gebracht die hem heeft doen besluiten om “de wereld te verlaten”. Ook het feit dat hij met zijn nieuwe levenswijze in navolging van Christus anderen heeft aangetrokken, voert hij terug op een initiatief van de Heer: “de Heer heeft mij broeders gegeven”. Hetzelfde geldt van de levenswijze

1 Het verhaal van de drie gezellen, n. 51 wordt wel gelezen als een ‘bewijs’ dat Franciscus op het concilie aanwezig is geweest. Vgl. Verhaal van de drie gezellen, vertaald door dr. A.A.C. Sier o.f.m., Gottmer, Haarlem 1977.

2 Dat is o.a. het geval in zijn Brief aan de geestelijken. Vergelijk de inleiding op deze brief in:

Fran-ciscus van Assisi, De Geschriften, vertaald, ingeleid en toegelicht door G.P. Freeman, H. Bisschops, B.

Corveleyn, J. Hoeberichts en A. Jansen, Gottmer, Haarlem 2004, p. 143. In het vervolg: De Geschriften.

3 Zo is David Flood van mening dat de hoofdstukken 18–21 van de niet goedgekeurde regel van 1221 zijn ingevoegd onder invloed van Lateranum iv. Franciscus’ Brief aan de geestelijken bevat in zijn eucharistische passages ook verwijzingen naar decreten van het concilie. De Geschriften, p. 143. Met dank aan G.P. Freeman.

120 jan van den eijnden

waarvoor hij kiest, het onderhouden van het evangelie: die is hem door de Heer geopenbaard. Franciscus komt tot zijn dienst aan de Kerk vanuit een persoon-lijke ontmoeting met Christus, die zich bestendigt in een leven in persoonpersoon-lijke verbondenheid met Christus. Zijn oproep tot bekering geldt juist deze persoon-lijke verbondenheid: die moeten de mensen tot wie hij spreekt terugvinden. Hij spreekt zijn gehoor aan in de binnenkant van hun geloof.

Geloof en kerkelijkheid van Franciscus

De kerkelijke betrokkenheid van Franciscus, zoals die blijkt uit zijn bereidheid om de dynamiek die het Vierde Lateraans Concilie op gang wil brengen te onder-steunen, geeft aan dat voor hem de binnenkant van het geloof niet kan bestaan zonder de buitenkant daarvan, de institutionele Kerk. Maar ook het omgekeerde blijkt: de buitenkant van de Kerk kan niet bestaan zonder de binnenkant van een levend geloof in iedere gelovige.

Dit blijkt ook uit zijn persoonlijke bekeringsgeschiedenis. Franciscus raakte in een geestelijke crisis, omdat hij steeds minder raad wist met zijn eigen maat-schappelijke positie van zoon van een lakenkoopman in goeden doen. Zijn milieu van nieuwe rijken wilde niet alleen steeds meer politieke macht, hetgeen hen in conflict bracht met de adel, maar keek ook steeds meer neer op degenen die in deze ontwikkeling niet konden meekomen en daarmee tot de bedelstaf vervielen. Het is niet voor niks dat in de bekeringsgeschiedenis van Franciscus de ontmoeting met een melaatse zo’n grote rol speelt.5 De melaatse was het proto-type van wie het in de nieuwe ontwikkelingen niet konden maken. De ontmoe-ting met een van hen daagde Franciscus uit tot verregaande solidariteit met deze ‘mislukkelingen’. Het is deze ontmoeting die Franciscus gevoelig maakte voor de armoede van Christus. Wanneer hij in het vervallen kerkje van San Damiano al biddend zijn weg zoekt in het verwarrende proces waarin hij terecht is gekomen, hoort hij het kruisbeeld dat daar hangt spreken. Christus zegt tegen hem: “Ga, en herstel mijn kerk”. Franciscus neemt dit aanvankelijk letterlijk. Hij begint het vervallen kerkje te herstellen.6 Maar het vervolg van zijn levensgeschiedenis en het opkomen van zijn orde van de minderbroeders mag ook gezien worden als een verdere invulling van deze opdracht. Toen hij eenmaal wist wat hij wilde — leven volgens het Evangelie en gaan in de voetstappen van Christus — heeft hij zijn leven en dat van zijn broeders in dienst gesteld van de Kerk die herstel behoefde.

5 Testament, 1–3.

6 T. van Celano, Gedenkschrift van Franciscus’ daden en deugden, n. 10, in: De oudste verhalen

over Franciscus van Assisi, vertaling R. Hofman; inleiding en toelichting G.P. Freeman, p. 157. In het

121

“ga, en herstel mijn kerk”

Deze kerkelijke dimensie van Franciscus’ roeping en leven blijkt ook hieruit, dat hij in zijn regel uitdrukkelijk vermeldt dat zijn broeders katholiek moeten zijn.7 Hiermee wil Franciscus zijn beweging onderscheiden van andere armoe-debewegingen die zich tegen de Kerk hebben opgesteld, zoals bijvoorbeeld de katharen. Ook vermeldt hij uitdrukkelijk dat broeders nergens mogen preken zonder toestemming van de plaatselijke bisschop of pastoor.8 Dit schrijft dezelfde Franciscus die er blijk van geeft het nodige te weten van wat in de Kerk niet deugt. Met name weet hij van de zondigheid van de priesters.9 Maar hij weet ook dat er onder de gelovigen veel zijn die Christus niet in hun leven willen toelaten om door Hem gered te worden.10 Met andere woorden: Franciscus is in zijn kerkelijk-heid niet onkritisch. Zoals dat ook hieruit blijkt dat hij dingen doet die in de Kerk van zijn tijd niet gebruikelijk zijn. Zo heeft hij zijn eigen beweging, de orde van de minderbroeders, volstrekt democratisch georganiseerd. Zij vertoont trekken van wat wij tegenwoordig misschien een ‘basisbeweging’ zouden noemen. Zij wordt anders geleid dan de institutionele Kerk. Zo worden de oversten geen ‘prior’ genoemd, maar ‘minister’ oftewel ‘dienaar’. De broeders kunnen dus als heren met hun ministers spreken en omgaan. Ook valt het onderscheid op grond van wijding weg. Clerici en leken zijn gelijkwaardig en kunnen gelijkelijk tot bestuursambten in de broederschap geroepen worden. Bovendien neemt Fran-ciscus in zijn regel van 1223 op, dat de broeders die konden preken en aan wie de Geest het te doen gaf, mochten preken, als de Generale Minister hen geschikt vond.11 Daarbij maakt hij geen onderscheid tussen broeders die priester waren en die dat niet waren. Dit was revolutionair, zoals het ook revolutionair was dat het aan de Generale Minister toekwam te bepalen wie wel of niet mochten preken. Dit ging in tegen de voorschriften van het Lateraans Concilie.12

Wat in de Kerk niet deugt belemmert Franciscus niet in zijn trouw aan de Kerk. Zijn ongebruikelijk gedrag ervaart hij niet als in strijd met deze trouw. Hij heeft de spanning uitgehouden tussen zijn persoonlijke geloofservaring en het kerkelijk instituut. Hij zet zijn eigen geloofservaring en zijn broederschap in om de Kerk te herstellen. Toch geeft hij daarvoor niet een aantal voor hem wezenlijke

7 Regel van 1221, 19, 1–2; Regel van 1223, 2,2. Vgl. De Geschriften, p. 62, 77.

8 Testament, 7; Regel van 1223, 9,1. Vgl. De Geschriften, p. 102, 52.

9 Gedenkschrift, n. 201, p. 276; Testament, 6–10; Brief aan de geestelijken, 1–5; Wijsheidsspreuk 26. Vgl. De Geschriften, p. 102–103, 144–145, 121.

10 Brief aan de gelovigen, versie 2, 15. Vgl. De Geschriften, p. 135.

11 Regel van 1223, 9,2. Vgl. De Geschriften, p. 84.

12 J. van den Eijnden o.f.m., Eerbied als kritische kracht De houding van Franciscus van Assisi

tegen-over de priester, in: A.H.C. van Eijk en A.P.H. Meijers (red.), Gedoopt, gevormd, gezonden. Status en statuut van de pastoraal werk(st)er, Meinema, Zoetermeer 2001, p. 169–187, hier 181.

122 jan van den eijnden

kenmerken van zijn broederschap op. Aldus voorziet hij de Kerk van levende bouwstenen die door hun levende verbondenheid met Christus, het kerkelijk bouwwerk dat versteend was, tot een levende tempel maken, waarin de Heer zijn intrek kan nemen.13

De liefde van Christus en de liefde voor de Kerk

Waarom wil Franciscus aldus de Kerk opbouwen en wil hij zijn eigen beweging toch zo uitdrukkelijk binnen de Kerk houden? Allereerst, omdat hij van de Kerk het geloof gekregen heeft.14 Hiermee dankt hij het aan de Kerk dat hij tot beke-ring gekomen is. Maar vervolgens speelt de nauwe band een grote rol die Fran-ciscus ziet tussen enerzijds Christus die hem zijn opdracht gaf en anderzijds de Kerk. Franciscus is uit zijn geestelijke crisis opgestaan — en hij doet dat telkens weer, want het blijft niet tot een enkele crisis beperkt — door het geloof dat hij onvoorwaardelijk door Christus werd bemind, hoe min hij ook over zichzelf dacht. Deze ervaring brengt hem ook tot het geloofsinzicht dat de Kerk door Christus met eenzelfde onvoorwaardelijkheid wordt bemind. Ook als de liefde van Christus niet wordt bemind in en door de Kerk, blijft Christus zijn Kerk liefhebben. Daarvan is voor Franciscus de eucharistische presentie van Christus het teken. Christus voelt zich niet te verheven om dagelijks in de handen van zondige priesters in de zondige Kerk af te dalen.15

Dankzij zijn eucharistisch geloof is Franciscus zo gaan delen in de liefde van Christus dat hij, net als Christus, de Kerk trouw is kunnen blijven waar die hem tegenviel en waarin veel was dat hem grote zorgen baarde. Motief voor Fran-ciscus’ liefde voor de Kerk is dus de liefde van Christus voor de Kerk. Deze liefde heeft Franciscus tot iemand gemaakt die initiatieven heeft kunnen nemen met betrekking tot de Kerk, die de Kerk ook ten goede zijn gekomen.

De Kerk heeft al gauw gezien hoe de franciscaanse beweging kon bijdragen aan de vernieuwing die zij beoogde, bijvoorbeeld door de maatregelen van het Vierde Lateraans Concilie. In de broeders van Franciscus vindt de Kerk een gemeen-schap van predikanten die ingezet kunnen worden om de vorming van de clerus te verbeteren en de gelovigen op te wekken tot een levend geloofsleven.16

In de geschiedenis van de orde van de minderbroeders heeft dit betekend dat de orde meer en meer onderdeel is gaan uitmaken van de institutionele Kerk. Sommigen hebben dit beoordeeld als een verraad aan haar oorspronkelijke

13 Vgl. Brief aan de gelovigen, versie 1,5–6; Brief aan de gelovigen, versie 2, 48.

14 Vgl. Testament 6–10. 13.

15 Wijsheidsspreuk 1, 17–18; Testament, 7–10.

123

“ga, en herstel mijn kerk”

roeping. De orde zou zijn ingepakt en onschadelijk gemaakt doordat de hiërar-chie zich van haar meester maakte. Dit is o.a. de opvatting van de Franse dominee die aan het begin staat van het moderne Franciscus–onderzoek, Paul Sabatier (1858–1928). Ik deel deze opvatting niet. De beweging die Franciscus begonnen is gaf alle aanleiding aan de officiële Kerk om die voor haar eigen vernieuwingsbe-weging in te zetten. De officiële Kerk heeft feilloos gespeurd dat er in de francis-caanse beweging sprake was van een authenticiteit in de navolging van Christus, die de hele Kerk ten goede kon komen.17 En deze authenticiteit heeft te maken met de verinnerlijking van het geloof tot een geleefde gemeenschap met Christus, waaruit Franciscus en zijn broeders leefden en waartoe zij in hun prediking de gelovige opwekten.

Terug naar de huidige impasse

In het begin van dit artikel heb ik de impasse waarin de Kerk vandaag de dag in onze streken verkeert, beschreven als een spanning tussen de keuzegelovigen en de institutionele Kerk. Ik heb ook de vraag gesteld of beide wel zijn toegesneden op de ontwikkeling die gaande is. Hoe kijken wij tegen deze spanning aan nu wij de kerkelijkheid van Franciscus nader bekeken hebben?

Al kijkend naar Franciscus hebben wij een vruchtbare wederkerige betrokken-heid gezien van een persoonlijke keuze van Franciscus voor het geloof aan de ene kant en de institutionele Kerk aan de andere. Deze betrokkenheid heeft vooral tot stand kunnen komen op grond van het verinnerlijkte geloof van Franciscus. Deze verinnerlijking heeft hem in contact gebracht met de onvoorwaardelijke liefde van Christus, voor hemzelf en voor de Kerk.

Deze verinnerlijking is ook in onze tijd een conditie voor het welslagen van de keuzekerk. Op de eerste plaats, omdat er steeds minder institutie is om ons in ons geloof te dragen, zodat wij het in het geloof steeds meer van onszelf moeten hebben en moeten kunnen staan voor onze eigen keuzes. Hoewel: deze manier van praten is niet zo gelovig. In de taal van het geloof is het passender om te zeggen dat wij het in het geloof van God moeten hebben en dat wij ons door God moeten willen laten kiezen. Zoals Franciscus gekozen is voordat hij gekozen heeft. Deze dimensie van het geloof moet zich verdiepen om geloof te zijn dat van ons levende stenen maakt voor een levende Kerk.

Maar deze verinnerlijking is ook nodig om de spanningen vruchtbaar te maken die er bestaan tussen het vrijwillig behoren tot de keuzekerk en het lidmaat zijn

124 jan van den eijnden

van de institutionele Kerk. Spanningen die ermee te maken kunnen hebben dat men zich in de eigen vrijwilligheid beknot voelt door de Kerk en soms ook feitelijk beknot wordt, maar ook dat men juist vanuit een persoonlijk toegeëigend geloof