(Herooidès, heidenzoon) was de stichter van de laatste joodse dynastie. De toevoeging
‘ho megas’ aan zijn naam door Flavius Josephus werd vertaald door ‘de Grote’, maar
betekent niet meer dan ‘de oudste’ (vgl. beide apostelen »Jakobus). Herodes was een
Idumeeër, afkomstig uit het zuidelijk deel van Judea, waarin in de 6e eeuw v.C.
Edomieten infiltreerden en zich met de joodse bevolking vermengden. Bovendien
zou zijn moeder een Arabische zijn geweest. Zijn voorouders stonden echter al in
dienst van de laatste Hasmoneeën en zijn vader had zulke goede relaties met de
Romeinen dat hij in 47 v.C. via Julius Caesar het Romeinse burgerrecht verwierf.
Herodes werd in 73 v.C. geboren. Alleen volgens joods recht was hij een jood, niet
door zuivere afstamming. Op 25-jarige leeftijd tot stadhouder van Galilea aangesteld,
wist hij door niets ontziende politieke en strategische manoeuvres vanaf 37 v.C. het
koningschap over een groot deel van Palestina te verwerven. Hij huwde met
Mariamme (of Mariamne), een vrouw uit de dynastie der Hasmoneeën, die echter in
29 v.C. als slachtoffer van zijn onophoudelijke achterdocht werd terechtgesteld. Een
ongekende bouwdrift en een meedogenloos uitgeoefend regime kenmerkten Herodes'
regering. In het jaar 20 v.C. begon hij de bouw van een nieuwe tempel te Jeruzalem.
Matteüs (2,1-18) heeft een bericht over Herodes in verband met de jeugd van
Jezus. Toen zich ten tijde van diens geboorte oosterse »Wijzen in Jeruzalem
aandienden met de vraag waar zij de nieuwe, pasgeboren koning van de joden konden
vinden, was de argwaan van de vorst onmiddellijk gewekt. Op een sluwe manier
trachtte hij van de Wijzen - na hen met de hulp van ontboden joodse schriftgeleerden
op het spoor te hebben gezet - de verblijfplaats van het kind te weten te komen. Toen
zijn opzet mislukte, moordde Herodes alle kinderen in Betlehem onder de twee jaar
uit. Maria en Jozef waren met hun kind tijdig uitgeweken naar Egypte en bleven daar
tot Herodes in 4 v.C. gestorven was. Volgens het Proto-evangelie van Jakobus
(»Anna, »Elisabet) zou Herodes ook Johannes de Doper als kind naar het leven
hebben gestaan, evenals diens moeder. Volgens het Evangelie van Nikodemus (»Jozef
van Arimatea) had zijn actie tegen het kind Jezus als tegen een rivaal (de Wijzen
hadden gesproken over een pasgeboren, nieuwe koning), die de joden tijdens het
proces voor »Pilatus naar voren brachten, bij de landvoogd de doorslag gegeven bij
de veroordeling. In Hand. 23,35, waarin wordt gesproken over een pretorium in
Caesarea, en in Mar. 13,1 (grote bouwwerken in Jeruzalem) klinkt iets van Herodes'
megalomane bouwdrift door.
Herodes' zevende zoon, Herodes Antipas, tetrarch van Galilea en Perea (4 v.C.-39
n.C.), was een gunsteling van keizer Tiberius, naar wie hij de stad noemde die hij
bij het meer van Galilea stichtte, Tiberias. Op een afstandelijke manier had deze
Herodes enige interesse voor joodse, messiaanse bewegingen (Mat. 14,1 en 9; Mar.
6,14 en 26; Luc. 23,8-9). Jezus noemde hem een vos en trok zich weinig aan van de
dreiging die van hem uitging (Luc. 13,31-33). Nog tweemaal wordt deze Herodes
genoemd in de evangelies: bij de berichten over de door hem bevolen dood van
»Johannes de Doper (bevestigd door Flavius Josephus in zijn Antiquitates Judaicae,
18,5.2) en in het lijdensverhaal van Jezus, die, door Pilatus naar Herodes gezonden,
voor hem een vernederend verhoor onderging (Luc. 23,7-12). Na de dood van Tiberius
werd Herodes verbannen naar Gallië, waar hij in 45 te Lyon stierf.
Twee verwanten van beide vorsten, Herodes Agrippa
Ien
II, komt men tegen in
de Handelingen van de Apostelen. De eerste was een kleinzoon van Herodes de Grote
en een gunsteling van keizer Caligula. Van 37 tot 44 regeerde hij over een gebied
dat net zo groot was als dat van zijn grootvader. Hij deed zich voor als een
wetsgetrouwe jood en won de
63
gunst van de joden door de christelijke gemeente in Jeruzalem te vervolgen (Hand.
12,1-19; »Jakobus de Meerder, »Petrus). Zijn smadelijke dood werd ervaren als een
straf van God (Hand. 12,20-23 en Flavius Josephus, Antiquitates 19,8.2).
De tweede, Herodes Agrippa
II, zoon van Agrippa
I, overleefde als voorstander
van het Romeinse regime de Joodse Oorlog (66-70). Met zijn vrouw Berenice, volgens
Flavius (20,7.3) geen hoogstaand figuur, was hij aanwezig bij en mengde hij zich in
het verhoor van »Paulus te Caesarea in 60 door de landvoogd
Herodes de Grote geeft bevel tot de kindermoord in Betlehem.
Miniatuur van voor 1059 uit de Gouden Codex van Echternach. Germanisches National-museum, Neurenberg. Boven de soldaten staatCARNIFICES(beulen), boven de slachtoffersINFANTES(kinderen) en boven de vrouwenMATRES(moeders). De tekst boven de afbeelding luidt: De koning is in nood; men slaat dus kinderen dood.