• No results found

Herdenking Statuut in de tropenLammert de Jong & Douwe Boersma (red.)

The Kingdom of the Netherlands in the Caribbean: 1954-2004 What next?

Amsterdam: Rozenberg Publishers | 2005 | 19 pp. | ¤ 17,50 | ISBN 90 5170 195 0

door Bouke Jagt

Oud-docent bestuursrecht en schrijver

Volgens Aristoteles is de deugd het midden tussen twee ondeugden. Deze Antilliaanse congressenbundel over het Statuut doet aan de ondeugd tussen twee deugden denken. Deugd doen de openingsartikelen van Ernst M.H. Hirsch Ballin en Lammert de Jong, evenals de bijdragen van Boersema en Hil-lebrink aan het slot. Daar tussen herinneren Brison en Guadeloupe aan polemieken van Curaçaose marxisten, waarin vurigheid over logica zegevierde.

Het boek opent met een prijzende aan-beveling van Hirsch Ballin, die ooit klaagde dat minder dan 0.000 kiezers de boel konden blokkeren. In het Statuut is gelijk-waardigheid engraved in stone. De deur naar WTO, Mercosur, Caricom en de EU staat open. De UPG-status betekent winst voor handel, sociale zekerheid, milieu, wets-handhaving, immigratie en verdediging.

De relatie van de Verenigde Staten met Puerto Rico lijkt op de relatie van Nederland met de Caribische partners. De jurist Hirsch

Ballin verzekert dat Nederland op gelijke voet verkeert met Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Spanje — al had de oud-bewindsman zich kunnen herinneren dat de Duitse minister van financiën Eichel en de Russische president Poetin ons tot bescheidener optreden brachten. Hirsch Ballin suggereert, maar zal niet menen, dat het internationaal benarde Nederland van 1954 een onafhankelijke staat met zwaar bewaakte grenzen als ideaal had.

Lammert de Jong vraagt wat er valt er te vieren aan een testimonium paupertatis als het Statuut? Drugshandel? De armoede en de kansloze schoolverlaters? Nederland deed geen moeite taal en cultuur te verbreiden. De instellingen van het koninkrijk verenigen niet, zij verdelen. In 199 werden op een con-ferentie voor het gezicht van de Nederlandse premier de stukken over de toekomst van het koninkrijk verscheurd. Nederlandse ontwikkelingshulp werd door de Antillen beschouwd als our money, zodat rond de eeuwwisseling de IMF, Wereldbank en OESO als bemiddelaars moesten optreden.

Voordat de eilanden UPG’s worden, moet er veel water door de rooien stromen. Ne-derlandse pogingen om good governance te bereiken stuitten op verzet van politici en

175

b

o

e

k

e

n

media, terwijl de meerderheid van de

Antil-liaanse bevolking het met Nederland eens was. Voor autonomistas op Curaçao is iedere inbreng van Nederland onaanvaardbaar. De inwoners van het koninkrijk zijn juridisch gelijk, maar er ontstaat een arm en onveilig tweederangs burgerschap. Het aantal moor-den op Curaçao— dertig keer zo hoog als in Nederland en dertien keer zo hoog als in Centraal Amerika — dat De Jong vermeldt, zou overigens in 2005 verminderd zijn.

Hierna komen Denicio Brison en Francio Guadeloupe met enthousiaste artikelen. Die zijn meeslepend voor wie minder tilt aan

helderheid. Fifty years in the wilderness past bij de trend om steeds sterkere titels aan minder uitwerkende betogen te geven. Bri-son is het eens met Bismarck: … only when

blood was about to flow, did change occur.

Zonder bloed komen er eindeloze rondeta-felconferenties en een volgende halve eeuw zwerven in de wildernis. Hoe de voormalige Oostbloklanden zonder bloedbaden tot hun onafhankelijkheid konden komen, moet voor Brison een ondoorgrondelijk mysterie zijn.

Francio Guadeloupe stelt dat op SXM (Sint Maarten) autochtonen ook al vreemde-lingen in eigen land vrezen te worden. Hij refereert aan buiten SXM onbekende perso-nen en situaties, en licht dat niet of verwar-rend toe. Daardoor parodieert hij zichzelf onbedoeld. Voor de liefhebbers volgen nog repliek en dupliek.

De uitwerking van Brison en Guadeloupe in eigen kring moet niet worden onderschat. Krasse taal komt overal voor, ook in Neder-landse kringetjes. Bijvoorbeeld: dat bij het opheffen van de Antillen de uitspraak van Biswamitre, lid van de Surinaamse Staten, zou kunnen worden bewaarheid: óf over-heersing door de eigen machthebbers óf terugkruipen naar Nederland. Die gedachte is wereldvreemd. Snouck Hurgronje consta-teerde al dat een bevolking zo goed als nooit terug verlangt naar het Nederlandse gezag, al is het inlandse bestuur nog zo corrupt en wankel. De meningsvorming in Nederland en die op de eilanden moeten niet onge-merkt radicaal gaan verschillen.

In zijn bijdrage ’50 Jaar Statuut en verder’ is Douwe Boersma hoopvol over een toekomstig veelkleurig en solidair ko-ninkrijk. Hij wijst er met recht op, dat niet het Statuut, maar de gewelddadige ge-beurtenissen van 0 mei 1969 op Curaçao fundamentele veranderingen brachten én hij wijst nadrukkelijk op de gevaren ervan. ‘Nationalisme of patriottisme heet dat – en het is een van de grootste bedrei-gingen voor de ontwikkeling van een ge-zonde rechtsorde en de bescherming van minderheden.’ Dan zijn dus de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Zwitser-land en de EU, waar civiel nationalisme geen duivelswerk maar vanzelfsprekend is, op het verkeerde pad. Boersma’s ver-werping van al wat naar iets nationaals of naar vaderlandsliefde zweemt, is onbe-grijpelijk voor wie de schokken voor het Nederlandse nationaliteitsbesef tijdens de totstandkoming en de eerste jaren van het Statuut niet kent. De winst van de Statu-taire verhoudingen in de afgelopen vijftig jaar was vooral — zo benadrukt Boersma uiteindelijk — één van samenwerking en contact: ‘Onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, wederzijdse hulp bij

natuur-Wat er valt er te vieren aan een

‘testimonium paupertatis’ als

het Statuut? Drugshandel?

De armoede en de kansloze

schoolverlaters?

Bouke Jagt bespreekt

176

b

o

e

k

e

n

rampen, te veel om op te noemen.’ Hierop kan een rooskleurige toekomst worden gebouwd.

Steven Hillebrink noemt het koninkrijk een ambigue constructie. De commissie-Jesurun acht de nieuwe structuur van ver-dergaande fragmentatie van de Antillen in overeenstemming met de VN-criteria voor vrije aansluiting. Het toezicht op de eilanden en het binden aan verdragen met andere landen is dat echter niet. Na 1960 zouden de Verenigde Naties waarschijnlijk het statuut niet hebben geaccepteerd als vorm van dekolonisatie. Een meerderheid in de Verenigde Naties, vooral India, bleef wantrouwig. Wie weet nog dat in 1947 de Indonesische republiek van Djokja aan het hongerende India onvervaard rijst aan-bood? Pure bluf, maar het stal de harten van India’s politici voor decennia en stuurde sentimenten tegen Nederland.

Mito Croes stelt vast: Onze burgers in Kadushi Largo op Aruba zijn sinds jaar en dag burgers van de Europese Unie. Als de EU een boycot van Venezuela afkondigt, kun-nen Arubakun-nen geen vis meer uit Venezuela

importeren. ‘En wij hebben nu part noch deel aan de Europese besluitvorming.’

Volgens Croes geeft de UPG-status Aruba een toegevoegde waarde, juist vanwege de grote geografische afstand van Nederland en Europa. Het eiland ligt gunstig, heeft een uitstekende infrastructuur en een meerta-lige, hooggeschoolde bevolking. De EU is de grootste investeerder in zowel de Andes-groep als de Mercosur-landen. ‘Niets weer-houdt ons ervan om van ons klinisch dode Koninkrijk een springlevende, strategische alliantie te maken.’

Mito Croes wenst, evenals Wawoe, een

quality of life op Europees niveau voor

Aru-ba. Terecht, maar voor het hele koninkrijk geldt het woord van de Atheense filosoof: ‘Het

geheel kán niet gelukkig zijn, tenzij de mees-ten, of allen, dan wel het merendeel ervan het geluk ervaren’

De slotbeschouwing van Dirk Kruijt en Wim Hoogbergen gaat over het land dat het Statuut heeft verlaten en maakt wel stil.

Suriname 1954-2004: kroniek van een illusie.

Zelden is zo duidelijk de trieste ontwikke-ling samengevat.

Bouke Jagt bespreekt

177

b

o

e

k

e

n

Vanaf eind jaren tachtig zijn op de

Ne-derlandse Antillen verschillende pogin-gen ondernomen om het in de jaren van economische voorspoed sterk uitgedijde overheidsbestel weer tot beheersbare pro-porties terug te brengen. Sanering van over-heidstaken, afstoting van overheidsbezit en rationalisering van uiteenlopende publieks-functies moesten bovenal soelaas bieden in de toenemend deplorabele staat van de overheidsfinanciën. Opeenvolgende poli-tici, ambtenaren en hun talrijke adviseurs hebben van dit taaie proces hun levenswerk gemaakt.

Ook Miguel Goede — sinds kort decaan van de sociale faculteit van de Universi-teit van de Nederlandse Antillen — wijdde een groot deel van zijn loopbaan als over-heidsadviseur aan de veranderingsproces-sen in het Antilliaanse publieke bestel. In

zijn recent verschenen proefschrift maakt Goede deze ontwikkelingen onderwerp van een wetenschappelijke reflectie, met regel-matige vergelijkende uitstappen naar over-eenkomstige processen in Nederland.

Boven alles staat het proefschrift van Goede in het teken van voortgaande frag-mentatie in het Antilliaanse publieke bestel. De politieke en de bestuurlijke dimensies hiervan krijgen in Nederland doorgaans de meeste aandacht. Ik doel hier met name op de Antilliaanse staatkundige fragmentatie. De processen in het onmiddellijke ver-lengde hiervan — in casu de organisatieont-wikkeling van de Antilliaanse overheden en die van de overige zaken van lokaal publiek belang — onttrekken zich veelal geheel aan het Nederlandse oog. De oppervlakkige toe-schouwer aan onze zijde van de oceaan zal in die ontwikkeling ook niet veel meer aan-treffen dan de opeenvolging van tamelijk willekeurige en sterk aan persoonlijke senti-menten gebonden —0 ‘typisch Antilliaanse’ — verwikkelingen.

De verdienste van Goede is dan ook twee-ledig: hij brengt overzicht en systematiek in de Antilliaanse verwikkelingen en

onder-Waarom reorganisatie Antilliaanse

overheden wel moest mislukken