zich de uitvinding der boekdrukkunst toe te eigenen, en, in een klein bestek, de
gronden en redenen waaromHaarlem als de wezenlijke plaats dier
uit-vinding moet worden beschouwd. Het beknopte, weinig kostbare geschriftje verdient
alzoo de aandacht van allen, die nog niet op de hoogte der zaak zijn, en er iets meer
van wenschen te weten. Door 't zich aan te schaffen bevorderen zij tevens de
voltooijing van het voor onzenKOSTERontworpen gedenkteeken.
1. Nederlandsche Chrestomathie. Bloemlezing uit de werken van
eenige voorname hedendaagsche Nederlandsche Proza-schrijvers
en Dichters, ten gebruike der jeugd ingerigt door L.Th.
Zeegers.Derde druk. Te Amsterdam, bij Weytingh en van der Haart.
1852.In kl. 8vo. 202 bl. f :-50.
2. Recueil Poétique. Choix de Morceaux, tirés des meilleurs Poètes
Français du XIXeSiècle. Par a.b. maatjes. Te Amsterdam, bij J.H.
Gebhard et Co. 1852.In kl. 8vo. 168 bl. f :-80.
In weerwil van den grooten aftrek dien het eerstgenoemde werkje vindt, door zijne
ongemeene goedkoopheid, loopen wij er niet hoog mede. Als men maar eenigzins
belezen is kost het maken van zulk eene bloemlezing, hier en daar met eene
aanteekening, die óók maar is af te schrijven, weinig moeite, en dat te doen is een
gemakkelijk middel om als auteur te figuréren. Dit laatste is verleidelijk, en vandaar
dat meer dan een tot het zamenstellen van zulke bloemlezingen gekomen is, die
er niet bevoegd toe was. Al is echter de verzamelaar werkelijk geschikt om in den
hof der letteren het keurgebloemte te onderscheiden, dan heeft zijne Chrestomathie
toch maar luttel waarde, wanneer hij maar ten halve in dien hof bekend is, en dus
niet levert, uit hetgeen eris, een volledig werk; maar slechts stukwerk, uit hetgeen
hij er van kent. Dat déze Chrestomatie maar stukwerk is blijkt reeds uit het woordje
‘eenige’ op den titel: de verzamelaar kent werken van eenige voorname schrijvers
en dichters, en daaruit gééft hij wat. Maar is dat een weg om de jeugd met onze
proza en poëzij; met onze Schrijvers en Dichters bekend te maken? Wat aantal
beroemde namen worden hier gemist, die niet mogen verzwegen worden, waar
men de jeugd bekend wil maken met de schatten der Vaderlandsche letterkunde,
en met de Schrijvers
en Dichters op welke 't Vaderland reden heeft zich te verheffen. Wij houden 't werkje
voor eene boekverkoopers-speculatie en keuren 't als zoodanig niet af; want
goedkoopheid dient èn den handel, èn de letterkunde, èn de letterkundigen; maar
als Chrestomathie voor de jeugd kunnen wij 't te minder goedkeuren, juist omdat
het door zijne goedkoopheid andere bloemlezingen verdringt. De Uitgevers zullen
wèl doen wanneer zij door iemand die den gehéélen schat onzer letterkunde kent
een tweede gedeelte doen zamenstellen, uit hetwelk de jeugd ook met de hier
ontbrekende Schrijvers en Dichters bekend kunne worden. Over de zamenstelling
in verband met eenig bijzonder plan (áls dat bestaan heeft) kunnen we niet oordeelen;
want de verzamelaar zegt wel in een berigtje vóór den derden druk, dat het boeksken
een doel heeft; maar hij zegt niet wélk. Dat berigtje is dus óók niet volledig. Den titel
vinden we zéér gebrekkig. Een gedeelte van den inhoud bevat uittreksels uit werken
van mannen die reeds twintig of meer jaren dood zijn, en dat noemt de titel
‘hedendaagsche’ proza-schrijvers en dichters! - Wat het woordje ‘ingerigt’ moet
beteekenen begrijpen wij niet; als 't geen nutteloos aanhangsel is. Wij gelooven 't
daarvoor te moeten houden. Het woord ‘jeugd’, eindelijk, is veel te onbepaald. Voor
kinderen althans is de inhoud niet geschikt. Wij vinden overigens niets in dit werkje,
dat regt geeft om te zeggen dat het voor de jeugd isingerigt.
Uit den titel van No. 2 blijkt al dadelijk, dat déze bloemlezing komt van iemand die
weet te onderscheiden en zich naauwkeurig uit te drukken. Dit werkje is bestemd
voor een bepaald gedeelte der jeugd: schoolleerlingen van de middelen hoogste
klassen. Men vindt ook hier gedichten zoo wel van reeds ontslapen als van levende
zangers, doch te zamen zijn ze geen ‘hedendaagsche’ dichters; maar dichters van
de XIXdeeeuw. De verzamelaar toont ook te begrijpen, wat het zeggen wil zulk een
werkje: voor de jeugdin te rigten. Het bevat twee, drie, of méér gedichten van
omtrent dertig voornameFransche poëten uit het gemelde tijdvak. Die gedichten
staan bijeen, en worden voorafgegaan door een berigt van des dichters leven en
voornaamste werken. Alleen omtrentEMILE DÉSCHAMPS,THÉOPHILE GAUTIERen
voorbe-rigt kunnen worden opgelost. - Aan den voet der bladzijden vindt men bovendien
de vereischte taal-, aardrijks- en geschiedkundige ophelderingen, en belangrijke
wenken omtrent de woordvoeging en uitspraak. Dit werkje is dus niet alleen in naam,
maar in waarheid ingerigt voor de jeugd; - de jeugd kan er, behalven 't geen van de
dichters is overgenomen, ook nog iets uit leeren omtrent den stijl en de taal. - Naar
óns gevoelen hadden ook wel vanALFRED DE MUSSET,SAINTEBEUVEenALFRED DE
VIGNYeen paar stukken mogen opgenomen worden. Bij herdruk kan dit verzuim,
indien 't er een is, worden hersteld. Als we No. 2 aanprijzen als goedkoop en zeer
oordeelkundig zamengesteld, en No. 1 (in afwachting van de noodige aanvulling)
als 't goedkoopste van alle ons bekendeNederduitsche Bloemlezingen, laten we,
dunkt ons, aan beiden verdiend regt wedervaren.
1. Vlaamsche Poëzij. Bloemlezing uit de werken der
Zuid-Nederlandsche Dichters van onzen tijd, door J.J.A.
Goeverneur en W. Hecker. Te Groningen, bij R.J. Schierbeek en
J.B. Wolters. 1852.In kl. 8vo. XVI en 216 bl. ing. f 1-90; in linnen f
2-50.
2. Verspreide en nagelaten Gedichten van K.L. Ledeganck. Te
Amsterdam, bij H.J. van Kesteren. 1852. In 4to. 139 bl. f 1-20.
Volgens eenen brief van Dr.HECKER, die den bundel No. 1 opent, is het denkbeeld
om dien zamen te stellen bij de Uitgevers ontstaan. Ref. vindt dat een gelukkig
denkbeeld; niet ‘alsof ons publiek aan de Vaderlandsche Zangers niet genoeg heeft’,
maar omdat er velen zijn die bezwaarlijk, bij de werken van de Vaderlandsche
Zangers, ook nog die van deVlaamsche kunnen nahouden, en toch, door het gerucht
dat de Taalcongressen hebben gemaakt, verlangend moeten zijn geworden, om
iets méér ook van deVlaamsche poëzij te weten; - waarbij dan verder komt, dat die
poëzij, naar het oordeel van Ref. allezins de aandacht verdient, hoewel hij 't den
briefschrijver nog niet kan toestemmen, dat zij tegen deNederduitsche poezij in
vele opzigten niet op kan, maar 't er ook in vele opzigtenvan wint. - Het klinkt vreemd
op den titel te hooren spreken vanZuid-Nederlandsche dichters, dat daar
bovendien ook nog een soort vanpléonasme is; zelfs al had de scheiding de
benamingen vanNoord- en ZuidNederland niet in onbruik gebragt: want
Noord-Nederlanders leveren geene Vlaamsche poëzij. - De inhoud van den bundel
getuigt overigens van den goeden smaak der Verzamelaars. Hij bevat omtrent
zeventig groote en kleinere gedichten van VrouweVAN ACKERE, geb.DOOLAGHE,J.
VAN BEERS,F.J.BLIECK,H.BLOMMAERT,J.M.DAUTZENBERG,P.F.VAN KERCKHOVEN,J.A.
DE LAET,K.L.LEDEGANCK,J.NOLET DE BRAUWERE VAN STEELAND,H.PEETERS,PRUDENS
VAN DUYSE,F.RENS,W.ROGGHÉ,TH.VAN RIJSWIJK, enA.SNIEDERS. Men vindt er
menig juweel, en geen enkel stuk dat de plaatsing, om de eene of andere reden,
niet waardig is. Of hij niet te véél bevat, is eene ándere vraag; wantNOLETis een
Zuid-Hollander, en voor den Protestant zou het boekje geene mindere waarde
hebben, als enkele gedichten, waarin het kloosterleven als iets zeer verdienstelijks
en Godebehagelijks wordt voorgesteld, waren weggelaten. Hier nu in uittreksels
eene bloemlezing uit die Bloemlezing te geven acht Ref. niet gepast, en hij gelooft
het werkje genoeg aan te bevelen door te verzekeren, dat het zéér geschikt is om
de beste meesters derVlaamsche dichtschool meer van nabij te doen kennen, en
ook veel bevat waarvan jeugdige dichters partij kunnen trekken. - Van de
bladvullingen met *** geteekend behooren de meesten aan den te vroeg ontslapen
In document
Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1853 · dbnl
(pagina 89-93)