• No results found

6 Gunstige abiotische bereiken per habitattype

6.5 Heiden

6.5 HEIDEN

Maud Raman

Foto 5: Heidevegetatie in de Liereman (Floris Vanderhaeghe).

Habitattype 4010: Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

Vochtige heide bestaat uit dwergstruikvegetaties met gewone dophei, vaak met een goed ontwikkelde moslaag met diverse soorten veenmossen en levermossen. Vochtige heide is een verzameling van een groot aantal verschillende vegetatietypes die meestal in complex voorkomen. Het aantal constante soorten is zeer beperkt. Pijpenstrootje, gewone dophei en struikhei hebben een hoge presentie en zijn vaak aspectbepalend. Hun abundanties in de vegetatie zijn zeer gevarieerd (Laurijssens et al. 2007).

Vochtige heide komt voor op natte, voedselarme zure zandgrond, soms ook leemhoudend zand of veen. De vegetaties zijn grondwaterafhankelijk. Grondwaterstanden mogen niet te sterk fluctueren. Een kleine daling van de grondwaterstand kan snel een verandering in de (dominante) soorten teweegbrengen. Soortenrijke natte heide vegetaties zijn gebonden aan oligotrofe, zwak gebufferde bodemcondities (Decleer et al. 2007).

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Dit type komt voor op een bodem met een lage pH. Deze bodems bevinden zich in een aluminiumbufferrange (hogere concentraties van aluminium en amonium) hetgeen speciale aanpassingen vraagt van de planten die er voorkomen (Kleijn et al. 2008).

Natte heide is gevoelig voor verdroging. Mogelijke effecten van verdroging zijn:

 minder vocht beschikbaar in de wortelzone. Vooral veenmosrijke vegetaties zijn hiervoor gevoelig;

 minder denitrificatie met verhoogde ammoniumconcentraties in de bodem als gevolg; verhoogde mineralisatie van organische stof, waardoor meer nutriënten (N en P)

beschikbaar komen voor de vegetatie;

 vermindering van de opbolling van het grondwaterpeil in dekzandruggen waardoor zijdelings minder (lang) grondwater doorstroomt naar aangrenzende laagten. Dit is nadelig voor soorten die van zulke laterale, vaak CO2-rijke kwel afhankelijk zijn, zoals beenbreek, veldrus en veenmossen (De Graaf et al. 2004, Beije et al. 2013).

In vochtige heiden waarin de aanvoer van bufferende stoffen stopt als gevolg van een verminderde toevoer van grondwater treedt al gauw verzuring op. Een andere oorzaak van verzuring is de oxidatie van zwavel, ammonium, ijzer en mangaan als gevolg van dalende waterstanden in de zomer en de daarmee gepaard gaande betere doorluchting van de bodem. Vooral voor soortenrijke heiden is naast vermesting ook bodemverzuring een groot probleem. Deze verzuring is veelal veroorzaakt door de depositie van zwavel- en stikstofverbindingen of door verminderde invloed van (licht) gebufferd grondwater (Roelofs et al. 1993). Dit leidt tot het verdwijnen van veel karakteristieke en bedreigde plantensoorten gebonden aan zwakgebufferde omstandigheden. Klokjesgentiaan, gevlekte orchis en heidekartelblad zijn soorten die het eerst verdwijnen door verzuring. Wat meespeelt is dat deze soorten eveneens gevoelig zijn voor hoge concentraties ammonium. Deze stof hoopt zich op zodra de pH daalt beneden 4,5 (Van den Berg & Roelofs 2005; Dorland et al. 2005).

Soortenarme, zure natte heiden zijn gevoelig voor vermesting. Als gevolg van atmosferische depositie van stikstofverbindingen en mineralisatie door verdroging is er een toename van de hoeveelheid beschikbare nutriënten (De Graaf et al. 2004). Korstmossen en mossen worden reeds bij lage deposities nadelig beïnvloed. Bij hogere deposities hebben eerst enkele soorten als gewone dophei en veenpluis de neiging om sterk te gaan domineren. Vervolgens worden ook deze soorten op hun beurt verdrongen door pijpenstrootje (Bobbink et al. 1998b). Pijpenstrootje heeft geen last van vergiftiging door hoge concentraties ammonium die ontstaan bij pH < 4,5 (Beije et al. 2013).

Vermesting en verzuring kunnen, behalve als gevolg van verdroging, ook optreden als gevolg van toestroming van grondwater dat is belast met meststoffen uit aangrenzende landbouwgronden. Met het toestromend grondwater komen meer nutriënten (vooral nitraat en ammonium) beschikbaar in de wortelzone. Verzurende effecten zijn te verwachten als het grondwater rijk is aan nitraat, ijzer en zwavel en waarbij tijdens droge perioden zuur wordt gevormd door oxidatie van pyriet (Beije et al. 2013).

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Tabel 26: Abiotische bereiken voor het habitattype 4010.

Milieucompartiment Variabele Afkorting Eenheid Teken Abiotisch

bereik

N

gunstig Referentie Status

Bodem Aluminium/calcium ratio (water-extractie) AlCa.RATIO (water-extractie) - OG - BG 1 - 15 26 De Graaf et al. 2009 Lk Bodem Ammonium/nitraat-ratio (water extractie)

NH4NO3.RATIO

(water-extractie) kg/kg OG - BG 1,5 - 14 26 De Graaf et al. 2009 Lk

Bodem Basenverzadiging BV % OG - BG 4 - 83 56 FlaVen 2020 Dp

Bodem Fosfor Olsen P.OLSEN mg P/kg < 5,75 48 FlaVen 2020 Dp

Bodem Ijzer/fosfor-ratio FeP.RATIO kg/kg OG - BG 4 - 33 48 FlaVen 2020 Dp Bodem Koolstof/stikstof-ratio CN.RATIO kg/kg OG - BG 14,0 - 30,0 56 FlaVen 2020 Dp Bodem

Som van uitwisselbare kationen (Ca, K,

Mg) CaKMg.SOM cmol+/kg OG - BG 0,4 - 7,5 56 FlaVen 2020 Dp

Bodem Stikstof/fosfor-ratio NP.RATIO kg/kg OG - BG 12 - 37 56 FlaVen 2020 Dp Bodem Uitwisselbaar calcium EXCH.Ca cmol+/kg OG - BG 0,1 - 5,7 56 FlaVen 2020 Dp

Bodem Zuurtegraad pH.pot - OG - BG 3,2 - 4,3 55 FlaVen 2020 Dp

Grondwater Gemiddelde grondwaterstand GG m - mv OG - BG 0,00 - 0,54 34 FlaVen 2020 Dp Grondwater Gemiddelde hoogste grondwaterstand GHG m - mv OG - BG 0,00 - 0,22 24 FlaVen 2020 Dp Grondwater Gemiddelde laagste grondwaterstand GLG m - mv OG - BG 0,02 - 1,05 24 FlaVen 2020 Dp Grondwater Gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand GVG m - mv OG - BG 0,00 - 0,34 30 FlaVen 2020 Dp

Lucht Stikstofdepositie N-depositie kg N/ha/j < 17 ANB 2015 Lg

Ondiep grondwater Geleidbaarheid EC µS.cm-1 (25°C) OG - BG 44 - 280 46 FlaVen 2020 Dp Ondiep grondwater Zuurtegraad pH - OG - BG 4,2 - 5,8 46 FlaVen 2020 Dp

Ondiep grondwater Ammonium N.NH4 mg/l < 0,31 36 FlaVen 2020 Dp

Ondiep grondwater Calcium Ca mg/l OG - BG 0,7 - 16 38 FlaVen 2020 Dp

Ondiep grondwater Kalium K mg/l OG - BG 0,5 - 6,6 37 FlaVen 2020 Dp

Ondiep grondwater Nitraat N.NO3 mg/l < 1,05 38 FlaVen 2020 Dp

Ondiep grondwater Orthofosfaat P.PO4 mg/l < 0,04 37 FlaVen 2020 Dp

Ondiep grondwater Sulfaat SO4 mg/l < 43 38 FlaVen 2020 Dp

Ondiep grondwater Waterstofcarbonaat HCO3 mg/l OG - BG 0,3 - 28 37 FlaVen 2020 Dp - Teken: OG-BG: ondergrens-bovengrens, 10-90 perc: 10-90 percentielwaarden, min-max: minimum –maximum;

- Abiotisch bereik: globale meetbereik van een milieuvariabele waarbinnen een habitattype duurzaam kan functioneren; - Status: bron en wijze waarop het bereik werd afgeleid (zie tabel 1);

- N gunstig: aantal gunstige proefvlakken waarop de berekening is gebaseerd; - Referentie: referenties op basis waarvan het abiotisch bereik werd bepaald.

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Habitattype 4030: Droge Europese heide

Het habitattype betreft begroeiingen met dominantie van struikhei al dan niet in combinatie met andere dwergstruiken, grassen en mossen. De vegetatie is soortenrijker naarmate de bodem beter gebufferd is tegen verzuring (Decleer et al. 2007).

Het habitattype komt meestal voor op droge, zure, voedselarme zandgronden. Droge heiden kunnen ook voorkomen op iets voedselrijkere bodems als lemig zand en zijn grondwateronafhankelijk, waarbij het grondwater meer dan een meter onder het maaiveld kan wegzakken (Decleer et al. 2007). Oude heide met een compacte humuslaag kan meer water vasthouden (Beije et al. 2012).

Het habitattype is gevoelig voor vermesting. Stikstof is in het algemeen de beperkende factor voor de groei van heideplanten. Een verhoogde hoeveelheid van beschikbare nutriënten als gevolg van atmosferische depositie van stikstofverbindingen zorgt voor een versnelde groei van struikhei, waardoor de schaduwwerking toeneemt en mossen en korstmossen sterk afnemen in bedekking. Tegelijkertijd is sprake van een toenemende hoeveelheid organisch materiaal en stikstof in en op de bodem, terwijl er nauwelijks of geen stikstof uitspoelt. Na een accumulatieperiode van 1-2 decennia komt veel stikstof beschikbaar in de wortelzone waardoor grassen zoals bochtige smele en pijpenstrootje een sterkere concurrentiepositie krijgen ten opzichte van struikheide (o.a. Roelofs, 1986; Aerts & Berendse, 1988; Aerts & Heil, 1993; Bobbink et al. 1998b).

Naast de beschikbaarheid van stikstof speelt ook de relatie met de beschikbaarheid van fosfaat een rol. Waar meer fosfaat beschikbaar is er een lagere N/P verhouding wat resulteert in een groter effect van stikstofdepositie: een veel kortere heidecyclus en meer vergrassing (Beije et al. 2012).

Vergrassing treedt vooral op nadat struikheideplanten zijn beschadigd door droogte, vorstschade of een heidekeverplaag. Ook deze laatstgenoemde processen worden waarschijnlijk bevorderd door stikstofdepositie (Bobbink et al. 2003).

Ondanks dat de van nature zure bodems onder droge heiden is in soortenrijke heiden naast vermesting vooral bodemverzuring een groot probleem. Deze verzuring is veelal veroorzaakt door de depositie van zwavel- en stikstofverbindingen. Dit leidt tot het verdwijnen van veel karakteristieke en bedreigde plantensoorten. De abiotische condities van deze terreinen is dan niet langer geschikt voor kieming en vestiging van deze soorten (De Graaf et al. 1994; Roelofs et al. 1996; Bobbink et al. 1998a). Een algemene soort zoals struikheide is ongevoelig voor ammonium (en aluminium) en kan onder de meest zure omstandigheden voorkomen (Beije et al. 2012).

Veel korstmossen zijn gevoelig voor de directe effecten van stikstofdepositie, met name in de vorm van ammonium (Beije et al. 2012).

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Tabel 27: Abiotische bereiken voor het habitattype 4030.

Milieucompartiment Variabele Afkorting Eenheid Teken Abiotisch

bereik N gunstig Referentie Status

Bodem Aluminium/calcium ratio (water-extractie) AlCa.RATIO (water-extractie) - OG -

BG 1 - 14 Roelofs et al. 1996; De Graaf et al. 2009 Lk, Lk Bodem Ammonium/nitraat-ratio (water extractie) NH4NO3.RATIO (water-extractie) kg/kg OG -

BG 0,7 - 10,3 51 De Graaf et al. 2009 Lk

Lucht Stikstofdepositie N-depositie kg N/ha/j < 15 ANB 2015 Lg

- Teken: OG-BG: ondergrens-bovengrens, 10-90 perc: 10-90 percentielwaarden, min-max: minimum –maximum; - Abiotisch bereik: globale meetbereik van een milieuvariabele waarbinnen een habitattype duurzaam kan functioneren; - Status: bron en wijze waarop het bereik werd afgeleid (zie tabel 1);

- N gunstig: aantal gunstige proefvlakken waarop de berekening is gebaseerd; - Referentie: referenties op basis waarvan het abiotisch bereik werd bepaald.

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////