• No results found

Wel is waar hechtten de patriotten, die door hunne politieke driften gansch meegesleept waren en in de Calvinisten goede helpers zagen, maar weinig belang

aan die voorboden van geloofsoorlog. Doch anders was het gesteld met de

behoudsgezinden en vooral met den adel. Hoe democratischer de volksmassa werd,

hoe meer hun angst steeg. Het gevaar dat èn de Kerk èn den Staat bedreigde,

versterkte hun aloude overtuiging dat een verbond tusschen de beide groote

maatschappelijke machten noodzakelijk was. Het tamelijk slap catholicisme der

groote heeren werd vaster onder den aandrang van hun politieken angst. Overigens

was Oranje's overwicht hun onuitstaanbaar. Zij verstonden niet zich door hem te

laten beheerschen noch compromitteeren. Zij zagen heel goed in, dat hij het land

naar eene bepaalde breuk met den koning leidde en, hoe hatelijk de Spaansche

overheersching hun ook was, nooit

den zij tot de beginselen der anti-monarchalen toetreden. Als edellieden en als

onderdanen van het Bourgondisch huis, konden zij de mogelijkheid niet aannemen,

hunnen natuurlijken vorst te onttronen. De gewetensbezwaren welke hen aangezet

hadden, de Brusselsche Unie te onderteekenen en het Eeuwig Edict te aanvaarden,

werden hoe langer hoe grooter. Zij gaven hun een nieuw ontwerp in.

In 1576 bij de drukke onderhandelingen met don Juan, had aartshertog Mathias,

een van 's keizers broeders, zijne diensten de Staten-Generaal aangeboden

(1)

. Die

al te haastige negentienjarige jongeling was niet met persoonlijke verdiensten, maar

met veel heerschzucht bedeeld; doch hij was katholiek en ‘van den bloede’; wellicht

kon hij, met zijns broeders hulp, er in slagen Philips II te bewegen hem met de

regeering der Nederlanden te belasten, zoo dat deze, zonder met hun wettigen vorst

in botsing te komen, de gewenschte zelfstandigheid zouden verkrijgen en van het

Spaansche juk verlost zijn. Dat uitzicht was de gematigde geesten niet onwelkom.

De katholieken hadden er vrede mee, evenals al degenen die, hoewel gevoelig voor

's lands verzuchtingen, eerbied koesterden voor den wettigen vorst en wantrouwen

jegens de patriotsche democratie. De hertog van Aarschot belastte zich met de

zaak. Heimelijk door hem aangestookt, verliet Mathias, in den nacht van 3 October

1577, het paleis te Weenen onder eene vermomming; hij kwam den 28nte Maastricht

aan. Die streek had kunnen slagen, had de keizer er de hand toe geleend. Doch

zoo hij de ontwerpen zijns broeders kende en heimelijk goedkeurde

(2)

, toch wilde

hij geen oorlog met Spanje verwekken. Terstond liet hij aan den gezant van Philips

II zeggen, dat hij voor niets in de zaak was. Wat het Duitsche Rijk betreft, ter

uitzondering van enkele patriotten die in Mathias' onderneming het middel zagen

om Duitschlands opperleenheerschappij over de Nederlanden te herstellen en er

zich tegen Frankrijks kuiperijen te verzetten, bleef het gansch onverschillig

(3)

.

(1) Bulletin de la Comm. royale d'Hist., 3e

reeks, deel V [1863], blz. 283.

(2) Zie, omtrent zijne houding, Hansen:Nuntiaturberichte aus Deutschland, 3e

Abth., deel II, bl.

XXXVIII en volg. (Berlijn), 1894).

Zonder troepen, zonder geld, zonder gezag, stond Mathias niets dan een belachelijke

mislukking te verwachten. Meer nog! Hij moest de partij schaden die zich van hem

had willen bedienen om Willem van Oranje te bestrijden, en het slachtoffer worden

van een der behendigste en stoutmoedigste knepen van dien doortrapten

staatkundige, zoodat hij in dezes handen nog slechts een louter werktuig worden

zou. Den dag zelf waarop hij Maastricht binnentrad, was zijn lot beslist.

Hoe heimelijk de onderhandelingen met Mathias ook gevoerd waren, toch had

Oranje er lucht van. En dadelijk had hij den slag afgeweerd. Overigens verborg

Aarschot zijne bedoelingen niet meer. Zoodra hij wist dat de aartshertog op weg

was naar de Nederlanden, verhaastte hij zich hem als landvoogd te doen erkennen

door de vier ‘Leden van Vlaanderen’, provincie in dewelke hij kort te voren door den

Raad van State als stadhouder was aangesteld. Nu vatten de anti-orangisten weder

moed. Ware het niet geweest uit vrees voor het volk, zij hadden niet geaarzeld

Willem te vatten. Hij wist het, en verliet Brussel om zich te Antwerpen in veiligheid

te stellen.

Doch de patriotten sliepen niet. Te Brussel eischten zij de erkenning van Willem

van Oranje als ruwaard van Brabant. Aangemoedigd door de aanwezigheid der

talrijke uit ballingschap teruggekeerde Calvinisten en door die der Hollandsche

troepen, welke kort te voren door den prins gezonden waren om het

‘Spanjaards-kasteel’ te helpen belegeren, namen die van Gent een dreigende

houding tegenover den hertog van Aarschot aan. Behendige en stoutmoedige

eerzuchtigen, de heeren van Ryhove en van Hembyze, wachtten ongeduldig op de

gelegenheid om, dank zij een volksopstand, het bewind te bemachtigen. Men sprak

er van de oude, in 1540 door Karel V verbeurdverklaarde privileges weder in voege

te stellen; doch wat de leiders werkelijk wilden, was in de stad het stelsel van

democratische dictatuur invoeren, zooals te Brussel.

De toestand leende zich wonderwel tot een stoutmoedig stuk. Willem van Oranje,

die Mathias vóór wilde zijn, besloot dien ten nutte te maken. Eenige maanden te

voren had hij niet geaarzeld voor de aanhouding van den Raad van State. Nu

stelde Ryhove hem voor, den hertog van Aarschot te vatten: hij liet hem begaan. In

den nacht van 28nOctober, werd de hertog in zijne woning aangerand en onder

goede bewaking gesteld. De bisschoppen van Brugge en Ieperen, alsook de heeren

van Rassenghien en van Hallewijn werden insgelijks te lijve gevat. Men nam de

gelegenheid te baat om ook den hoogbaljuw der stad en eenige leden van den Raad

van Vlaanderen aan te houden. 's Anderen daags ronselde Ryhove driehonderd

landloopers, die hij wapende. Het ‘gemeen’ verklaarde zich vóór hem. De gematigden

waren door angst verlamd en lieten begaan. Op 1nNovember werd een comiteit

der XVIII, naar de Brusselsche leest geschoeid, te Gent ingesteld. De groote

Vlaamsche stad kleefde, op hare beurt, de omwenteling aan.

Oranje verhaastte zich den aanslag te verloochenen, doch maakte hem niettemin

ten nutte. Wat te Gent gebeurd was, vergrootte nog de stoutmoedigheid zijner

aanhangers. Nu stelden de Staten-Generaal zich teenemaal onder de leiding der

patriotten. Den 7nDecember verklaarden zij don Juan vijand des vaderlands. Den

10n, werd een nieuwe of nadere Unie van Brussel afgekondigd, doch ditmaal zonder

het uitsluitend katholiek karakter, dat zij eerst had. Nu werd de Pacificatie in den

zin der verdraagzaamheid uitgelegd. De onderteekenaars bevestigden dat het hunne

‘meyninge niet en is te beswaren, belasten, nadeel te doen, of te beschadigen, in

tegenheyd der Pacificatie, den geenen, die hen hebbende vertrokken van de voorsz.

Catholyque Roomsche Religie of bij eenige aangrypen oft voorstel de oefening

derselver te beletten of verstooren’

(1)

. De belijders van de beide godsdiensten

beloofden dus, elkander te zullen dulden; protestanten en katholieken verbonden

zich tegen den gemeenschappelijken vijand. Uitsluitingsgeest op godsdienstgebied

moest zwijgen voor de dringendheid der politieke werking. Eindelijk zag Willem van

Oranje zijn ideaal verwezenlijkt.

Met een uiterst behendige streek, trok hij terzelfder tijd aartshertog Mathias in

zijne politiek. Hij had zich wel gewacht,

(1) De Jonge:Verhandelingen en onuitgegevene stukken, deel II, blz. 163 ('s Gravenhage en

Amsterdam, 1827).

nu hij door de aanhouding van den hertog van Aarschot onschadelijk geworden

was, tegen hem op te komen. Hij verkoos, zich van hem te bedienen. Inderdaad,

had hij met Mathias afgebroken, dan had hij de katholieken verbitterd en wellicht

naar don Juan gedreven. Zoo hij integendeel den jongen prins, dien zij geroepen

hadden, tot landvoogd erkende, suste hij hun argwaan en hield hij ze gedwee. Er

viel niet te vreezen, dat Mathias ooit gevaarlijk of zelfs hinderlijk worden zou.

Onbeduidend en onbekwaam, was hij slechts naar de Nederlanden gekomen om

met een titel te kunnen pronken. Hij vroeg niets dan den uiterlijken luister van 't

gezag, en 't was hem eender of hij dien kreeg van den prins van Oranje of van den

hertog van Aarschot. Als de schijn maar bewaard bleef, was hij tot alles bereid. Den

8nDecember verzochten de Staten-Generaal hem ‘bij voorbaat en onder instemming

van Zijne Katholieke Majesteit’ de regeering der Nederlanden te aanvaarden. Men

legde hem echter zulke voorwaarden op, dat hem van de regeering alleen de

ronkende titel overbleef. Zoo moest hij zich verbinden de keus van zijn raad en de

beslissing over alle belangrijke zaken aan de Staten-Generaal over te laten. Bij

oorlogsverklaring, bij vredesluiting, bij verbonden of vragen om beden, was de

toestemming der ‘gemeente’, wil zeggen de toestemming des volks noodig, ‘vermits

het niet meer dan billijk is dat wat een ieder aanbelangt, ook door een ieder

toegestemd worde’. De Staten-Generaal, evenals de Staten van elke provincie,

mochten zoo dikwijls vergaderen als zij oorbaar achtten. De stadhouders der

provinciën worden ook door hen aangesteld. Daarentegen kreeg Mathias eene

jaarwedde van 120.000 gulden, ‘om hem te helpen in zijne hofhouding en om den

rang te voeren, welken de prinsen van den bloede en van het aloud Bourgondisch

huis in deze gewesten plegen te voeren’

(1)

.

In deze staatsregeling, waar de herinnering aan de Bourgondische dynastie