1. Laat leerlingen inleven in een ander perspectief
Het leren inleven in standpunten of perspectieven van anderen is een thema dat in alle interviews terug komt. In de interviews komen grofweg drie manieren naar voren. De eerste manier laat leerlingen in brede zin kennis maken met verschillende perspectieven op de onderwerpen terrorisme, de Holocaust en homoseksualiteit. Ze laten de leerlingen daarmee zien dat verschillende mensen anders denken over deze onderwerpen. Met het bespreken van diverse perspectieven, lijken de docenten de horizon van hun leerlingen te willen verbreden.
De tweede en de derde manier laten leerlingen in één ander perspectief inleven. Daardoor kunnen de leerlingen ontdekken dat een belevingswereld van een ander misschien helemaal niet zo vreemd is, als op voorhand wordt gedacht. Bij de tweede manier initieert een docent een perspectief waarin de leerlingen zich kunnen inleven. Bij de derde manier wordt vanuit de belevingswereld van leerlingen gesproken over een ander perspectief. Voorbeelden van de tweede manier worden gegeven door Kemal, Wim, Nico, Marije en Sanne. Zij laten leerlingen bijvoorbeeld nadenken over hoe het is om homo te zijn, hoe het was om Jood te zijn in de Tweede Wereldoorlog, of leggen leerlingen dilemma’s voor uit casussen gerelateerd aan de Holocaust, terrorisme of homoseksualiteit (“Wat zou jij doen?”). Hiermee stimuleren docenten hun leerlingen om zelf na te denken over hun eigen mening rondom deze onderwerpen. Een duidelijk voorbeeld van de derde manier wordt gegeven door Kemal. Hij kiest voor een geleidelijke introductie van homoseksualiteit naast het onderwerp discriminatie, omdat hij verwacht dat zijn leerlingen bij een directe introductie van homoseksualiteit zouden ‘blokkeren,’ of niets meer van hem willen aannemen. Daar speelt volgens hem bij mee, dat veel van zijn leerlingen in hun sociale netwerk geen homoseksuelen kennen. Door homoseksualiteit naast het onderwerp discriminatie te plaatsen, wordt gekozen voor een invalshoek waarin leerlingen zich beter kunnen inleven. Leerlingen bespreken dan naast eigen ervaringen rondom discriminatie, ook vormen van discriminatie voor homoseksuelen.
2. Heb een open houding voor de inbreng van leerlingen
Alle geïnterviewde docenten vertellen dat het belangrijk is een open houding te hebben voor de inbreng van leerlingen. Het doel dat zij hiermee willen bereiken, verschilt echter. Zo noemen Sanne, Wim en Thijs dat ze vooral een open sfeer willen creëren in de klas, waarbij de leerlingen zich veilig voelen om hun mening te uiten. De genoemde docenten zien er tevens op toe dat de gedragsregels in de klas worden gehandhaafd, zodat het veilige klimaat blijft gewaarborgd.
Bij Berend, Nico, Marije en Yunus lijkt hun open houding tegenover de inbreng van leerlingen in de eerste plaats een informatief doel te hebben. Op deze manier kan de docent bijvoorbeeld inventariseren wat leerlingen al weten over het onderwerp, of inconsistenties in de argumenten of de kennis van leerlingen over het onderwerp vaststellen. Daarnaast worden ook hier gedragsregels toegepast, om het veilige klimaat in de klas te handhaven.
Kemal ziet de open houding voor de inbreng van leerlingen vooral als een middel om een relatie met de leerlingen op te bouwen. Kemal geeft aan, dat hij ook in de pauzes tijd doorbrengt met de leerlingen, om meer te leren over hun meningen en opvattingen en hun thuissituatie. Zo wil hij de leerlingen beter leren kennen en er ook voor zorgen dat ze hem beter leren kennen. Hiermee hoopt hij ook dat het makkelijker wordt om gevoelige onderwerpen te bespreken. 3. Leer leerlingen kritisch te zijn op de bronnen die ze aanhalen
Alle docenten vinden het kritisch leren nadenken over bronnen belangrijk. De docenten noemen verschillende bronnen die leerlingen aanhalen, zoals westerse en niet‐westerse nieuwsbronnen, uitspraken op social media, beweringen van vrienden en familie, en godsdienstige boeken.
Yunus laat zijn leerlingen een eigen definitie vormen van het begrip ‘terrorisme’. Vervolgens laat hij de leerlingen kijken naar verschillende bronnen die mogelijk iets te maken hebben met terrorisme. Door de bronnen kritisch te analyseren, laat hij de leerlingen ook stilstaan bij de onderbouwing van hun eigen argumenten. Zo laat hij de leerlingen inzien dat hun definitie over terrorisme ook iets zegt over hun eigen opvattingen, en daarmee ook over hun wereldbeeld.
Een paar docenten, zoals bijvoorbeeld Berend en Ronald, kiezen ervoor om eerst een kader te schetsen van de feitelijkheden, voordat ze een discussie starten. Door eerst te focussen op de algemeen geaccepteerde feitelijkheden, willen ze ‘welles‐nietes discussies’ voorkomen. Wanneer een niet‐geaccepteerde theorie dan toch wordt ingebracht door een leerling, kunnen ze dit afkappen.
4. Zorg voor vrijheid in het lesontwerp
Hoewel er tekstboeken en lesmateriaal op internet beschikbaar zijn, die docenten kunnen raadplegen wanneer ze de Holocaust, homoseksualiteit of terrorisme bespreken, valt op dat het merendeel van de docenten hier geen gebruik van maakt. Alle docenten kiezen bewust voor het ontwerpen van hun eigen les, vaak met eigen lesmateriaal. Wel maken Kemal, Nico, Marije, Berend en Sanne gedeeltelijk gebruik van bestaand lesmateriaal. Zo gebruikt Kemal zes casussen uit een lesbrief van de Anne Frankstichting, gebruikt Berend gedeeltes uit lesbrieven van ProDemos en heeft Sanne een filosofische tekst voorgelezen over samenleven, na de aanslagen in Manchester. Zowel Sanne als Berend maken gebruik van krantenartikelen of filmpjes van het internet. Nico en Marije hebben contact met een archief dat leerlingen helpt bij het vinden van historische bronnen over een Joods kind, waarover een biografie wordt geschreven.