• No results found

Habitattypen 86

In document Mariene monitoring & Natura 2000 (pagina 86-89)

4.   Analyse huidige monitoring 29

5.6.   Habitattypen 86

In deze paragraaf worden de relevante habitattypen behandeld: H1110, H1130, H1140, H1160 en H1170. Deze worden waar mogelijk groepsgewijs behandeld. In onderstaande tabel staat per habitattype aangegeven in welke gebieden deze worden aangetroffen.

H1110A Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken, subtype getijdengebied

H1110B Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken, subtype Noordzeekustzone

H1110C Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken, subtype Doggersbank

Voordelta, Waddenzee

Noordzeekustzone, Vlakte van de Raan, Voordelta, Westerschelde & Saeftinghe

Doggersbank

H1130 Estuaria Westerschelde & Saeftinghe2

H1140A Slik- en zandplaten (getijdengebied) H1140B Droogvallende slik- en zandplaten (Noordzeekustzone)

Voordelta, Waddenzee Voordelta, Noordzeekustzone

H1160 Grote baaien Oosterschelde

H1170 Riffen van open zee Klaverbank

5.6.2. Eisen

In het kader van de HR dient (op landelijk en biogeografisch niveau) gerapporteerd te worden over:

2 Dit habitattype wordt ook toegevoerd aan de Waddenzee, dit wordt namelijk aangetroffen in de Eems Dollard.

 Verspreiding (op landelijk en biogeografisch niveau);  Oppervlakte (km2);

 Structuur en functie (incl. typische soorten);  Toekomstperspectief (pressures en threats).

Dit ten einde te bepalen wat de staat van instandhouding is van de habitattypes. Ten behoeve van het SDF dient (op gebiedsniveau) gerapporteerd te worden over:

 Oppervlakte (ha) per habitattype binnen het gebied;

 Relatieve oppervlakte binnen het gebied ten opzichte van de landelijke oppervlakte van een habitattype;

 Structuur en functie en herstelmogelijkheden voor de habitat binnen het gebied. De verspreiding en de oppervlakte van de verschillende habitattypes worden afgeleid uit de

dieptemetingen die door Rijkswaterstaat regelmatig worden uitgevoerd in de zoute wateren. Vooralsnog wordt gesteld dat dit voldoende is om uitspraken te doen over verspreiding en oppervlakte van de habitattypes.

5.6.3. Analyse monitoring H1110 Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken

Landelijk perspectief

Verspreiding en oppervlakte van H1110 worden niet gemonitord. Deze zijn eenmalig vastgesteld bij aanmelding van het gebied. Hierbij is gebruik gemaakt van een dieptekaart om te bepalen welke zandbanken binnen dit habitattype vallen. Lodingen worden door Rijkswaterstaat uitgevoerd. Naar verwachting zal in verspreiding en oppervlakte ook geen verandering optreden.

Ten behoeve van structuur en functie worden typische soorten (benthos en vissoorten) gemonitord. Monitoring van typische benthossoorten via het WOT Schelpdierenprogramma is onvoldoende; met name kleinere soorten en wormen worden gemist. Ook verder op de Noordzee is dit onvoldoende om een beeld te schetsen per Natura 2000-gebied (Doggersbank), mede ook omdat dit een veel groter oppervlakte beslaat met slechts enkele bemonsteringspunten. Zie hiervoor verder de paragrafen 5.5.2 Benthos – Typische soorten en 5.4.5 Vissen – Typische soorten.

Commerciële vangst van juveniele vis heeft een effect op de kinderkamerfunctie van dit habitattype. De hoeveelheid vangst van juveniele vis wordt gemonitord via de vismonitoring. Mogelijk heeft

klimaatverandering (zeespiegel- en temperatuurstijging) een negatief effect maar ook dit wordt vanuit andere programma’s gemonitord. Het voorkomen van exoten wordt niet gemonitord. Deze laatste drie punten zijn mede van belang om het toekomstperspectief te kunnen bepalen.

Per Natura 2000-gebied

Monitoring van verspreiding en oppervlakte wordt niet uitgevoerd, maar kan uit de reguliere monitoring (dieptemetingen – lodingen ten behoeve van de scheepvaart) worden afgeleid.

Monitoring van Typische soorten vindt beperkt plaats. Voor het habitattype H1110C (Doggersbank) is de monitoring van typische vissoorten onvoldoende om trends te analyseren per gebied aangezien er te weinig monsterpunten binnen deze habitattypes liggen. Monitoring van typische benthossoorten via het WOT Schelpdierenprogramma is onvoldoende in de kustzone, de Waddenzee en de Delta, Westerschelde, Oosterschelde en Voordelta, ondanks de ruimtelijke dekking binnen het WOT programma. Deze richt zich op enkele soorten, typische soorten worden bij deze bemonstering maar ten dele meegenomen. Met name kleinere soorten en wormen worden gemist. Ook verder op de Noordzee is dit onvoldoende om een beeld te schetsen per Natura 2000-gebied (Doggersbank), ook omdat dit een veel grotere schaal

(oppervlakte) omvat. Zie hiervoor verder de paragrafen 5.5.2 Benthos – Typische soorten en 5.4.5 Vissen – Typische soorten.

Conclusie

 Verspreiding en oppervlakte worden niet gericht gemonitord. Vanuit de lodingen die door Rijkswaterstaat worden uitgevoerd zijn verspreiding en oppervlakte echter wel af te leiden.  Biogene structuren (alleen H1110A en H1110B): De aanwezigheid kan deels worden bepaald aan

de hand van gegevens van benthosmonitoring. Gerichte, structurele monitoring ontbreekt echter.

 Typische soorten: de monitoring van typische vissoorten en benthossoorten is onvoldoende om trends per gebied te analyseren aangezien er te weinig monsterpunten binnen dit habitattype liggen (H1110C) of omdat bepaalde soorten worden gemist wegens monitoringstechniek (H1110A/H1110B) of monitoringslocatie (monitoring is beperkt tot diepere delen van de kustzone) (H1110A/H1110B).

5.6.4. Analyse monitoring H1130 Estuaria, H1140 Slik- en zandplaten, H1160 Grote baaien

Landelijk perspectief

Verspreiding en oppervlakte van de habitattypes kunnen worden bepaald met behulp van lodingen die Rijkwaterstaat uitvoert. Voor het bepalen van het areaal van het habitattype 1130, Estuaria, zijn ook gegevens over zoutgehaltes nodig. Deze worden niet gebiedsdekkend verzameld maar kunnen wel afgeleid worden uit hydrodynamische modellen.

Ten behoeve van structuur en functie wordt een beperkt aantal typische soorten (benthos en vissoorten) gemonitord. Monitoring van de meeste typische soorten vindt in onvoldoende mate plaats om informatie te verstrekken op landelijk niveau. Vooral kleine soorten en wormen worden slecht meegenomen in de WOT-schelpdierenmonitoring, en het MWTL-programma omvat slechts enkele bemonsteringslocaties binnen de Natura 2000-gebieden. Zie hiervoor de paragrafen 5.5.2 Benthos – Typische soorten en 5.4.5 Vissen – Typische soorten.

Het voorkomen van exoten wordt niet (systematisch) gemonitord. Daarnaast speelt vervuiling en verstoring door baggeren en bedijking een negatieve rol. Dit wordt niet systematisch gemonitord. Deze laatste twee punten zijn van belang om het toekomstperspectief te kunnen bepalen van H1130.

Zeespiegelstijging kan H1140A negatief beïnvloeden. Dit wordt gemonitord. Voor H1140B speelt dit geen rol.

Vervlakking van platen en slikken speelt een negatieve rol in H1160. De vervlakking wordt gemonitord.

Per Natura 2000-gebied

Verspreiding en oppervlakte worden van de habitattypes kunnen worden bepaald met behulp van lodingen die Rijkwaterstaat uitvoert.

Monitoring van Typische soorten vindt beperkt plaats. Voor het habitattype H1110C (Doggersbank) is de monitoring van typische vissoorten onvoldoende om trends te analyseren aangezien er te weinig

monsterpunten binnen deze habitattypes liggen. Voor gegevens over de visgemeenschap in de brakkere delen, i.e. habitattype H1130 Estuaria, kan geen gebruik worden gemaakt van de DFS (of andere WOT gegevens) aangezien deze hier niet komt. Hiervoor dienen gegevens uit de Kaderrichtlijn Water Monitoring van Overgangswateren die uitgevoerd wordt in Westerschelde en Eems-Dollard gebuikt te worden. Monitoring van typische schelpdiersoorten is vrij goed in de kustzone, de Waddenzee en de Delta, Westerschelde, Oosterschelde en Voordelta via het WOT Schelpdierenprogramma, vanwege de ruimtelijke dekking binnen het WOT programma. Vooral wormen worden nadrukkelijk gemist. Zie paragrafen 5.5.2 Benthos – Typische soorten en 5.4.5 Vissen – Typische soorten.

Conclusie

 Biogene structuren: Deze kunnen deels worden bepaald aan de hand van gegevens van benthosmonitoring. Gerichte, structurele monitoring van biogene structuren/sessiele epifauna ontbreekt (H1130/H1140A/H1160).

 Typische soorten: de monitoring van typische vissoorten is onvoldoende om trends te analyseren per gebied omdat:

o Bepaalde niet-demersale soorten worden gemist wegens de gebruikte techniek (H1130/H1140A/H1160),

o Monitoring beperkt is tot diepere delen van kustgebieden (H1160),

o Monitoring beperkt is tot zoute wateren en niet in brakkere delen komt (H1130)

(overigens kan hiervoor wel gebruik gemaakt worden van gegevens uit de monitoring in het kader van de KRW).

 Trendanalyse: De monitoring van typische bentische soorten is onvoldoende om trends te analyseren per gebied; bepaalde soorten (grotere benthossoorten die in lage dichtheden voorkomen, bepaalde kleine benthossoorten, wormachtigen, vagiele en sessiele epifauna) worden gemist vanwege de toegepaste monitoringstechniek (H1130/H1140A/H1140B/H1160).

5.6.5. Analyse monitoring H1170 Riffen van open zee

Landelijk perspectief

Ten behoeve van H1170 wordt geen specifieke monitoring uitgevoerd. Verspreiding en oppervlakte worden niet gemonitord; deze zijn eenmalig vastgesteld bij aanmelding van het gebied op basis van gegevens uit begin jaren 90. De aanname is dat in oppervlak en verspreiding van dit habitattype weinig veranderd is in de tijd.

Typische soorten worden onvoldoende gemonitord; op de Klaverbank ligt slechts 1 bemonsteringsstation van de MWTL-monitoring voor benthos, en deze ligt niet in het gebied met grind dat het habitattype 1170 representeert. En ook monitoring van typische soorten vis in H1170 is onvoldoende om trends te

analyseren omdat er te weinig monsterpunten binnen dit habitattype liggen. Zie ook de paragrafen 5.5.2 Benthos – Typische soorten en 5.4.5 Vissen – Typische soorten.

Visserij tast biogene structuren aan. Dit wordt echter niet systematisch gemonitord en hierover ontbreken dus gegevens. Dit is wel van belang om het toekomstperspectief te kunnen bepalen.

Per Natura 2000-gebied

Habitattype H1170 is alleen aangewezen voor de Klaverbank. Er wordt geen of onvoldoende monitoring uitgevoerd in dit gebied. Zie verder bovenstaande paragraaf.

Conclusie

 Verspreiding en oppervlakte worden niet gemonitord.  Abiotiek/fysisch parameters: worden niet gemonitord.

 Biogene structuren: Dit kan in principe deels worden bepaald aan de hand van gegevens van benthos monitoring. Deze ontbreekt echter in het gebied.

 Typische soorten: de monitoring van typische vissoorten is onvoldoende om trends te analyseren per gebied aangezien er te weinig monsterpunten binnen dit habitattype liggen. Monitoring van typische benthossoorten ontbreekt (geen monsterpunt binnen het gebied waar het habitattype 1170 voorkomt).

In document Mariene monitoring & Natura 2000 (pagina 86-89)