• No results found

Habitatrichtlijn soorten rivierprik, zeeprik en fint

Deelvraag 3: bijvangst

3. Resultaten

4.2 Habitatrichtlijn soorten rivierprik, zeeprik en fint

Van de Habitatrichtlijn soorten rivierprik, zeeprik en fint is de fint het meest bijgevangen door de garnalenvissers. Fint kwam voor in 27.3% van de trekken, rivierprik in 13.7% van de trekken en zeeprik is niet waargenomen. Voor deze drie soorten zijn geen bestandschattingen beschikbaar en de effecten van bijvangst door garnalenvisserij is hierdoor niet te kwantificeren. De resultaten van het onderzoek zullen daarom hieronder in kwalitatieve zin en daar waar mogelijk op ordegrootte nader worden besproken.

Fint is een pelagisch voorkomende haringachtige die tot 55 cm groot kan worden. Aangezien de

garnalenkor direct bij de bodem vist met een relatief geringe vaarsnelheid zal de vangkans voor grotere fint zeer beperkt zijn en zal alleen een klein deel van de jonge fint gevangen worden omdat het

merendeel waarschijnlijk hoger in de water kolom aanwezig is (Maitland en Hatton-Ellis 2003). Dit is ook duidelijk in de lengte-frequentie verdeling van de bijvangsten te zien (Figuur 12). De werkelijke

dichtheden van fint zullen hierdoor beduidend hoger liggen dan zoals gemiddeld per trek is waargenomen binnen de garnalenvisserij. De bijgevangen finten zijn voornamelijk eerstejaars finten en een klein deel tweedejaars finten. Oudere juvenielen en volwassen finten worden niet bijgevangen. De

overlevingskansen na bijvangst voor de zeer kwetsbare fint zal nihil zijn. In welke estuaria de fint die voor de Nederlandse kust wordt waargenomen paait is momenteel nog onbekend (Winter et al. 2014). In de Demersal Fish Survey (DFS) survey wordt fint beduidend meer gezien in de Waddenzee dan voor de Zeeuwse en Hollandse kust (Bosveld 2008). In de Eems-Dollard vindt tenminste in sommige jaren succesvolle paai plaats. Grotere paaipopulaties bevinden zich nog in de Elbe in Duitsland en de Loire en Gironde in Frankrijk (Aprahamian et al. 2003). In dit licht is het opmerkelijk dat er juist in de Voordelta de hoogste aantallen finten binnen de garnalenvisserij zijn waargenomen. Mogelijk heeft dit te maken met de zeer recente waarnemingen van paaiende finten in de Schelde (Jan Breine, INBO,

ongepubliceerde resultaten). De omvang van de bijvangst bedraagt 100.000en per jaar in elk van de drie Natura 2000 gebieden (Tabel 11). Het betreft hier voornamelijk eerstejaars finten, oudere juvenielen en volwassen finten worden niet gevangen. In hoeverre deze additionele sterfte tijdens de jongere stadia

beperkend is voor de populatie(s) finten die van deze Natura 2000 gebieden gebruik maken is niet te bepalen. Hiervoor zal er meer bekend moeten zijn over welke populaties de Nederlandse kustgebieden voor opgroei gebruiken en wat de omvang en dynamiek van deze populaties is.

Rivierprik is strikt genomen geen vis maar een rondbek behorend tot de klasse Agnata, wat relatief primitieve gewervelden zijn. De rivierprik groeit eerst als larve drie jaar ingegraven in waterbodems op van zoete wateren. Bij een lengte van 12-14 cm maken ze een metamorfose door waarbij ze ogen krijgen en een zuigbek ontwikkelen en naar zee trekken. Na twee jaar op zee zijn ze gegroeid tot 30-45 cm en trekken ze de rivieren weer op om te paaien. Over de zeefase is weinig bekend. De soort leeft zowel als parasiet op andere grotere vis, maar kan ook predator van kleinere vis als sprot en haring zijn. Hoe de verdeling over de waterkolom is, is onbekend. De vangstefficiëntie van de garnalenkor zal voor de jongste mariene stadia gering zijn, omdat deze door de 16-33 mm maaswijdte kunnen ontsnappen. Riverprik is een relatief sterke soort en zou in potentie goede overlevingskansen kunnen hebben na vangst, al is dit afhankelijk van trekduur en hoeveelheid bijgevangen vis en ander materiaal. Er zijn geen overlevingsproeven na vangst met garnalenkotters bekend. In de DFS survey worden met name in de (oostelijke) Waddenzee relatief vaak rivierprikken gevangen (Mulder 2010). Ditzelfde beeld komt naar voren uit de bemonsterde garnalentrekken. De hoogste aantallen zijn bijgevangen in de

Noordzeekustzone en de Waddenzee, waarbij de lengte verdeling van de bijvangsten laat zien dat dit de volledige lengte range betreft die verwacht kan worden voor op zee opgroeiende rivierprikken: 13-38 cm (Figuur 13). In de Voordelta is nauwelijks rivierprik gevangen en betrof het telkens volwassen

rivierprikken > 34 cm (Figuur 13). Dit suggereert dat de Natura 2000 gebieden Noordzeekustzone en Waddenzee als opgroeigebied tijdens de zeefase fungeren en de Voordelta slechts een doortrekstation voor volwassen rivierpikken die naar estuaria trekken. De huidige paaipopulaties die via Nederland binnentrekken worden geschat op minimaal 100.000en, waarbij het aanbod bij Kornwerderzand is geschat op 100en – 100.000en (Griffioen en Winter 2014) en in de Eems op minimaal 20.000-40.000 (Scholle et al. 2012). Dit zijn minimum schattingen en de verwachting is dat de werkelijke

populatiegrootte veel hoger ligt, maar hoe hoog is onbekend. In hoeverre een additionele sterfte door de garnalenvisserij tijdens de mariene fase beperkend is voor de populatie(s) rivierprikken die van deze Natura 2000 gebieden gebruik maken is momenteel niet te bepalen (behalve dan dat het effect op rivierprik van de garnalenvisserij in de Voordelta zeer gering zijn). Hiervoor zal er meer bekend moeten zijn over de overlevingskansen na bijvangst en over de omvang en dynamiek van de populaties die de Nederlandse kustgebieden voor opgroei gebruiken.

Zeeprik is evenals rivierprik een rondbek die eerst als larve drie tot vijf jaar ingegraven in waterbodems van zoete wateren opgroeit en dan als ca. 18 cm grote rivierprik naar zee trekt. Na twee jaar op zee zijn de prikken gegroeid tot 60-100 cm en trekken ze de rivieren weer op om te paaien. Zeeprik leeft parasitair op grote vis en zelfs zeezoogdieren. Over de zeefase is weinig bekend maar zeeprik trekt gezien zijn prooivoorkeur waarschijnlijk verder de zee op dan rivierprik die met name in kustgebieden blijft hangen. Door deze verdere dispersie op zee en het vastgezogen voorkomen op moeilijk met garnalenkor vangbare grote vis en zeezoogdieren is het niet verwonderlijk dat er geen zeeprikken zijn waargenomen in het onderzoek. De effecten van de garnalenvisserij op zeeprik zullen derhalve verwaarloosbaar klein zijn.

4.3 Vangstsamenstelling

waarnemers aan boord monsters nemen blijkt over het algemeen de fractie vis en benthos groter en de fractie discardgarnaal kleiner is (Tulp et al. 2014). Ook oudere studies Duitsland en Nederland komen op hogere percentages bijvangst vis uit (Ulleweit et al. 2008; Tulp et al. 2010; Ulleweit et al. 2010). Dit verschil komt mogelijk doordat de gehanteerde methode geschikt is om veel informatie te krijgen van de bijvangst van individuele soorten, maar minder geschikt om de samenstelling van de vangst te bepalen. Voor het bepalen van de fractie ondermaatse garnaal is namelijk een schatting van het totale volume van de vangst nodig. Deze schatting is uitgevoerd door de schipper zelf. Uiteindelijk bleken er veel vangsten niet goed te zijn geschat, waardoor deze monsters niet meegenomen konden worden. In deze trekken bleek dat de uiteindelijke schatting van de totale hoeveelheid benthos, vis en aangelande garnaal hoger was dan de geschatte hoeveelheid totale vangst. De problemen met schatten van de vangst zou een verklaring kunnen zijn voor het verschil in vangsamenstelling van vorige onderzoeken. Daarbij is de methode niet geschikt voor het registreren van de bijvangst van alle soorten. Soorten als grondel en harnasmannetje kwamen praktisch niet voor in de monsters. Terwijl deze soorten in de

waarnemersprogramma’s (waar een andere methode wordt gehanteerd) in kleinere vissoorten met dezelfde grootte als (commerciële) garnaal belanden na het zeven met de garnalen in de kookpot. Ook kunnen er kleine vissen met de fractie discardgarnaal meteen weer over boord gaan.

Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor verschillen tussen monsters die door de vissers of door waarnemers verzameld zijn. Door lage aantallen waarnemersreizen in andere gebieden is deze analyse echter alleen voor de Waddenzee uitgevoerd.