• No results found

EEN METHODISCHE VERKENNING

GROEPEN BLOKKEN

5. Grafiek van het aantal bouwblokken van de 140 steden, met in rood de mediaan ter waarde van 21 bouwblokken. In de inzet de verdeling in grootteklassen van blokken (grafiek auteur)

B ULL E T IN K N O B 2 0 19 3 32

Opmerkelijk is het relatief grote aantal steden – bijna 40% van het totaal – met tussen de tien en twintig blokken. Veel daarvan komen overeen met het beeld dat we hebben van kleinere landelijke steden, zoals Franeker (20), Bolsward (19), Groenlo (18), Lochem (17), Steenwijk (16) en Woudrichem (12).32 Tot slot bestaan er ruim tien steden met minder dan tien bouwblok­ ken; veelal kleinere vestingsteden als Sloten (9), Nieuw­ poort (9) of de kasteelsteden Batenburg (8) en ’s­Hee­ renberg (8) (afb. 7).

Over deze plattegronden als geheel kunnen nadere uitspraken worden gedaan. Zo blijkt het gemiddelde 39 blokken per stad, maar na aftrek van de negen grootste steden daalt dit aantal tot 29. Dat laatste aan­ tal is meer in lijn met de mediaan van het totale be­ stand, die op 21 blokken per stad uitkomt.

Het aantal percelen per bouwblok bedraagt gemid­ deld 33, onafhankelijk van de omvang van het blok zelf. Het grootste gemiddelde aantal percelen per blok is te vinden in Den Haag (59), Breda (56), Schiedam (49), Amsterdam (48) en Delft (46). Kleine en landelijke ste­ den hebben gemiddeld de minste percelen per blok, zoals Sloten (16), Elburg (14), Hindelopen en Harden­ berg (beide 10). De mediaan ligt hier op 25 percelen per blok.

ben meer dan honderd bouwblokken: Rotterdam (182), Haarlem (148), Utrecht (139), Groningen (135), Den Haag (133) en Dordrecht (121), op korte afstand gevolgd door Maastricht (94) (afb. 5). Deze negen steden vormen nog steeds de vier grootste steden, aangevuld met twee provinciehoofdsteden en drie forse Hollandse steden (afb. 6).

Elf steden bestaan uit meer dan zeventig bouwblok­ ken, waaronder vijf Hollandse steden en vier provin­ ciehoofdsteden (Leeuwarden, ’s­Hertogenbosch, Mid­ delburg en Zwolle). Na deze groep komen negen steden met tussen de vijftig en zeventig blokken, waaronder Nijmegen, Amersfoort en Deventer. De zes steden met boven de veertig blokken, waaronder Arnhem en Har­ derwijk, zijn te zien als de overgang tussen grotere en kleine steden.

Slechts een kwart van alle Nederlandse steden blijkt in 1832 meer dan veertig bouwblokken te omvatten. De overige driekwart hebben er minder dan veertig. Ste­ den van naam zoals Breda (40), Goes (38) en Roermond (33) tellen minder bouwblokken dan mogelijk in eerste instantie gedacht. Vijftien steden omvatten tussen de dertig en veertig blokken en 21 tussen de twintig en dertig blokken, waaronder Oudewater (29), Oldenzaal (28) en Woerden (25).

leiden amSteRdam utRecht doRdRecht maaStRicht GRoninGen haaRlem den haaG RotteRdam

6. Tekening van de negen steden met het grootste aantal blokken op dezelfde schaal (bron kadastrale kaart, bewerking auteur)

7. Tekening met een selectie van twaalf kleinere steden op dezelfde schaal (maar groter dan van afb. 6). In het midden de ‘eivormige’ plattegronden van Lochem, Ootmarsum, Stad Delden en Hattem (bron kadastrale kaart, bewerking auteur) lochem ootmaRSum Stad delden elbuRG Steenwijk Rhenen Sloten ijSSelStein GenneP GoedeRee hattem buRen

8. Grafiek met de omvang van de veertig grootste steden, met in blauw de binnenvorm en in rood de rand (waarbij de vesting-steden er duidelijk uitspringen) (grafiek auteur)

B ULL E T IN K N O B 2 0 19 3 35 groter zijn dan in de kern. De 558 Amsterdamse bouw­

blokken hebben een gemiddelde omvang van 0,55 hec­ tare, terwijl andere grote steden als Dordrecht, Leiden en Rotterdam blokken hebben van gemiddeld 0,40, 0,39 en 0,34 hectare. Bij een landelijk gemiddelde dichtheid van 53 percelen per hectare vertonen deze steden navenant hoge dichtheden: Rotterdam (129), Leiden (90), Amsterdam (88), Dordrecht (83). Lage dichtheden in grote steden bevinden zich in Maas­ tricht (34), Enkhuizen (38), Breda (39).

NADERE ONDERVERDELING

Om in kwantitatieve zin meer over dit onderwerp te kunnen zeggen, wordt een groep van veertig grotere steden nader bezien. Dit zijn de 36 door Smook behan­ delde steden, aangevuld met de door hem vanwege oorlogsschade weggelaten steden Arnhem, Nijmegen, Rotterdam en Venlo. Eerst is gekeken naar de buiten­ vorm en de binnenvorm (afb. 8).35 Het verschil tussen beide – de rand – blijkt de nodige variatie te bezitten, niet in de laatste plaats vanwege de in 1832 nog forse vestingwerken rondom steden als Maastricht, Breda, Bergen op Zoom, Nijmegen en Venlo. Minimale om­ vang hebben de randen van Dordrecht, Den Haag en Rotterdam, terwijl de rand van Amsterdam toch Belangrijker dan het aantal blokken is de omvang

daarvan. Daarbij doet zich een opmerkelijk verschijn­ sel voor: ondanks de vermelding van schaal 1:1250 op de kaarten, zijn alle kadasterkaarten in Noord­Hol­ land in werkelijkheid op schaal 1:2000 gedigitali­ seerd.33

Na correctie blijkt Amsterdam ook de grootste bin­ nenvorm (de binnenstad zonder rand) te hebben, ge­ volgd door Den Haag. Ook Leiden, Haarlem, Gronin­ gen, Maastricht, Rotterdam, Utrecht en Middelburg hebben een binnenstad die groter is dan 100 hectare. Deze steden hebben uiteraard ook het grootste somto­ taal van de bouwblokken (zonder infrastructuur). Wanneer dit somtotaal van alle blokken wordt gedeeld door het totaal aantal blokken, dan blijkt de gemid­ delde omvang van een bouwblok in 1832 0,59 hectare (circa 59 bij 100 meter) te hebben bedragen.34 Met een gemiddelde van 33 percelen per blok geeft verdere doorrekening een gemiddelde perceelsgrootte in 1832 van 179 m2 (circa 6 bij 30 meter).

Om verschillende redenen blijken steden als Breda, Maastricht en Den Haag flink grotere blokken te be­ vatten dan gemiddeld. In deze algemene vaststelling is (nog) geen rekening gehouden met het feit dat blokken aan de randen van de binnenstad over het algemeen

9. Grafiek van de binnenvorm van de veertig grootste steden met als basis het somtotaal van de blokken, daarop de solitairen, de droge en de natte infrastructuur. De steden met grachten zijn herkenbaar aan de grotere maat van de natte infrastructuur (grafiek auteur) B ULL E T IN K N O B 2 0 19 3 36

bouwblokken, alle groter dan 4 ha, liggen er vier in de Haagse binnenstad en vier in Maastricht. Van de tien kleinste blokken liggen er zeven in Amsterdam, alle kleiner dan 0,02 ha. Kwantitatief onderzoek, waarbij meer aandacht wordt geschonken aan de historische ontwikkeling van de betreffende steden, zou deze ge­ gevens in de toekomst kunnen verfijnen.36 Voor het ontstaan van de stad zullen de infrastructuur en de solitairen, in de vorm van wegen en kerken, dominant zijn geweest en de bouwblokken volgend. Naar die stadsontwikkeling zelf hebben anderen onderzoek ge­ daan.37

BLOK EN STAD

Over de vorm van de bouwblokken kan ook het nodige worden gezegd. Het overgrote deel daarvan is recht­ hoekig (64%), 13% is vierkant, 6% driehoekig, 5% lang­ gerekt en de rest onregelmatig. De bebouwing zelf is overwegend blokvormig (46%), in de vorm van een een­ zijdig lint (15%) of een tweezijdig lint (8%), L­vormig (9%), U­vormig (7%) en de rest onregelmatig (15%). Deze algemene verdeling blijkt gradueel per stad te verschillen (afb. 11).

Bij nadere beschouwing van het blok en van de plek nog een kleine 15% van de totale omvang uitmaakt.

Interessanter is de onderverdeling van de binnen­ vorm in de vier al genoemde groepen: het somtotaal van de bouwblokken, solitairen en droge en natte in­ frastructuur. Het blijkt dat solitaire gebouwen slechts 1,2% van het geheel uitmaken. In Enkhuizen en Zut­ phen ligt dit percentage wat hoger door de daar aanwe­ zige solitaire kerken (met kerkhof). Blijft over de infra­ structuur. Het aandeel natte infrastructuur blijkt sterk afhankelijk van de specifieke stad. Aanwezigheid van grachten en havens maakt dit relatief groot, ter­ wijl in riviersteden als Nijmegen, Arnhem en Zaltbom­ mel het aandeel natte infrastructuur in de binnenstad te verwaarlozen is (afb. 9).

Opmerkelijker is de vrij constante verhouding tussen de som van de bouwblokken en de droge infrastruc­ tuur. Deze komt neer op 80% bouwblokken en 20% in­ frastructuur. In steden als Rotterdam, Hoorn en Vlis­ singen ligt dit laatste rond de 30% en in Goes, Zierikzee en Zutphen rond de 15% (afb. 10). Deze relatieve con­ stante van 4:1 geeft als het ware een maat voor de ‘doorbloeding van het stedelijk weefsel’.

Zoals gezegd variëren de bouwblokken zowel sterk in omvang als in aantal percelen. Van de tien grootste

10. Grafiek met de percentages van de interne verdeling van de veertig grootste steden met als basis het somtotaal van de blokken, de solitairen en de droge infrastructuur. Opvallend is de vrij constante verhouding tussen blokken en droge infrastructuur (grafiek auteur)

11. Stergrafiek van de veertig grote steden met de percentuele verdeling van het karakter van de blokken, met als hoogste waarden: Groningen blokvorm, Culemborg eenzijdig lint, Kampen tweezijdig lint, Gouda l-vormig, Franeker U-vormig en Breda onregelmatig (grafiek auteur) B ULL E T IN K N O B 2 0 19 3 3 7

12. Tekening van twee aflopende blokken, links blok f37 in Zutphen met aan de bovenzijde de Laarstraat, rechts blok A25 in Zaltbommel met aan de bovenzijde de Nonnenstraat (bron kadastrale kaart, bewerking auteur)

B ULL E T IN K N O B 2 0 19 3 38

blokken afboerden. Dit had lobvormige structuren tot gevolg.41 Vanwege het strakke keurslijf en striktere rooilijnen in een verdedigbare stad is dit effect in de ‘echte’ steden veel minder herkenbaar.

Alvorens nader in te gaan op de relatie tussen blok en perceel, moeten we constateren dat de huidige termi­ nologie op het gebied van de bouwblokken te beperkt is. Naast gesloten bouwblokken, halfgesloten blokken en strokenbouw (dan wel eenzijdige lintbebouwing) komen nog andere varianten voor. Zo bestaan er ‘su­ perblokken’, met name in Den Haag, Breda en Maas­ tricht. Aan de andere kant zijn er ook ‘splinterblok­ ken’, zoals het blok a01 in Zaltbommel, dat slechts bestaat uit drie percelen maar wel – zoals in Gelder­ land gebruikelijk – door de landmeter van dienst met de blokletter ‘a’ werd aangeduid. In een stad als Zut­ phen, waar de bouwblokken ook blokletters hebben, waren die soms weer zo groot dat ze opgesplitst moes­ ten worden.42

Vooral aan de rand van de stad komt een bouwblok­ vorm voor die een ‘aflopend blok’ kan worden ge­ noemd. Dergelijke blokken hebben aan de ene zijde een duidelijke begrenzing, vaak in de vorm van een eenzijdig lint, maar gaan aan de andere kant vrijwel naadloos over in het aangrenzende onbebouwde land (afb. 12). Het tegenovergestelde is het langgerekte blok zonder veel diepte. De langgerekte blokken e05, e32 en e33 in Deventer zijn het resultaat van bouwen tegen de middeleeuwse stadsmuur aan de zijde van de IJssel.

Ook rechthoekige blokken kunnen verschillend van karakter zijn.43 Het kan gaan om gesloten bouwblok­ ken met ruime onbebouwde binnenterreinen. Derge­ lijke ‘perimeterblokken’ zijn te vinden in Roermond van het pand op het perceel blijkt dat in de ene stad

sprake is van een private stoep aan de voorzijde, en in de andere niet. Van de veertig steden zien we bij 22 een dergelijke stoep. Doorgaans gaat het om steden in Noord­ en Oost­Nederland en niet in Holland. Zo ko­ men in Haarlem, Delft, Leiden en Amsterdam geen private stoepen voor. Dat lijkt in tegenspraak met het feit dat Amsterdam bekendstaat om zijn grachtenpan­ den met stoepen. Deze bevinden zich echter niet op eigen terrein, maar op de openbare weg.38 In steden waar de stoepen wel particulier bezit waren, heeft de overheid ze vaak later onteigend ten behoeve van het toenemende verkeer.

In dit al dan niet voorkomen van stoepen op de ‘ho­ gere gronden’ klinkt in zekere zin de fysieke onder­ grond van de stad door. Die bepaalt mede het karakter van het bouwblok en daarmee de (typo)morfologie. Niet dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen ‘veenblokken’ en ‘zandblokken’. In extreme vorm is het ‘veenblok’ wel te herkennen in een stad als IJlst met zijn langgerekte ‘veenblokken’ (net als in Workum en Grootebroek). Hindeloopen daarentegen wordt juist gekenmerkt door bebouwing op kluitjes, plaatse­ lijk ‘klinten’ genoemd. Dit soort bebouwing is ook ty­ perend voor vissersdorpen als Urk en Marken.39 In plaatsen die niet direct tot de historische steden ho­ ren, zoals Hengelo, Hilversum, Tilburg en Emmen, zijn de ‘zandblokken’ nog duidelijk zichtbaar. Vooral in Hilversum is dit opvallend.40 Omdat de grond op zand daar overal even draagkrachtig is, kunnen pan­ den in principe vrij op het perceel worden geplaatst. Dat leidt tot een lossere schikking in het bouwblok. Omdat de wegen in eerste instantie onverhard waren, gebeurde het dat het verkeer de scherpe hoeken van de

13. Tekening met verschillende gesloten blokvormen. Linksboven Roermond d24, Steenwijk E10 en daaronder Amsterdam E046, alle drie voorbeelden van perimeterblokken. In het midden boven ’s-Hertogenbosch G19, daaronder de langgerekte blokken van Leiden C19 (l) en Zierikzee b13 (r) en beneden Zwolle f34, Gorinchem d16 en Rotterdam k24 (met gekartelde blokranden), alle voorbeelden van volblokken. Rechtsboven Amsterdam (Jordaan) d073 en daaronder Rotterdam (Schiedamsedijk) H15, beide voorbeelden van dooraderde blokken (bron kadastrale kaart, bewerking auteur)

RoeRmond Steenwijk ’S-heRtoGenboSch

amSteRdam e046 amSteRdam d073 leiden zieRikzee RotteRdam h15 RotteRdam K24 zwolle GoRinchem

gaand in een achterbouw (Zwolle f34, ’s­Hertogen­ bosch G19).

Naast perimeter­ en volblokken kennen we blokken die ‘dooraderd’ of ‘doorregen’ genoemd kunnen wor­ den.46 Deze hebben in het eerste geval veel gangen en in het tweede geval veel achterbebouwing in de vorm van kameren, maar doorgaans gaat het om een combi­ natie van beide. Ze bevinden zich vooral in dichtbe­ volkte volksbuurten zoals de Amsterdamse Jordaan (d073) en aan de Schiedamsedijk in Rotterdam (h15). In dat laatste geval, evenals bij blok K24 aldaar, zijn de opmerkelijke, typisch Rotterdamse (en later verdwe­ nen) ‘gekartelde’ blokranden zichtbaar.

(d24) en Steenwijk (e10).44 De keurtuinen in de Amster­ damse grachtengordel zijn een variant hierop. De re­ gulering van de maximale bebouwingsdiepte leidde ertoe dat de percelen tot aan het midden doorlopen (met tegen de erfgrens de tuinhuizen), zoals bij bouw­ blok Amsterdam e046 (afb. 13).45

Aan de andere kant komen ook ‘volblokken’ of rijk gevulde blokken voor. Deze blokken zijn vaker kleiner, komen overwegend in de oudste centra voor en hebben een grote bebouwingsdichtheid en weinig open ruimte. Ze tonen zich als langwerpig blok (Leiden c19; Zierikzee B13), tweezijdig blok (Gorin­ chem d16) of als blok met een hoofdbebouwing over­

14. Tekening van Enschede (links) en Stad Delden met zowel panden als percelen en in oranje de bijzondere gebouwen. In de inzet Delden blok A10, met links de Kerkstraat, waar de stoepen, osendroppen en afsplitsingen goed zichtbaar zijn (bron kadastrale kaart, bewerking auteur)

B ULL E T IN K N O B 2 0 19 3 40

huis later overbouwd of is het achterhuis gesloopt. Hoe groter de stad, des te diverser het beeld. Dit zien we in Zutphen, waar de oude stad een duidelijk hogere dichtheid heeft dan de stadsdelen de Nieuwstad in het noorden en de Spittaalstad in het oosten, die wordt ge­ kenmerkt door lintbebouwing langs twee uitvalswe­ gen. Interessant is dat de bouwblokken in de oude stad lobvormiger van karakter zijn en die in de Nieuwstad regelmatiger van vorm (afb. 15).

Meer nog dan in Zutphen zijn de oude stadsmuren in Deventer sterk bepalend voor de bebouwing langs de randen van de middeleeuwse stad waar langgerekte bouwblokken zijn ontstaan (afb. 16). Die compacte vorm heeft aan de noordoostzijde tot twee spitse drie­ hoekige blokken geleid (e14 en e18), zoals nog steeds te zien is aan de daarop staande panden (afb. 17). Ook hier zijn op veel plaatsen tussen voor­ en achterhuis of achterbouw kleine lichthoven zichtbaar.

BLOK EN INCLUSIE

Niet alleen het karakter van het blok, maar ook het soort bebouwing daarop is van belang. Het stedelijk weefsel bestaat niet alleen uit homogeen met woonbe­ bouwing samengestelde blokken, maar ook uit hetero­ gene blokken, vooralsnog aan te duiden als blokken met een inclusie of insluiting. Soms is die inclusie van beperkte omvang, maar in andere gevallen is die zo do­ minant dat bijna sprake is van een solitair of solitaire

BLOK EN PAND

Op basis van een klein dozijn steden waarvan de blok­ ken en de bebouwing in het kader van dit onderzoek zijn uitgetekend, kan nader worden ingegaan op de re­ latie tussen perceel en pand. Over de plaats van het pand op het perceel, al dan niet met een private stoep, is al gesproken. De scheiding tussen aangrenzende panden is op de originele kadasterkaarten helaas niet overal even duidelijk aangegeven, waardoor niet altijd goed te zien is of er sprake is van gemene (gemeen­ schappelijke) muren of van afzonderlijke bouwmuren met een druipstrook of osendrop ertussen.47 Zowel in Enschede als in Delden zijn de stoepen en de druip­ stroken duidelijk zichtbaar (afb. 14). Ook is te zien dat het in beide steden overwegend om diepe panden gaat, zoals vrijwel overal in Nederland. Dwarse huizen vor­ men een uitzondering en komen vaker voor in steden als Roermond en Maastricht. In detail blijken ook an­ dere morfologische elementen zichtbaar, zoals split­ singen en omsluitingen. Daarbij zal het gaan om een grotere bouwhistorische eenheid die later kadastraal is onderverdeeld of gedeeltelijk afgesplitst. Ook zijn aan de achterzijde van de panden uitbouwen zichtbaar in de vorm van een keukenbouw of een privaataan­ bouw. In meer verdichte steden zijn vaak tussen voor­ en achterhuis kleine lichthoven zichtbaar, die moes­ ten voorkomen dat het in diepe panden te donker werd. Vaak zijn deze lichthoven tussen voor­ en achter­

15. Tekening van de kadastrale kaart van Zutphen met zowel panden als percelen en in oranje de bijzondere gebouwen. Opvallend is de grotere dichtheid in de oude stad, de meer rechthoekige bouwblokken in de Nieuwstad (boven) en de twee linten met eenzijdige bebouwing in de Spittaalstad (rechts) (bron kadastrale kaart, bewerking auteur)

B ULL E T IN K N O B 2 0 19 3 41 De aangeduide functies geven een indicatie van de

heterogeniteit van de blokken. Op basis van de in de Oat aangegeven tabel ‘tarief der zuivere begrootingen van iedere soort en klasse der vaste eigendommen’, kunnen gedetailleerd de vier klassen nader worden aangeduid: ‘Huizen, Koetshuizen en stallen, Pakhui­ zen en Fabrijken, Trafijken’. Die belastingklassen ver­ schillen per stad; zo zijn de huizen in Enkhuizen in 23 klassen ingedeeld, in Deventer in 30 en in Amsterdam in 45.49

groep. Dat laatste geldt voor het blok h19 in ’s­Herto­ genbosch met daarin de St.­Janskerk. In Roermond is weer vaker sprake van kloosterterreinen. In de oor­ spronkelijk aanwijzende tabel (Oat) bij de kadaster­ kaart staat het ‘soort der eigendommen’ aangeduid en daarmee de functie. Die was nodig om ‘het belastbaar inkomen van ieder perceel’ te bepalen, omdat het daar voor het kadaster uiteindelijk om draaide. De bijzon­ dere ‘soorten’ staan doorgaans, maar niet altijd even consequent, ook op de kadasterkaarten aangegeven.48

16. Tekening van de kadastrale kaart van

Deventer met zowel panden als percelen en in oranje de bijzondere gebouwen. Opvallend zijn de langgerekte blokken aan de rand ter plaatse van de middeleeuwse stadsmuur (bron kadastrale kaart, bewerking auteur)

B ULL E T IN K N O B 2 0 19 3 42

Vrouwekerk later is verdwenen. In Naarden heeft het stadhuis in blok G17 bij uitbreiding alle bebouwing van het naastgelegen blok G18 verdrongen. Het gaat hier om de groei van het stadhuis ten koste van omrin­ gende bebouwing, zoals dat in recenter tijden ook in Zutphen en Deventer is geschied.

Een dergelijk proces kan ‘ruimtelijke translatie door statische groei’ worden genoemd, in tegenstelling tot ‘ruimtelijke translatie door verplaatsing’. Een voor­ beeld van dit laatste is de rooms­katholieke kerk in Woerden die zich in 1832 in blok c22 aan de westzijde van de stad bevond. De kerk kreeg in 1892 een impo­ sante nieuwbouw aan de oostzijde van de stad (afb. 18). De oude kerk met naastgelegen pastorie werd uitein­ delijk gesloopt en ter plaatse verrees in 1980 stadsver­ nieuwingsbouw. Op het zuidelijke deel van dit blok na is alle oude substantie verdwenen. De verplaatsing van de kerk heeft een fors gat geslagen en een zwakke plek in de bouwsubstantie achtergelaten, terwijl in het ten Blokken met een inclusie wijken door hun karakter

af van homogene bouwblokken. De vraag is of de ont­ wikkeling ervan over de tijd gelijk of verschillend is geweest. Hier kan slechts een aanzet tot een antwoord worden gegeven. De stelling is dat meer erosie plaats­ vindt in heterogene blokken dan in homogene blok­ ken – afgezien van oorlogsgeweld of van bewust ge­ plande ingrepen, zoals in 1895 een doorbraak in het Amsterdamse blok e044 voor de Raadhuisstraat (afb. 3). In dit laatste geval helpt wel dat dit homogene blok in een grote stad ligt en bestaat uit woonhuizen van een hogere belastingklasse. Zo hebben in dat blok,