• No results found

De competenties van de taalgebruiker/taalleerder

GRAMMATICALE CORRECTHEID

C2 Blijft grammaticaal meester van complexe taal, ook wanneer de aandacht elders is gericht (bijvoorbeeld op vooruitdenken of het monitoren van de reacties van anderen).

C1 Handhaaft consequent een hoge mate van grammaticale correctheid; fouten zijn zeldzaam en moeilijk aan te wijzen.

B2

Goede beheersing van de grammatica; incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvol-komenheden in de zinsstructuur kunnen nog voorkomen maar zijn zeldzaam en worden meestal achteraf verbeterd.

Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Maakt geen vergissingen die tot misverstanden leiden.

B1

Communiceert redelijk correct in vertrouwde omstandigheden; vertoont over het algemeen een goede grammaticale beheersing maar met merkbare invloed vanuit de moedertaal. Fouten komen voor, maar het is altijd duidelijk wat hij of zij probeert uit te drukken.

Maakt met een redelijke mate van nauwkeurigheid gebruik van een repertoire van veelgebruikte ‘routines’

en patronen die bekend zijn van meer voorspelbare situaties.

A2 Gebruikt bepaalde eenvoudige constructies correct, maar maakt nog stelselmatig elementaire fouten – bijvoorbeeld door verschillende tijden door elkaar te gebruiken en niet te letten op congruentie; toch is meestal wel duidelijk wat hij of zij probeert te zeggen.

A1 Toont slechts beperkte beheersing van enkele eenvoudige grammaticale constructies en zinspatronen in een geleerd repertoire.

Gebruikers van het Referentiekader zouden kunnen overwegen en, indien van toepassing, vermelden:

• op welke theorie van de grammatica zij hun werk baseren;

• welke grammaticale elementen, categorieën, klassen, structuren, processen en relaties leerders zullen moeten kunnen hanteren.

Traditioneel wordt er onderscheid gemaakt tussen morfologie en syntaxis.

De morfologie houdt zich bezig met de interne structuur van woorden. Woorden kunnen worden ontleed in morfemen, die worden geclassificeerd als:

• stammen;

• affixen (voor­, achter­ en tussenvoegsels), te weten:

- woordvormende affixen (bijvoorbeeld her-, on-, -lijk, -heid);

- verbuigende affixen (bijvoorbeeld: -s, -en, ge-, -de, -te).

Woordvorming:

Woorden kunnen als volgt worden geclassificeerd:

• enkelvoudige woorden (alleen de stam, bijvoorbeeld: zes, boom, breek);

• complexe woorden (stam + affixen, bijvoorbeeld: zessen, boompje, ongebroken);

• samenstellingen (met meer dan één stam, bijvoorbeeld: zescilinder, slagboom, breekijzer).

De morfologie richt zich ook op andere manieren waarop woordvormen kunnen veranderen, zoals:

• klinkerwisseling (zing/zong, loop/liep)

• medeklinkerverandering (gebeurd/gebeurt)

• onregelmatige vormen (breng/bracht, kom/kwam)

• suppletie (ben/was)

• nulvormen (zetten/zetten, wedden/wedden)

De morfofonologie houdt zich bezig met de fonetisch bepaalde variatie van morfemen

(bijvoorbeeld: z/s in huisde, waste; v/f in fuifde, strafte), en hun morfologisch bepaalde fonetische variatie (bijvoorbeeld a/a: in dak/daken).

Gebruikers van het Referentiekader zouden kunnen overwegen en, indien van toepassing, vermelden:

• welke morfologische elementen en processen de leerder zal moeten kunnen hanteren.

De syntaxis houdt zich bezig met de ordening van woorden tot zinnen in termen van de categorieën, elementen, klassen, structuren, processen en relaties die daarbij betrokken zijn, vaak gepresenteerd in de vorm van regels. De syntaxis van de taal van een volwassen moedertaalspreker is zeer complex en grotendeels onbewust aanwezig. Het vermogen om zinnen te maken die betekenis overdragen is een centraal aspect van communicatieve competentie.

Gebruikers van het Referentiekader zouden kunnen overwegen en, indien van toepassing, vermelden:

• welke grammaticale elementen, categorieën, klassen, structuren, processen en relaties leerders zullen moeten kunnen hanteren.

5.2.1.3 Semantische competentie

houdt zich bezig met het bewustzijn en de beheersing van de leerder van de manier waarop betekenis-sen zijn geordend. Lexicale semantiek houdt zich bezig met kwesties van woordbetekenis, bijvoorbeeld:

• de verhouding tussen het woord en de algemene context:

- verwijzing;

- connotatie;

- uitdragen van algemene of specifieke noties.

• interlexicale verhoudingen, zoals:

- synonymie/antonymie;

- hyponymie;

- collocatie;

- relatie deel/geheel;

- componentenanalyse;

- vertaalequivalenten.

Grammaticale semantiek houdt zich bezig met de betekenis van grammaticale elementen, categorieën, structuren en processen (zie paragraaf 5.2.1.2).

Pragmatische semantiek houdt zich bezig met logische verhoudingen zoals noodzakelijk gevolg, voor-onderstelling, implicatie, enzovoort.

Linguïstische competentie wordt hier behandeld in een formele betekenis. Vanuit het oogpunt van de theoretische of beschrijvende taalkunde is een taal een zeer complex stelsel van symbolen. Wanneer, zoals hier, wordt getracht de vele verschillende componenten van communicatieve competentie te onderscheiden, kan de – grotendeels onbewuste – kennis van de formele structuur en het vermogen om die te hanteren met recht worden aangeduid als een van die componenten. Hoeveel van deze formele analyse moet worden meegenomen bij het leren of onderwijzen van een taal is een ander verhaal. De functionele/notionele benadering waarvoor de Raad van Europa koos in de publicaties Waystage 1990, Threshold Level 1990 en Vantage Level vormt een alternatief voor de visie op linguïstische competentie zoals beschreven in paragraaf 5.2.1–3. Zij gaat niet uit van taalvormen en hun betekenis, maar van een stelsel-matige classificatie van communicatieve functies en noties, verdeeld in een algemene en een specifieke categorie. In tweede instantie behandelt zij pas lexicale en grammaticale vormen als exponenten van die functies en noties. Beide benaderingen zijn complementaire manieren om de ‘dubbele uitdruk-kingsvorm’ van taal te hanteren. Talen zijn gebaseerd op een ordening van vorm en een ordening van betekenis. De beide ordeningen doorsnijden elkaar op grotendeels arbitraire wijze. Een beschrijving op basis van de ordening van uitdrukkingsvormen doet de betekenis tekort, terwijl een beschrijving op basis van de ordening van betekenissen de vorm tekort doet. Aan welke beschrijving de gebruiker de voorkeur geeft, hangt af van het doel waarvoor de beschrijving wordt gemaakt. Het succes van de Threshold Level-benadering geeft aan dat veel beroepsbeoefenaren het beter vinden om van beteke-nis naar vorm te gaan in plaats van de meer traditionele praktijk om vooruitgang te meten in louter vormkenmerken. Aan de andere kant zullen sommigen de voorkeur geven aan het gebruik van een

‘communicatieve grammatica’, zoals bijvoorbeeld in Un niveau-seuil. Wat buiten kijf staat is dat een taalleerder zowel vormen als betekenissen moet verwerven.

5.2.1.4 Fonologische competentie

heeft betrekking op kennis van en vaardigheid in de waarneming en productie van:

• de geluidseenheden (fonemen) van de taal en hun verschillende realiseringen in bepaalde contexten (allofonen);

• de fonetische kenmerken waardoor fonemen van elkaar verschillen (onderscheidende kenmerken, bijvoorbeeld stemhebbend, gerond, nasaal, plofklank);

• de fonetische samenstelling van woorden (lettergreepstructuur, volgorde van fonemen, nadruk, woordtoon);

• zinsfonetiek (prosodie)

• klemtoon en ritme van de zin • intonatie;

• fonetische reductie • klinkerreductie

• sterke en zwakke vormen • assimilatie

• elisie.

FONOLOGISCHE BEHEERSING