‘Ik wil me ook mooi voelen,’ zei Isabel. ‘Ik oefen vast op jullie, als ik weer thuis
ben, begint het echte werk. Peter zal opkijken.’
Gloria schrok. Als Ruth haar mond nu maar hield. Maar Ruth keek Isabel alleen
maar aan.
‘Wat kijk je?’ vroeg Isabel. ‘Je hoeft nu niet bang te zijn dat ik niet weet hoe ik
netjes moet eten. Dat heb ik toch van je moeder geleerd?’ Ze ging zitten en vertelde:
‘Ruths moeder heeft een keer haar hele zilveren bestek op tafel gelegd, en me laten
zien waar alles voor diende. Zelfs de oestervorkjes sloeg ze niet over. Ik was
rig en ik heb er later veel aan gehad. Volgens mij ben ik een geboren oestereter.
Hebben wij die samen niet een keer gegeten, Ruth?’
Ruth gaf geen antwoord en Gloria zag dat haar moeder het voorgerecht (mosselen
in het zuur) opzij schoof. ‘Niet zo'n gelukkige opmerking hè?’
‘Niet bepaald,’ zei Ruth.
‘Doet er al niet meer toe,’ zei Isabel. ‘Dank zij je moeder zal ik nooit meer prakken
of mijn ellebogen op tafel leggen. Daar ben ik haar ondanks alles heel dankbaar voor.
Voor ik werd verbannen heeft ze me zelfs nog bloemstukjes voor op tafel leren
maken.’
Gloria zag een zweem van kwaadaardigheid in haar ogen, maar voor ze iets kon
vragen, zei Boris: ‘Ik wil altijd prakken, maar dat mag ik niet. Ik mag ook geen
appelmoes meer bij alles eten. Dat vindt Axel niet goed. Komt Jochem ook bij ons
zitten?’
‘Hij helpt even in de keuken,’ zei Gloria blozend. ‘Straks zie ik eh... wij hem wel.’
‘Aardige jongen,’ zei Isabel en grijnsde naar Gloria.
‘Ja,’ zei Boris. ‘De aardigste van allemaal. Of Libel?’
‘Daar weet jij toch niks van!’ zei Ruth opeens. ‘Je weet geen barst van haar!’
‘Nou hoor,’ zei Boris terwijl hij een mosseltje aan zijn vork probeerde te prikken.
‘Waarom praat je zo kwaad? Ik vind jou toch ook lief? En Tasja.’
‘Mij niet?’ vroeg Gloria.
‘Ik wil jou wel als mijn andere zusje,’ zei Boris. ‘Dan let ik goed op je. Dat je niet
in het water valt.’
‘Ik wilde ook wel dat je mijn broer was,’ zei Gloria. ‘Ik heb altijd een broer of een
zusje willen hebben. Vroeger spéélde ik dat ik ze had.’
‘Jij zou een goede broer zijn,’ zei Isabel tegen Boris. ‘Iemand met wie je plezier kunt
hebben. Het was gezellig in de stad, hè?’
‘Mamma wil nooit met mij winkels in,’ zei Boris. ‘Ik gooi dingen om en dat vindt
ze niet leuk. Ik moet altijd met Tasja.’
‘Jouw moeder zeurt,’ zei Isabel.
‘Maar nu kríjgt Gloria er toch een?’ viel Ruth haar in de rede. ‘Als die Peter straks
zijn kind krijgt, zou je het zo kunnen beschouwen. Hij was toch een soort vader?
Dan wordt die baby een soort broertje of zusje voor Gloria. Ze mag er ook voor gaan
zorgen. Gezellig met het jonge paar naar Londen. Dat had ze jou nog niet verteld,
hè Isabel? Mij wel.’ Ze giechelde even.
‘Is dat zo?’ vroeg Isabel aan Gloria. ‘Wordt hij vader? En wist je dat al die tijd?’
Gloria knikte, maar had geen woorden. De ogen van haar moeder. Zoveel pijn.
Isabel stond op. ‘Ik moet even weg,’ zei ze met een dun stemmetje. ‘Het spijt me,
Boris, maar ik geloof niet dat ik vanavond met je kan dansen.’ Ze liep kalm de eetzaal
uit.
Gloria kon zich niet bewegen en staarde naar Ruth.
‘Wat is dit toch allemaal?’ vroeg Tasja.
‘Ik snap het niet,’ zei Boris. ‘Libel en ik gaan toch dansen? Komt ze nog terug?’
‘Nee,’ zei Gloria. ‘Jouw moeder heeft gezegd wat ík had moeten vertellen, en nu
is Isabel verdrietig.’
‘Wat maakt het uit,’ zei Ruth. ‘Had je willen wachten tot die baby er was?’
‘Welke baby?’ vroeg Boris. ‘Ik snap het niet.’
Gloria vertelde het hem.
‘Wat erg,’ zei Tasja.
‘Dus nu heeft Libel verdriet?’ vroeg Boris.
‘Ze komt er wel overheen,’ zei Ruth. ‘Isabel vergeet snel. Volgende week is ze
jou ook vergeten hoor, Boris. Denk maar niet dat ze nog één seconde aan je denkt,
als ze van deze ellende-boot af is.’
Boris kneep haar in haar arm. ‘Rotmammarotmamma!’ Iedereen keek, terwijl hij
bleef schreeuwen.
‘Hou op!’ riep Tasja.
‘Laat nou los,’ riep Gloria.
‘Au!’ kreunde Ruth. ‘Boris, dat doet echt pijn.’
Hij beet in haar wang.
Gloria keek verstard en tot niets in staat toe. Ruth gilde en probeerde Boris van
zich af te schudden. Zijn tanden lieten los, en gelukkig waren daar Jochem en de
kapitein. Maar Boris was te sterk voor ze. Hij bleef zijn moeder knijpen.
‘Valium!’ riep Tasja. ‘Dat helpt. In onze hut!’
Meer slepend dan lopend kwamen ze in de hut. Tasja pakte het pilletje en Jochem
In document
Veronica Hazelhoff, Mooie dagen · dbnl
(pagina 98-101)