‘Denk eens aan Harry's “bevoegdheidstroef”. Er moet toch iets waar zijn van wat
ze zichzelf en elkaar van geslacht tot geslacht hebben verteld over het onschatbare
voorrecht en de onmetelijke waarde van de klassieke, de academische vorming.
Waarom praten we allemaal over Poesjkin en Tolstoj, die we allemaal vertaald lezen,
zonder dat iemand ons komt vertellen enzovoort? Omdat er geen bepaalde kaste
bestaat, voor wie de kennis van het Russisch een privilegie is... een
“bevoegdheidstroef”...’
‘Je hebt succes, kerel, met je bevoegdheidstroef!’
Harry keek even op, maar antwoordde niet.
‘Ik zal je nog iets sterkers zeggen. Heeft men ooit of ergens in de wereld iemand
het recht ontzegd om zich “overtuigd christen” te noemen op grond van het feit dat
hij het Evangelie alleen in vertaling heeft gelezen - in slechte vertalingen, in verminkte
en vervalste vertalingen?’
‘Christen te zijn... daar komt geen begrijpen bij te pas,’ mompelde Evert na enig
zwijgen en met niet zó veel aplomb als tevoren.
‘Dat zou je “ontwikkelde christenen” niet in hun gezicht moeten zeggen. Of de dichter
van de “Matthäus-Passion”...! Maar laten we voet bij stuk houden! Er is nog een
ander element in die fameuze vertaal-kwestie. Weetje nog, Harry, toen we hier samen
een Hollandse Faustvertaling lazen en iedereen er wat op aan te merken had -, dat
Terpstra toen ineens zei: een Hollandse Faust, dat is als champagne uit een theekopje,
dat is als koffie uit een likeurglaasje, dat is als spuitwater uit een soepbord gelepeld...
en hoe we allemaal lachten? Maar Terpstra zou waarschijnlijk niet willen beweren,
dat je onmogelijk champagne uit een theekopje kunt drinken of koffie uit een likeurglas
of water lepelen van een soepbord. Dat zou onzin zijn. “Grietje” zegt ons niet wat
“Gretchen” ons zegt -, maar we gaan elkaar toch niet wijsmaken, dat er aan “Gretchen”
een verborgen, mysterieuze betekenis is, die “Grietje” niet uitdrukken kan? En ik
geloof graag, dat een klassiek-gevormde een vertaalde Plato net zo griezelig vindt
als een dandy champagne in een theekopje zou vinden, maar je mag dunkt me, in de
eerste plaats van zo'n “gevormde” verlangen dat hij zijn eng-subjectieve sensatietjes
van de allergewoonste soort niet opschroeft tot “objectieve” waarheden van algemene
geldigheid...’
‘Wat een welsprekendheid! De zaak schijnt je na aan 't hart te liggen.’
‘Ja, Evert! Ik heb aan den lijve geleden onder al die humbug! En daarbij haat ik
ook zonder lijfelijke ondervinding intellectueel snobisme erger dan welk ander
snobisme. Laatst wou die oude Luiten, een vriend van Harry's vader, mij even
vertellen, dat de gedachten van Plato toch eigenlijk zo heel belangrijk niet zijn...
maar de taal, zie je... dat was dan toch zo iets verschrikkelijk bijzonders. Je had dat
gebaartje als van een litteraire fijnproever moeten zien. De oude slurper kan een vers
van Gezelle niet van een liedje van Scheltema, en Van Looy niet van Arthur van
Schendel onderscheiden. En dan al die jongens, zoals die vrienden van jou, die zo
nodig in het eenvoudigste artikeltje een “onvertaalbaar” Grieks woord moeten
opprikken. Alsof niet in een volzin één zo'n woord door alle andere samen en door
elk afzonderlijk in zijn betekenis zó onverbiddelijk bepaald wordt, dat je
't net zo goed opschrijven kunt! Een “onvertaalbaar” Grieks woord in een Hollandse
volzin, dat is zowat hetzelfde als wanneer het Handelsblad voor zijn fatsoen
“verz...pen” schrijft, dat is hetzelfde als de “G.d.”, het “sp...ksel” en de “sn.tneus”
van Nicolaas Beets. En als je opschrijft 4 + 2 + 3 +...= 14, dan kan je voor je stippeltjes
Patagonisch of Egyptisch schrijven, er staat toch altijd 5!’... Te denken dat mensen
om iets een hoge borst zetten en op anderen neerzien en dan niet eens weten wat ze
bedoelen! En dat... maar wat is er Harry, waar sta je zo naar te luisteren?’
‘Ik geloof dat Rika roept... en dat Jaap schreeuwt... en ik meen de anderen ook
al...’
‘Ah, daar is Loekie...’ riep Evert opspringend, als iemand, die uit een pijnlijke en
onverbiddelijke greep ineens ontsnapt, en hij ging naar de deur. Een hoge, iets-scherpe,
vrolijke meisjesstem kwam nader uit de gang en even later keek een gezichtje, waarbij
geen andere stem gepast zou hebben, onder de brede, gegolfde rand van een witte
hoed met kleurige bloemgarnering nieuwsgierig naar binnen.
‘Waar zitten jullie toch... wat voer jullie toch uit...?’
‘We waren vreselijk geleerd bezig...’
‘Ai...’ ze trok een grappig-afkerig gezicht. ‘Jaap is gevallen...’
Evert had een schoudergebaar dat duidelijk zei: ‘Ja, wat wil je, he?’
‘Jaap gevallen? En Riek was toch in de keuken!’
Ze was al bij de deur, bonsde haar schoonmoeder haast in de armen. De oude
dokter lachte flauwtjes. ‘Loop een oud man niet van de sokken,’ - hij leek een beetje
versuft van het scherpe schreeuwen en de radde troostwoorden vlak achter hem, waar
zijn vrouw uit alle macht trachtte het spartelend en brullend Jaapje op haar arm te
houden, een poging, die volkomen mislukte, toen de jongen zijn moeder gewaar
werd. Hij worstelde zich los, dat 't huilen smoorde onder zijn opsjorrend schort, rende
schier buiten adem hikkend en snikkend naar Marianne en liet met een gier en een
bons het hoofd tegen haar buik vallen. Nu pas zag ze bloedvlekken op het groene
broekje en op de linkerknie, ze ging ruggelings achteruit met stijve, wijde
pen, het kind, dat zich als een plank tegen haar aangedrukt hield, onder de armen
meevoerend naar de divan terug. Daar trok ze het ventje op haar schoot en trachtte
het gezichtje, vlammend rood van tranen-vochtige hitte, naar zich toe te keren, terwijl
Harry het beentje greep en met een paar vegen van zijn zakdoek het schrikkelijk
ongeval terugbracht tot een schram van drie vingers lang.
‘Daar is geen medische hulp bij nodig,’ schertste dokter Edema, toekijkend met
de handen op de rug van zijn wijde lichtgrijze geklede-jas.
Loek, die blijkbaar de woorden ‘medische hulp’ had opgevangen, kwam van 't
In document
Carry van Bruggen, Uit het leven van een denkende vrouw · dbnl
(pagina 73-76)