• No results found

nog meer dan door haar gil verschrikt was, toen hij zag hoe bleek zij werd

In document Betsy Hasebroek, Twee vrouwen · dbnl (pagina 155-158)

‘Wees gerust, het is niets!’ antwoordde zij beleefd; en den traan, dien de pijn in

haar oog deed opwellen, trachtende weg te knippen met de breede zijden wimpers,

vervolgde zij: ‘ik schaam mij, dat ik kinderachtig genoeg was, om dus te schreeuwen.’

‘Alle schaamte past mij alleen, Mevrouw! ik zal mij nooit mijn vreesselijke

onhandigheid kunnen vergeven; vergun mij....’ en hij boog even de zijden shawl

weg, om te zien naar de gebrande plek, zonder haar toestemming af te wachten. Een

vuurroode streep liep als een bloedstraal langs de blanke huid tusschen de nekspieren

door, en verloor zich onder de plooijen van den rug van het witte kleedje.

‘Ik bid u, Mijnheer!’ zeide Mevrouw meinier, niet zeer door het voorafgegane

gestemd, om deze gemeenzaamheid te dulden; zij trok den zijden doek eng toe om

de schoone leden, en wilde zich met een buiging verwijderen.

‘En ik bid u, Mevrouw! wees niet hard genoeg van mij achter te laten met de vrees

van u eenig ernstig leed toegebragt te hebben; waarheen mag ik u geleiden?’

Die stem, zij was te innemend om haar te weigeren. Zij boog zich, en zeide: ‘Ik

logeer in het Schuttershof.’

‘Ik sedert een paar uren ook,’ sprak de vreemdeling; ‘het spijt mij, dat ik begonnen

ben met mijn schoone buurvrouw te pijnigen.’

‘Het zou zeker een slecht voorteeken voor onze kennismaking kunnen schijnen,’

antwoordde zij met een lachje; ‘doch wij willen het lot trotseren en goede vrienden

worden, zoo gij 't goedvindt?’

‘Al te gelukkig!’ antwoordde hij galant, terwijl hij haar den arm bood.

Zij waren een schoon paar, toen zij voortgingen. Hoe rijzig de jonge vrouw ook

was, toch stak de fiere kop van haar geleider bijna geheel boven haar schoone hoofd

uit. Zijn houding was regt en vast, en zijn gang had iets rustigs, dat alleen aan een

mannentred eigen is, iets meesterachtigs had ik haast gezegd. Hij droeg zijn

hoog-toegeknoopten rok, die volstrekt geen linnen zien liet, met de achtelooze

bevalligheid van iemand, wiens air comme il faut door kleeding verhoogd noch

verminderd kan worden. Even eenvoudig en toch elegant was de schikking zijner

donkerbruine lokken, die krullend nedervielen over een gelaat, misschien te weinig

gevuld om schoon te mogen heeten, en zeker te koel en te ingetrokken, om innemend

genoemd te kunnen worden.

clara had naauwlijks al die opmerkingen gemaakt, toen haar tante, die buiten het

gewoel haar gewacht had, haar te gemoet trad. ‘Ik meende uw stem te hooren?’ sprak

zij vragend.

clara liet den arm van haar geleider los, om den haren aan Mevrouw leman aan te

bieden, en antwoordde niet. ‘Was het zoo?’ vroeg deze nogmaals.

‘Ik was het, die Mevrouw dien kreet ontrukte, en haar edelmoedigheid alleen

verhindert haar mij te beschuldigen: mag ik u dus de zaak vertellen?’ vroeg de jonge

man. Belangstellend zag Mevrouw leman naar hem op en luisterde, terwijl hij aardig

en spottend het gebeurde vertelde, schoon hij met een ernstig: ‘Het spijt mij meer

dan ik zeggen kan,’ eindigde.

‘Laat het u zulks niet meer doen, Mijnheer!’ antwoordde clara eenigzins geraakt.

Zijn koel, geestig verhaal had haar gestooten, zonder dat zij wist, waarom.

‘Dat zal het, Mevrouw, zoo lang ik u de hand even als thans zie brengen naar de

gebrande plaats. Ziedaar gelukkig ons logement. Gij moet mij vergunnen u dadelijk

den bad-Esculaap te zenden, en ik verzoek u, Mevrouw,’ zich voor Mevrouw leman

buigende, ‘voor mij verlof te verwerven van morgen nog eens naar mijn slagtoffer

te komen zien.’ En weg ging hij.

‘Wie is het?’ vroeg Mevrouw leman hare nicht.

‘Een nieuwe huisgenoot, meer weet ik niet,’ antwoordde clara, in diepe gedachten

den trap opgaande.

‘Wij zullen het vreemdelingen-boek eens laten komen, om den naam te zien,’

zeide Mevrouw leman, door haar ouderdom een weinig nieuwsgieriger dan haar

nicht; ‘ik hoop, dat hij u niet zoo gebrand heeft, dat het een lidteeken blijft.’

‘Ik ook niet,’ zuchtte clara. ‘Wie kan het

zijn? het is mij, als moest ik dien man meer gezien hebben, als hoorde ik in een lang

verleden diezelfde stem. Dat gevoel heb ik dikwijls gehad, zonder dat het meer dan

een begoocheling zijn kon, doch nooit zoo duidelijk als thans; het is mij als kende

ik reeds lang onzen nieuwen buurman, als wist ik reeds de innigste gedachte van zijn

ziel.’

‘Dweepster!’ sprak Mevrouw leman; ‘altijd droomt gij met open oogen; maar daar

is het boek, laat ons zien.’ Zij bladerde de beschreven bladen door, en las op het

laatste den ondersten regel overluid: ‘alexander van montfoort.’

‘alexander van montfoort!’ herhaalde clara. Eenigzins verschrikt de handen

vouwende, en die toen in haar schoot latende zinken zei zij in zich zelve: ‘Wat heb

ik die ontmoeting gewenscht! ach, de mensch moest niet wenschen, hij moest slechts

aannemen wat is; slechts volgen, niet begeeren.’ clara gevoelde daar iets van, nu zij

haar verlangen vervuld zag: zij twijfelde reeds of zij niet weder wenschen zou, dat

die vervulling niet had plaats gegrepen. Wie weet wat zij gedaan had, als zij had

kunnen doen even als dat goede echtpaar in de fabel, dat de laatste zijner drie

wenschen gebruikte, om weder bevrijd te raken van de vervulling der eersten.

Den volgenden morgen, toen clara van haar bronwandeling terug gekeerd en

In document Betsy Hasebroek, Twee vrouwen · dbnl (pagina 155-158)