• No results found

Gezelle was inderdaad een reactionaire Luddite. Als Ter Balkt al met deze mensensoort in verband kan worden gebracht, dan alleen in de betekenis

die Thomas Pynchon er aan gaf. Hij ziet de Luddite als een voorloper van de in de

hedendaagse cultuur (strip, film, science-fiction) populaire ‘Badass’ die zich zonder

reserve en als gedreven eenzaat verzet tegen de kwalen van de wereld. (Pynchon

1984) Ter Balkt dus, als een poëtische broer van King Kong, de Hulk en Superman.

Het is een invulling van het dichterschap die in deze tijden in het Westen welhaast

ondenkbaar was geworden. Niet dat Ter Balkt zich tot doel heeft gesteld flatgebouwen

te beklimmen of dweperige maagden te bevrijden. Wat hij wil is als koppige eenzaat

een tegenstem laten klinken, tegen de barbarij, de georganiseerde amnesie, de als

vernuft gepresenteerde leugen en de botheid van onze cultuur.

Eindnoten:

1 Piet Meeuse had het in dit verband over ‘de symbolen van een dynamisch boerenleven dat voor de dichter voorgoed verleden tijd is geworden.’ (Meeuse 1992, 120) Hierbij kan worden aangetekend dat de dynamiek van dat boerenleven in zekere zin het oeuvre van Ter Balkt genereert. Alvast het vitalisme van het boerenbestaan wordt zo in zijn werk gevrijwaard. 2 Vergelijk met wat Piet Meeuse schrijft over de latere bundel Tegen de bijlen: ‘De titel zelf

zinspeelt daar ook op: deze poëzie is geschreven ‘tegen de bijlen’ - tegen de vernietiging van wat hem lief is.’ (Meeuse 1998, 28)

3 Een extra aanwijzing voor deze lectuur bevat een opmerking van de dichter in een interview waar hij het, naar aanleiding van Oud Gereedschap Mensheid Moe heeft over het ‘slijpen van de zeis’ (in Kuyper&Diepstraten 1978, 79).

4 Zie Ter Balkts ironische uitspraak over Wallace Stevens: ‘je weet het maar nooit met die symbolisten’. (Ter Balkt 1990) En veel explicieter in een interview: ‘Er is veel dood in de nieuwe poëzie. En dat komt door de symbolisten. Daar is alles verkeerd gegaan. De symbolisten haten de werkelijkheid, vonden die te plat. Door het symbolisme wendde de poëzie zich af van de wereld. Logisch dat de wereld zich toen ook afwendde van de poëzie.’ (in Vervoort 1994, 38) Zie ook (Meeuse 1998, 26).

5 Met deze romantische, pantheïstische natuurverering wordt op scherpe wijze afgerekend in het essay ‘Wordsworth in de tropen’ van Aldous Huxley: ‘Voor ons, die leven in een gematigd klimaat in het tijdperk van Henry Ford, is Natuurverering haast een natuurlijk gegeven. Het kost geen moeite een zwakke en reeds overwonnen vijand lief te hebben. Maar een vijand waarmee je nog steeds op voet van oorlog verkeert, een niet overwonnen, onoverwinnelijke en altijd actieve vijand die steeds in beweging is, nee, die heb je niet lief, die moet je niet liefhebben. [...] Het is jammer dat hij [Wordsworth] nooit buiten de Europese grenzen is geweest. Een reis

uitgebroed, zaad verzameld, jonge planten verzorgd tot groei, bomen gekweekt, vruchten geplukt.’ (D'haen 1987, 74) En in een ander register, naar aanleiding van de stamboom van de familie Gezelle: ‘wees nu daarmee overtuigd, dat die stam, zoo uitzonderlijk rijk aan allerhande kunstbegenadigdheid, met heel zijn verleden wortelt in de zuiverste, meest onvermengde landelijkheid’. (Baur 1930, 14)

9 Voorts onder meer ook nog in D43 (62),GGG54 enNDIIE4 (3-4). Zie voor een systematische analyse van honderd gedichten waarin Gezelle over de natuur spreekt: (D'haen 1987, 434-442). Uit haar analyse blijkt overigens dat relatief veel van deze gedichten níet tegelijk ook over God handelen (cf. infra).

10 De eerste druk van Groenboek bevatte overigens een gedicht dat ‘De akker-distel’ heet. 11 Meestal wordt het lagere (de duivel) met zwart geassocieerd, het hogere (zuivere, goddelijke)

met wit. Dat Ter Balkt dit omkeert, heeft wellicht te maken met zijn voorliefde voor ‘het lager geplaatste’ (in Kuyper&Diepstraten 1978, 80). Ook zijn vermelde liefde voor de underdog kan hiermee in verband worden gebracht.

12 Dezelfde dubbelzinnigheid blijkt ook uit de erotische laag in Ter Balkts poëzie. Gedichten -telkens weer uit Groenboek - als ‘De zomer 1’, ‘De zomer 2’, ‘Waterlelies 2’, en ‘Zonnedauw’ bezingen niet alleen het levenslustige van de natuur, maar leggen ook een direct verband met de fysieke, erotische vitaliteit van de mens (vrouw). ‘Met haar tanden bloot, haar rokken/hoog, in t gele hooi, slaapt de zomer/in haar oksel & kruis wilde zuring en honing’, staat er in ‘De zomer 1’. (Ter Balkt 2000, 149) In Rijmsnoer van Gezelle komen ook zomergedichten voor, maar de weinige mensen die daar in optreden, doen dat veel geslachtslozer. ‘Als alle lieden,/die gaan en staan,/‘goendag!’ mij bieden/en spreken aan,/dan snoere en binde ik/mijn’

kommernis:/dan ondervinde ik/dat't zomer is!’ (‘Zommer’, R68)

13 De romantiek is wel vaker met deze dichters in verband gebracht. Wat Gezelle betreft: zie onder meer (Baur z.j., iii, xxv), (Westerlinck 1977, 437-447) en (Couttenier 1993). En voor Ter Balkt: (Fens 1973, 55), (Van der Vegt 1988), (Meeuse 1992, 136), (Gerbrandy 1998) en (Meeuse 1998, 26). Ook de tekst op de achterzijde van Tegen de bijlen is in dit opzicht interessant. Wellicht is die door de dichter zelf geschreven. Hij heeft het hier expliciet over hoe de ‘Romantiek, de laatste bezielde stroming in de poëzie, trachtte met de bezetenheid en het enthousiasme, de woede en de verdooldheid eigen, de verbrokkeling en het verlies aan vrijheid van het individu - opgekocht door de vrolijke nieuwe machines van de industrie (de Goliath die zou winnen) - tegen te houden en te bestrijden.’ (Ter Balkt 1998a)

14 Strikt genomen was de wereld voor Gezelle bij de zondeval uit elkaar gevallen. Vergelijk (D'haen 1987, 471).

15 Vergelijk: ‘When Romantic poems deal with Nature and Imagination, then, they are invoking a specific network of doctrinal material. Ecological Nature is the locus of what is stable and orderly, and it is related to Imagination as a set of vital hieroglyphs is related to an interpretative key.’ (McGann 1983, 69)

16 Zie hierover (Westerman 1999, 18-22, 235-8, 243-51).

17 Vergelijk: ‘De golf van voedselrellen in 1847 begon op 2 maart in Brugge, met uitlopers naar Verviers, Luik, Sint-Martens-Latem, Elsene, Waver, Leuven [...] en Ronse. Het Brugse hongeroproer was het ergst. De autoriteiten waren totaal niet voorbereid op die snelle en onverwachte plundering van bakkerijen. Als eerste lont aan het kruitvat maakte dat Brugse oproer een spontane en wanhopige indruk.’ (Deneckere 1997, 87) Witte vermeldt dat misoogsten ‘de lagere, niet-koopkrachtige bevolkingslagen nog aan de rand van de hongersnood brengen, zoals duidelijk bleek tijdens de landbouwcrisis van 1845-1847’. (Witte 1997, 40) Zie specifiek voor de toestand in Brugge (Van den Abeele 1982).

slotfrase vat het samen: ‘dat is rust!’ God valt hier samen met de dood, met het definitieve afscheid van alle contingente dagelijkse dingen, waarvan de stad het symbool bij uitstek is. 21 Zie hierover ook (Buelens 2001, 42).