• No results found

II. Ik zal nu spreken over het in gedachtenis houden van de hulp welke het volk des Heeren door Hem verkregen heeft

4. EEN GEWILLIG VOLK

Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heirkracht.

Psalm 110 : 3.

Onze Heere Jezus Christus richt op deze dag Zijn banier op in deze plaats en eist van ons dat wij ons aan Hem zullen onderwerpen. Maar o, hoe afkerig zijn zondaars om voor Hem te buigen. Indien het aan hun eigen wil overgelaten werd, dan zou Hij een Hoofd zonder lichaam zijn en dan zou Hij hoewel Hij lang en zwaar arbeidde geen vruchten zien. Maar God heeft het anders ingesteld: "Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heirkracht."

Dit is in de Geest van profetie door David tot Christus gesproken. Geen christen kan betwijfelen of deze woorden betrekking hebben op Christus, want Hij wordt hier in de Geest door David Heere genoemd. De Joden die de Godheid van de Messias loochenen konden daardoor zichzelf niet uit de moeilijkheden redden toen hun gevraagd werd: "Indien David Hem Heere noemt hoe is Hij zijn zoon?" Maar voor ons levert die vraag geen moeilijkheden op, want naar Zijn menselijke natuur was Hij de zoon van David, en kwam na hem. Maar Hij was meer dan mens want God zijnde was Hij Davids Heere en zo was Hij vóór Hem.

In deze psalm wordt Hij aan ons voorgesteld als Priester, zijnde Priester in eeuwigheid. En als Koning wordt Hij voorgesteld als Jehovah tot Zijn Bondgenoot hebbende Die Hem zet aan Zijn rechterhand, zelfs op Zijn troon nadat Hij de dood overwonnen zal hebben. "Ik ben gezeten met Mijn vader in Zijn troon," Openb. 3: 21.

Hij is op Zijn troon gezet met een belofte dat al Zijn vijanden gezet zullen worden tot een voetbank Zijner voeten. Dit houdt in dat Hij een volstrekte overwinning over hen zal behalen en dat Zijn eeuwig ongenoegen op hen zal liggen. De voetbank spreekt ons van de verhevenheid en van de rust van Hem Die op de troon zit.

Het is duidelijk dat David in het tweede vers spreekt en vervolgt: "De Heere zal de scepter Uwer sterkte zenden uit Sion." Dat betekent het evangelie in kracht. Het evangelie zal uitgaan van Sion maar het zal zich verspreiden onder de volken.

Maar hoe zal Hij, Die zoveel vijanden heeft, regeren? Hij zal Zijn koninkrijk in het midden van hen oprichten.

Maar zal Hij geen nederige onderdanen hebben? Ja, Hij zal ze hebben want: "Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag van Uw heirkracht."

1. Hier wordt verondersteld,

- dat Christus een volk in de wereld heeft in wiens midden Hij Zijn banier opricht en dat Hij een bijzondere betrekking op dat volk heeft en er belang in stelt. Dat volk is Zijn volk. De uitverkorenen waren de Zijnen door gift van de Vader. En door koop, Hij heeft ze gekocht met Zijn bloed.

- Er wordt ook verondersteld dat Hij ze zal vinden onwillig om zich aan Hem te onderwerpen evenals de overigen in de wereld. De verdorvenheid van de wil is hun met anderen eigen. Zij zijn niet alleen als kinderen die hun Vader niet kennen, maar als opstandige kinderen die Hem geen gehoorzaamheid bewijzen.

2. Er wordt hier iets aan de Middelaar verzekerd ten opzichte van Zijn volk, namelijk

dat dit onwillige volk gewillig zal worden. Dat houdt in dat zij zich aan Hem zullen onderwerpen en zich aan Hem zullen overgeven. Zij zullen erkennen dat Christus recht op hen heeft en dat zij Zijn volk zullen zijn door hun eigen toestemming. Het houdt in dat zij dit gewillig zullen doen met hun ganse hart. Het zal niet leugenachtig gedaan worden zoals geveinsden doen. Het zal geen schijn zijn maar hun wil zal naar Zijn wil gevormd worden en in het stuk van beleving zullen zij gelijkvormig worden aan de wil van Zijn geboden.

3. De tijd wordt genoemd en de wijze waarop het zal gebeuren: "Op de dag Uwer heirkracht." Dat is, op een dag wanneer het evangelie met kracht zal komen. Want het Woord is "een kracht Gods tot zaligheid." Er is een kracht van Christus die hen gewillig maakt. Dat is de kracht van Christus' Geest in onderscheiding van verstan-delijke overreding. De kracht van Christus opent het hart, neemt de steen er uit weg, doet de oude wil smelten en vernieuwt hem. Iets dat minder is kan dat niet doen en kan de ijzeren zenuw in hun nek niet breken.

Er is een dag voor die kracht, een tijd van eeuwigheid vastgesteld, waarop eeuwige liefde die onder een wolk was, zal blinken op het aangezicht van deze kinderen van de duisternis. Het zal hen brengen tot wonderbaar licht. Het evangelie is soms slechts als vuur dat licht geeft maar niet verwarmt, maar op die dag zal het vol zijn van kracht en zo zal het kinderen voor God voortbrengen.

Wat volgt wordt verschillend verklaard en uitgelegd. Maar volgens mij wijst het op de volgende zaken:

1. De schoonheid, de geestelijke schoonheid van hen die zo gewillig gemaakt zijn. Zij zullen voor Hem staan in de sierlijke klederen van heiligheid als zovele priesters voor God.

2. Het plotselinge van deze verandering alsof hun schoonheid als een dauw van de Heere in de morgenstond gevallen is, Micha 5: 7.

3. Een menigte van bekeerden die Christus' jongeren zijn of jonge mensen die zijn wedergeboren.

De leer, die wij uit de tekstwoorden trekken is deze:

Christus zal een volk in de wereld hebben dat gewillig zal zijn op de dag van Zijn heirkracht en dat volk zal zich van ganser harte aan Hem onderwerpen.

Ik zal nu

I. De verdorvenheid van de wil beschouwen waarmee Christus Zijn volk vindt zowel als Hij ze in anderen aantreft.

II. De gewilligheid bespreken van de ziel die zich aan Christus onderwerpt.

III. Kort stilstaan bij de dag Zijner heirkracht.

I

Ik zal de verdorvenheid van de wil beschouwen die Christus in Zijn volk vindt en ook bij anderen aantreft wanneer Hij komt op een dag van Zijn heirkracht.

1. Er is een zwakheid in hun wil. Zij kunnen niet willen wat geestelijk goed en aannemelijk bij God is. Zij kunnen geen enkele daad van de wil voortbrengen die heilig is, niet meer dan een dood mens zichzelf kan opwekken. Zo blijft de mens

totdat genade zijn wil verandert. Wij hebben van nature geen kracht. "Het is God Die in u werkt beide het willen en werken naar Zijn welbehagen." "Niet dat wij van onszelf bekwaam zijn iets te denken als uit onszelf, maar onze bekwaamheid is uit God," 2 Kor. 3: 5. Zij mogen met de dwaze maagden genade wensen te hebben maar zij verlangen daarnaar alleen op een vleselijke wijze.

2. Zij hebben een afkeer van het goede. Wij gaan van nature achterwaarts en daarom moeten wij getrokken worden. Hoe onwillig is de vis om uit zijn element getrokken te worden. Zo zijn ook wij om onze eigen wegen te verlaten. Jezus zegt: "Gij wilt tot Mij niet komen opdat u het leven moogt hebben," Joh. 5: 40.

3. Wij hebben een neiging tot het kwade, onze wil helt op droevige wijze over naar de zonde. God zegt: "Mijn volk blijft hangen aan de afkering van Mij," Hosea 11: 7.

Daarom zijn zij verzot op hun afgoden. Plaats Christus en de duivel, leven en dood, plicht en zonde voor hen, laat de natuurlijke wil kiezen en hij zal tot het kwade lopen als het water van een steilte.

4. Er is in de wil een weerspannigheid tegen de wil van God. "Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God, want het onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet," Rom. 8: 7. Dit is de droevige natuurlijke staat van de mens, dat hij iets wil doen wat God verboden heeft. Zelfs de heidenen hebben erkend dat de natuurlijke gesteldheid van de mens ongeoorloofde dingen verlangt en dat hij zich haast tot verboden vrucht. Ontdoe zonde van alle voordeel en vermaak die zij belooft, toch zal de zondaar ze kiezen omdat het zonde is.

5. Er is weerbarstigheid in de wil, hij is hardnekkig in kwaad te doen. De mens wil er niet van afgekeerd worden, ook niet wanneer het zwaard van wraak boven zijn hoofd hangt. "Werpt van u weg al uw overtredingen waardoor u overtreden hebt en maakt u een nieuw hart en een nieuwe geest; want waarom zoudt u sterven o huis Israëls?"

Ezech. 18 : 31. Onvernieuwde zondaars zijn de leviathan gelijk: "De werpstenen worden van hem geacht als stoppelen en hij belacht de drilling der lans," Job. 41: 20.

Ja, zij zeggen tegen de vloek in: "Wij zullen vrede hebben ofschoon wij wandelen naar het goeddunken van ons hart, om de dronkenen te doen tot de dorstigen."

Dit is die verdorvenheid die wij geërfd hebben van Adam door wiens val alle vermogens van onze ziel verdorven werden. En bijzonder onze wil kwam geheel in de macht van satan waaruit wij niet verlost zullen worden dan door een dag van Gods heirkracht.

II.

Wij zullen nu spreken over de gewilligheid der ziel die zich aan Christus onderwerpt. "Uw volk zal zeer gewillig zijn."

Wat een wonderlijke verandering is dat! Dezelfde ziel die van tevoren onwillig was, is nu gewillig. Wat is de oorzaak van deze verandering? Zij maken zichzelf niet gewillig maar zij worden gewillig gemaakt. De Heere verandert hun wil, neemt de kwade eigenschappen van hun wil weg en geeft nieuwe eigenschappen. "Ik zal u een nieuw hart geven en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen en zal u een vlezen hart geven," Ezech. 36 : 26.

Zo bepaalt de macht van God hun wil op een onfeilbare wijze. Ze volgen niet blindelings, maar zij krijgen te zien hoe op redelijke gronden hun keuze moet bepaald worden. Want God handelt met hen in elke stap als met redelijke schepsels door hun een bijzondere verlichting te geven waardoor zij weten hoe zij moeten voortgaan.

Wij zullen u dat in bijzonderheden voorstellen, door u aan te tonen wat zij onder goddelijke bearbeiding gewillig zijn om te doen, en hoe deze gewilligheid in elke stap te voorschijn komt.