• No results found

Door kwel gevoede bossen langs de randzone van het erosiedal (AB1, CD3 en EF4) De bossen in de randzone werden oorspronkelijk door kwel gevoed, hetgeen duidelijk tot uiting komt in de

In document Natuurpotentie Willinks Weust (pagina 89-91)

deels ijzerrijke beekeerdgronden die hier voorkomen en lokaal zelfs het voorkomen van moeraskalk. Lokaal is de kwelinvloed nog wel aanwezig, maar over het algemeen is deze wel afgenomen. Het functioneren van het voormalige kalkmoeras in het Nieuwe veentje is reeds besproken in paragraaf 5.5. Voor de overige bossen in deze zone, inclusief de bossen rondom het Nieuwe veentje, zijn de ontwikkelingsschema’s die door Alterra opgesteld zijn voor de rijke bossen op de hogere zandgronden (De Waal en Bijlsma 2010) erg inzichtelijk (zie Figuur 45). Als gevolg van het mesoreliëf kunnen binnen eenheden die als geheel tot een bepaald bostype gerekend kunnen worden ‘eilanden’ voorkomen van nattere of drogere standplaatsen. In het schema wordt dit door gekleurde rondjes aangegeven.

rijk Eiken-haagbeukenbos

arm Eikenhaagbeukenbos

elzenromp

Eiken-beukenbos

verandering grondwaterpeil (drainage, waterwinning) verandering boomsoort vorming ectorganische humusvorm

Hydromull ecto Wormmull Mullmoder Moder

vermindering basen voorziening vanuit kwelwater

beekbegeleidend Eiken- haagbeukenbo Broekbos Essen-iepenbos b o om so o rt

Zure Wormmull Ecto Wormmull

Hydromull eutrofiering

Figuur 45 Voorbeeld van een ontwikkelingsschema voor rijke bossen op kwelgevoede zandgronden (bron: De Waal en Bijlsma, 2010)

Door de relatief natte omstandigheden zorgen kleine verschillen in maaiveldhoogte voor een grote variatie in standplaatsen, waardoor relatief veel soorten een geschikte standplaats vinden. Een voorbeeld is het bos op rabatten bij EF4, waar op de rabatten Kamperfoelie. Pijpestro, Bosbes en Stekelvaren groeien en in de greppels Mannagras en Gele lis. Op de flanken van de rabatten groeien pollen zegge, waaronder Bleke zegge. Het relatief zure milieu op de rabatten komt tot uiting in het pH9profiel dat bij de buis, op een rabat, is

beschreven (Bijlage 4). Het grondwater bevat hier in het voorjaar ook een vrij groot aandeel neerslagwater en het pH9profieltype is een diepe neerslaglens. In de zomer is het aandeel grondwater veel hoger. Het

humusprofiel is beschreven op de flank van een rabat, waar de strooiselvertering goed is (Beekhydromull). Bovenop de rabatten is geen humusprofiel beschreven, maar hier zal een mullmoder voorkomen. Dit is wel het geval bij AB1, waar kwelinvloed duidelijker tot uiting komt in de grondwatersamenstelling en tot hoog in het profiel voor een hoge pH zorgt (Bijlage 4). Toch neemt hier door stagnerend neerslagwater de pH in de bovenste 20 cm af van 6,5 op 25 cm naar 4,2 op 5 cm. Als gevolg daarvan is een IJzerrijke

Boshydromullmoder (yLHDb) ontstaan. De vegetatie bestaat uit een soortenarme vorm van het Eiken9 beukenbos (42A94; RG Zomereik9Gaffeltandmos9[Zomereik9verbond]).

Figuur 46 Vogelkers9essenbos; vorm van Kleine valeriaan en Koninginnekruid (43B292) met een IJzerrijke beekhydromull bij EF4.

Ook elders in de randzone zorgen hoogteverschillen voor een afwisseling van Elzenbroekbossen, Vogelkers9 essenbossen, Eiken9haagbeukenbossen en Eikenberkenbossen. Uit de beschrijvingen van deze bostypen (Everts, Jongman et al. 2010) komt ook naar voren dat in al deze bostypen overgangen voorkomen naar andere drogere of nattere typen. Deze afwisseling zal er altijd wel geweest zijn, maar aangenomen mag worden dat door de verdroging een verschuiving van links onder naar rechtsboven in het schema van Figuur 45 heeft plaatsgevonden.

Vernatting, door het geleidelijk opheffen van de ontwatering door de gegraven bovenloop van de

Vossenveldsbeek en het verondiepen van de sloten in het erosiedal zal door hogere grondwaterstanden en toename van de kwelinvloed een verschuiving terug naar links onder in het schema mogelijk moeten zijn. Hierdoor zal het aandeel rijk Eiken9haagbeukenbos en Broekbos weer toe kunnen nemen.

Omdat de samenstelling van het bos in deze zone zich na 80 jaar verdroging aangepast heeft aan de nieuwe situatie, zullen sommige bomen problemen kunnen ondervinden van de voorgestelde vernatting. In hoeverre dat het geval is hangt o.a. af van het huidige grondwaterstandsverloop, de mate en snelheid van vernatting en de gevoeligheid van boomsoorten voor vernatting (Olsthoorn, Kopinga et al. 2003; Kopinga 2009). Vooral verhoging van de GLG kan door afname van de bewortelingsruimte tot problemen leiden. Bij grondwatertrap III wordt door Olsthoorn et al. voor Es en Els een maximale GLG stijging van 3 dm toelaatbaar geacht en voor meer gevoelige soorten als Eik en Beuk 2 à 3 dm. Het is nog niet helemaal duidelijk hoe groot de GLG stijging zal zijn bij de voorgestelde maatregelen. Stijging van de GHG is in principe minder schadelijk, mits er geen water boven maaiveld blijft staan in het late voorjaar (april/mei). Daarnaast wordt geadviseerd om vernatting geleidelijk toe te passen om bomen de gelegenheid te geven zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Daarom kan ook overwogen worden om in plaats van het geheel dempen van de waterloop, deze te

verondiepen en/of een regelbaar stuw te plaatsen zodat bij onvoorziene wateroverlast buiten de winterperiode de mogelijkheid blijft bestaan overtollig water af te voeren. Hiervoor wordt door Olsthoorn et al. ook een eenvoudige oplossing voorgesteld door in bestaande duikers een ‘knie’ te plaatsen. Normaal staat de opening omhoog, zodat geen water wordt afgevoerd. Bij wateroverlast kan de knie naar beneden gedraaid worden zodat water door kan stromen.

Overigens kan de vraag gesteld worden in hoeverre enige sterfte van bomen acceptabel is, gezien de natuurdoelstelling. Voorafgaand aan de vernatting zouden de meer gevoelige boomsoorten verwijderd kunnen worden. Voor het natste deel (het eigenlijke veentje) en eventueel een zone eromheen, wordt in elk geval geadviseerd het struweel en bomen te verwijderen (zie 5.6).

In document Natuurpotentie Willinks Weust (pagina 89-91)