• No results found

99 Er is blijkbaar een vis, de musht, in het Meer van Galilea die dergelijke dingen doet. ‘Deze vissen doen soms net zoiets als de eksters in Engeland. Ze worden aangetrokken door glanzende en schitterende voorwerpen. De mensen vinden dikwijls stukjes glas, of metaal, of steen, of een muntstuk, in hun bek’ (L.D. Weatherhead, It Happened in Pa-lestine (1936), p.36). Om die reden wordt die vis soms de vis van St. Petrus genoemd.

100 Mogelijk is het ook de bedoeling dat we eruit opmaken dat Hij al wist wat de belastingontvanger gevraagd had en wat Petrus geantwoord had, hoewel Hij ze niet had horen praten en niemand het Hem verteld had.

101 Vgl. W.M. Christie, palestine Calling (1939), p.118 e.v.

102 Dit zijn de laatste woorden van het boek van Professor Alan Richardson The Miracle-Stories of the Godpels (1941), een boek waaraan ik veel te danken heb voor het materiaal van dit hoofdstuk. Een ander boek over dit onderwerp, waar vele studenten erg veel aan gehad hebben is dat van D.S. Cairns, The Faith that Rebels (1929).

36

De oudste van de nieuwtestamentische geschriften, zoals ze aan ons zijn doorgegeven, zijn de brie-ven die de apostel Paulus heeft geschrebrie-ven tot aan de tijd van zijn gevangenschap in Rome (om-streeks 60-62 n.C.). Het oudste van onze evangeliën in zijn tegenwoordige vorm kan waarschijnlijk niet vroeger gedateerd worden dan het jaar 60, maar van Paulus’ hand hebben we tien brieven die geschreven zijn tussen 48 en 60.

Deze man Paulus was een Romeins burger van Joodse afkomst (zijn Joodse naam was Saul), gebo-ren omstreeks het begin van de christelijke jaartelling in de stad Tarsus in Cilicië, in Klein-Azië.

Zijn geboorteplaats, ‘een welbekende stad’, zoals hij zelf zegt (Hand. 21:39), was in die dagen een beroemd centrum van Griekse cultuur, en dat is ook aan Paulus te merken in zijn toespraken en brieven. Hij kreeg onderwijs in Jeruzalem, bij Gamaliël103, de bekendste Rabbi van die tijd en leider van de partij der Farizeeërs. Hij viel al spoedig op tussen zijn leeftijdgenoten door de toewijding waarmee hij studeerde en de ijver waarmee hij de oude tradities van het Joodse volk hoog hield104. Hij was misschien zelfs - maar het is niet zeker - lid van het Sanhedrin, het hoogste gerechtshof van de Joden.

Deze ijver voor de wet bracht hem in conflict met de eerste Christenen in Jeruzalem, vooral met degenen die tot de kring van Stéfanus behoorden, wiens prediking hij gehoord moet hebben in de synagoge waar de Cilicische Joden105 bijeenkwamen, en die al vroeg begrepen moet hebben, met een bijzonder helder inzicht in wat er zou gaan gebeuren, dat het evangelie een bedreiging vormde voor de traditionele Joodse ceremoniële wet en eredienst. Bij de steniging van Stefanus zien we dat Paulus daar een verantwoordelijke rol in speelde en instemde met Stefanus’ dood. Daarna begon Paulus de nieuwe beweging te vervolgen omdat die, in zijn ogen, door het werk van Stefanus ken-baar was geworden als een dodelijke bedreiging voor alles wat hem dierken-baar was in de Joodse godsdienst106. Zoals hij zelf zegt: ‘ik heb de gemeente Gods bovenmate vervolgd en getracht haar uit te roeien’ (Gal. 1:13) - totdat zijn ontmoeting met Jezus op de weg naar Damascus zijn verstand en geweten overtuigde van de werkelijkheid van Zijn opstanding en dus van de geldigheid van wat de Christenen zeiden. Zo werd hij de belangrijkste verkondiger van het geloof dat hij eerst gepro-beerd had te vernietigen.

De gebeurtenis die een dergelijk soort mens ervan overtuigde dat wat hij tot nu toe gedaan had vol-komen fout was, en die hem ertoe bracht de dingen die hij vroeger oprecht geloofd had helemaal los te laten ten behoeve van een beweging die hij zo heftig had bestreden, moet wel bijzonder indruk-wekkend zijn geweest. De bekering van Paulus is heel lang beschouwd als een sterk bewijs voor de waarheid van het christelijk geloof. Velen zijn het eens met de conclusie van de achttiende-eeuwse staatsman Lord Lyttleton, dat ‘de bekering en het apostelschap van Paulus, welbeschouwd, een de-monstratie zijn die op zichzelf al bewijst dat de christelijke boodschap berust op Goddelijke open-baring’107.

Wij zijn nu echter bezig met de gegevens die we uit zijn brieven kunnen afleiden. Die zijn niet ge-schreven om verslag te doen van het leven en de daden van Jezus; ze zijn gericht aan Christenen die het evangelieverhaal al kenden. Maar we vinden in de brieven wel voldoende materiaal om een in-druk te krijgen van de vroegste apostolische prediking over Jezus. Hoewel Paulus met nain-druk spreekt over het Goddelijke vóórbestaan van Jezus108, weet hij ook dat Hij niettemin een echt mens was109, een afstammeling van Abraham110 en David111; die onder de Joodse wet leefde112; die

verra-103 Hand. 22:3.

104 Gal. 1:13 e.v.

105 Hand. 6:9.

106 Hand. 7:58, 8:1 e.v., 9:1 e.v., 22:4, 26:9 e.v., 1 Kor. 15:9, enz.

107 In zijn Observations on the Conversion of St. Paul. Over dit werk heeft Dr. Samuel Johnson geschreven: ‘In het trotse zelfvertrouwen van de jeugd, en in verdorven gesprekken, was hij gaan twijfelen aan de waarheid van het christe-lijk geloof; maar hij vond dat nu de tijd gekomen was dat hij niet langer door het toeval kon geloven of twijfelen, en hij begon de grote vraag ernstig te bestuderen. Daar zijn onderzoekingen oprecht waren vond hij bevestiging. Hij kwam tot de conclusie dat de godsdienst waar was; en wat hij geleerd had probeerde hij door te geven (1747) in zijn Observations on the Conversion of St. Paul; een verhandeling waarop het ongeloof nooit een duidelijk antwoord heeft kunnen beden-ken’. (Lives of the Poets: Lyttleton).

108 B.v. Kol. 1:15 e.v.

109 Gal. 4:4.

110Rom. 9:5.

37

den werd en in de nacht waarin Hij werd overgeleverd een herdenkingsmaaltijd van brood en wijn instelde113; die de Romeinse straf van de kruisiging onderging114, al wordt de verantwoordelijkheid voor Zijn dood toegeschreven aan de vertegenwoordigers van het Joodse volk115; die begraven werd, op de derde dag herrees, en daarna verschenen is aan vele ooggetuigen bij verschillende gele-genheden, zoals aan de meer dan vijfhonderd mensen tegelijk, van wie de meesten bijna 25 jaar later nog in leven waren116. Aan deze opsomming zien we hoe goed Paulus de noodzaak aanvoelde getuigenissen aan te halen ter ondersteuning voor wat anders toch zeker een ongelooflijke bewering zou lijken.

Paulus weet van de apostelen van de Heer117, van wie Petrus en Johannes met name genoemd wor-den als de ‘steunpilaren’ van de gemeente in Jeruzalem118, en hij heeft gehoord over de broeders van de Heer, van wie hij Jakob ook apart noemt119. Hij weet dat de broers en de apostelen van de Heer, waaronder Petrus, getrouwd waren120 - wat ook past in het evangelieverhaal over de genezing van Petrus’ schoonmoeder121. Zo nu en dan citeert hij woorden van Jezus, b.v. wat Jezus leerde over huwelijk en echtscheiding122 en over het feit dat evangeliepredikers erop mogen rekenen dat ze in hun materiële behoeften verzorgd worden door de gemeente123; en de woorden die Hij gebruikte bij de instelling van het Avondmaal124.

Ook waar hij niet direct Jezus’ woorden citeert, laat hij overal in zijn werken zien hoe goed hij met die woorden op de hoogte was. We moeten vooral het ethische stuk van de brief aan de Romeinen (Rom. 1 tot 15:7), waarin Paulus opnoemt wat het evangelie betekent in de praktijk van het leven van de gelovigen, eens vergelijken met de Bergrede, om te zien hoe door en door vertrouwd Paulus was met de leer van zijn Meester. Bovendien is, hier zowel als elders, Paulus’ belangrijkste argu-ment bij zijn ethische onderricht het voorbeeld van Christus zelf. En de persoonlijkheid van Chris-tus zoals Paulus die ziet is in volkomen overeenstemming met zijn persoonlijkheid zoals we die in de evangeliën ontmoeten. Als Paulus spreekt over de ‘zachtmoedigheid en de vriendelijkheid van Christus’ (2 Kor. 10:1), denken we aan Zijn eigen woorden: ‘Ik ben zachtmoedig en nederig van hart’ (Mattheüs 11:29). De zich opofferende Christus van de evangeliën is degene van wie Paulus zegt: ‘Ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd’ (Rom. 15:3); en zoals Christus in de evangeliën Zijn volgelingen opriep zichzelf te verloochenen (Markus 8:34), zo legt de apostel er de nadruk op dat het onze christelijke plicht is, naar het voorbeeld van Christus zelf ‘de gevoeligheden der zwak-ken (te) verdragen en niet onszelf (te) behagen’ (Rom. 15:1). Hij die gezegd heeft: ‘Ik ben in uw midden als dienaar’ (Lukas 22:27), en die de nederige taak verrichtte Zijn discipelen de voeten te wassen (Johannes 13:4 e.v.), is Dezelfde die, naar Paulus zegt, ‘de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen’ (Fil. 2:7). In één woord, als Paulus zijn lezers wil aanmanen zich al die goede eigenschappen eigen te maken die de Christus van de evangeliën sieren, dan zegt hij het op deze manier: ‘Doet de Here Jezus Christus aan’ (Rom. 13:14).

Kortom, het beeld van het evangelieverhaal zoals we dat in de geschriften van Paulus kunnen vol-gen, komt overeen met het beeld dat we elders in het Nieuwe Testament vinden en speciaal in de vier evangeliën. Paulus wijst er zelf nadrukkelijk op dat het evangelie dat hij predikt hetzelfde is als wat de andere apostels prediken125 - een merkwaardige uitspraak, als we bedenken dat Paulus noch

111Rom. 1:3.

112Gal. 4:4.

113 1 Kor. 11:23 e.v.

114Fil. 2:8; 1 Kor. 1:23; Gal. 3:13, 6:14, enz.

1151 Thes. 2:15.

116 1 Kor. 15:4 e.v.

117Gal. 1:17 e.v.

118Gal. 2:9.

119Gal. 1:19, 2:9.

120 1 Kor. 9:5.

121 Markus 1:30.

1221 Kor.7:10 e.v.

1231Kor. 9:14; 1 Tim. 5:18; Vgl. Lukas 10:7.

1241 Kor. 11:23 e.v.

1251 Kor. 15:11.

38

tot de vrienden van Christus behoorde tijdens Diens leven, noch tot de apostelen van die eerste tijd, en dat hij met veel nadruk stelt dat hij helemaal onafhankelijk van hen is126.