• No results found

methodiek voor de evaluatie van de potentiële biodiversiteit in bossen

6 Niveau 3 : Gestandaardiseerde methodiek voor rechtstreekse bepaling van de soortenrijkdom

6.3.6 Gestandaardiseerde methodieken voor het monitoren van invertebraten

6.3.6.5 Gestandaardiseerde methodiek voor het monitoren van xylobionte invertebraten

(gebaseerd op Versteirt et al, 2000; De Bakker et al., 2001).

Het inzamelen en onderzoeken van arthropoden die voorkomen in dood hout

(xylobionten) en boom- of schorsbewonende arthropoden (meestal predatoren van xylobionten, zoals spinnen en loopkevers) gebeurde in het verleden meestal door handvangsten. Hierbij werd op de stam bemonsterd, schors van stronken en takken verwijderd, schorsdelen en houtmolm gezeefd of boomkronen een

insecticidenbehandeling gegeven(Hesse, 1940; Engel, 1941; Engelhardt, 1958; Höregott, 1960; Turnbull, 1960; Martin, 1966; Klomp & Teerink, 1973; Hägvar & Hägvar, 1975; Biström & Väisänen, 1988; Geudens, 1997). Omdat deze techniek enorm tijdrovend was, discontinu ('s nachts werd er bijvoorbeeld niet

bemonsterd), niet overal dood hout beschikbaar was (en is) in bossen en deze techniek (meestal) ook nogal wat schade aanricht in het bosbestand, zijn veel onderzoekers aangepaste vallen (zogenaamde eklektoren) gaan gebruiken om dood of levend hout te bemonsteren gedurende een langere, doorlopende periode (Derksen, 1941; Elton et al.,1964).

Bosecosystemen zijn bovenal verticaal gestructureerd, zelfs jonge of kleine bosjes (Brokaw & Lent, 1999). Om in dit ecosysteem deze verticale structuur zo goed mogelijk te bemonsteren wordt gebruik gemaakt van een stameklektor.

O pe n stam e k lek tor

Een open stameklektor is een ijzeren, rechthoekige constructie die kan

aangespannen worden naargelang de breedte van de stam en waarrond een zwarte waterafstotende doek is bevestigd, zodat er weinig beïnvloeding van buitenaf mogelijk is (zoals regen, licht, bladval,…). Enkel onderaan is deze constructie open, bovenaan is ze volledig gesloten. Op de vier hoeken van deze rechthoek worden potten bevestigd, zowel onderaan als bovenaan. De vier plastiek potten bovenaan zijn plat en rond en hebben een doorschijnend deksel, zodat daglicht naar binnen valt; dit trekt uitsluipende insecten aan daar deze doorschijnende potten de enige lichtbron vormen in de val (Schiegg et al., 1999).

De vier potten onderaan zijn bevestigd aan een plastieken trechter, om de ongewervelden nog beter naar de pot te leiden. Het grote voordeel van een eklektor is vooral dat de potten eenvoudig en snel kunnen geledigd worden (Schiegg et al., 1999).

Een groot aantal faunistische studies in verband met arthropoden (en een aantal meer specifiek gericht op spinnen) zijn in het verleden gebeurd met dit type eklektoren en dit voornamelijk in Duitsland (Derksen, 1941; Elton et al., 1964; Grimm et al., 1975; Albert, 1976 & 1982; Thiede, 1977; Winter et al., 1977; Kolbe, 1979 & 1981; Funke & Sammer, 1980; Slembrouck, 1980; Adis, 1981; Albert, 1982; Nicolai, 1985; Platen, 1985; Stippich, 1986; Steupert, 1986; Uhlenhaut et al., 1987; Nicolai, 1987; Büchs, 1988; Simon, 1989, 1991 & 1995; Braun, 1992; Pfütze, 1994; Thömen, 1994; Albrecht, 1995; Gutberlet, 1996; Pawelka, 1997; Muster, 1998; Schubert, 1998; Schulz & Schmidt, 1998; Ammer & Schubert, 1999). De bemonstering wordt continu uitgevoerd gedurende minstens één volledig jaar, al stelt Köhler (1996) dat een bemonstering van minstens twee opeenvolgende jaren noodzakelijk is om een correct beeld te krijgen.

Uit het onderzoek van Schmitt (1992) blijkt dat 10 % van alle keverindividuen tussen eind november en begin maart gevangen worden.

Funke (1979) geeft een overzicht van de diergroepen die gevangen worden met eklektoren, van de mogelijkheden die deze vallen bieden en van de

invloed van temperatuur en vochtigheid op de vangsten.

Naast de beschreven open stameklektor bestaan nog andere types eklektoren. Zo zijn er gesloten stameklektoren, open en gesloten eklektoren om rond liggende stamstukken op te stellen en tenteklektoren, die op stobben en over stamstukken en takken worden opgesteld (Dorow et al, 1992).

Een bijzonder type is de zogenaamde "Asteklektor" om takken te bemonsteren (mogelijk om op verschillende hoogten te bemonsteren) en werd ontwikkeld en gebruikt door onder andere Simon (1995) en Ammer & Schubert (1999). Een variatie op dit type werd eveneens gebruikt in Koponen (1996) en Koponen et al. (1997). De zogenaamde "Borkenemergenzeklektor" (BEE, ontwikkeld en beschreven in

Mühlenberg, 1993) werd gebruikt door Muster (1998) bij een studie naar spinnen. De voordelen van deze val zouden de hogere vangstefficiëntie zijn van taxa met een kleinere actieradius of een geringere bewegingsactiviteit en een versterkte uitsluiting van toevalsvangsten. De auteur vermeldt wel dat stameklektoren beter zijn voor meer actieve taxa (zoals spinnen).

De meeste van deze auteurs hadden hun vallen niet hoger dan 4 meter opgesteld en bemonsterden dus voornamelijk de stammen. Andere onderzoeken hebben resultaten opgeleverd van hogere regionen in de bomen (boomkronen) met eklektoren die via een speciaal systeem geplaatst werden (Braun, 1992).

Voor- e n nade len van de e k lek torvalm e th ode

Schmitt (1992), Büchs (1988) en Schiegg et al. (1999) sommen een aantal voor- en nadelen op van bemonsteringen uitgevoerd d.m.v. een eklektor :

- De techniek is vrij selectief : enkel soorten die op één of andere manier gebonden zijn aan stammen en het stamoppervlak benutten om bepaalde

activiteiten uit te oefenen worden gevangen. Toevalsvangsten van zwermen insecten die niet gebonden zijn aan stammen zijn uitgesloten.

- Voor de latere verwerking is o.a. de hoge efficiëntie die gehaald wordt positief (relatief grote vangstaantallen tegenover een lage ledigingkost). Deze vangstmethode is bovendien standaardiseerbaar en reproduceerbaar zodat de bekomen gegevens goed interpreteerbaar zijn. Belangrijk voor de verwerking van deze gegevens, is het feit dat de gevangen individuen en soortenaantallen kwantitatief en kwalitatief te relateren zijn aan omgevingsvariabelen (indien beschikbaar).

- Ook voor het habitat zelf is de eklektorvalmethode wellicht beter, ten eerste omdat de ontwikkeling van de insecten niet verstoord wordt : de eklektor wordt rond een boom bevestigd en er moet dus geen schors e.d. verwijderd worden. Op die manier is deze methode minder destructief voor het habitat en de invloed is minimaal.

- Doordat deze eklektor gedurende een bepaalde periode rond de boom is

opgesteld, worden in de vallen ook soorten gevonden die zich dieper in het houtweefsel ontwikkelen (bij het uitsluipen komen deze in de val terecht). Bovendien kan ook nuttige informatie over de fenologie van bepaalde soorten ingewonnen worden.

- Bepaalde klimatologische veranderingen onder de zwarte doeken van de eklektor zorgen ervoor dat bepaalde soorten niet of minder gevangen worden. Funke (1979) meldde ook een belangrijke terugval van de vangsten tijdens warmere, droge perioden, waarschijnlijk door de opwarming onder de zwarte doeken. - Het vangen van bepaalde soorten die holtes opzoeken om te overwinteren en die

niet rechtstreeks (voor voeding) afhankelijk zijn van bomen.

- De aankoop is duur en inspanningen bij het opstellen kunnen hoog zijn; de val kan alleen gebruikt worden op bomen met een welbepaalde omvang (geen sterk veranderlijke diameter van de eklektor).

- Een belangrijker nadeel is echter dat de representativiteit van de gevangen individuen onbekend is voor de werkelijke insectengemeenschap in het dode hout. Zo kunnen zowel de gevangen soorten als gevangen aantallen individuen sterk beïnvloed worden door allerlei factoren. Een voorbeeld hiervan is predatie door spinnen die een web bouwen aan de ingang van de val (Nielsen, 1974; Irmler et al, 1996). Om dit te vermijden worden eventuele webben bij iedere lediging best verwijderd.

- Owen (1992) merkt op dat vele xylobionten een meerjarige levenscyclus hebben en dus in een inzamelperiode die slechts één (of zelfs enkele) seizoen(en) beslaat, onopgemerkt kunnen blijven.

- Zelfs bij een studie met een soort gemodificeerde eklektor voor liggend dood hout, werd vastgesteld dat niet de totale diversiteit aan soorten kon

bemonsterd worden en dat zelfs 30 % van het aantal soorten zo niet werd bekomen.

Alhoewel een eklektor veel inspanning vergt bij ontwerp en installatie, biedt deze vangstmethode dus de mogelijkheid om informatie te verwerven over de ecologie van in dood hout levende insecten.

Volgens Albert (1976) vangt men met stameklektoren ongeveer 80 % van alle aanwezige soorten in een bosgebied. Nielsen (1974) berekende voor een aantal insectensoorten dat zelfs 90% zou worden weggevangen. Verder zorgen

eklektorvangsten samen met bodemvallen, dat we een goed beeld krijgen van de verticale distributie van spinnen en kevers in wouden en bossen.

Be lang van e k lek tore n voor de studie van Em pididae

Zoals eerder vermeld, is dood hout belangrijk voor bepaalde dansvliegen met betrekking tot hun ontwikkeling. Er zijn reeds een aantal studies uitgevoerd die het belang van dood hout en de diversiteit aan xylobionte soorten hebben

bevestigd. Hierbij wordt verwezen naar twee onderzoeken, één in België over de xylobionten in dood hout van Amerikaanse vogelkers en Grove den (Grootaert & Geudens, in litt.) en één in Zwitserland over xylobionten in beuk (Schiegg et al., 1999; Grootaert & Schiegg, in litt.).

In de Zwitserse studie werden zelfs niet minder dan 52 soorten uit het vermolmd hout gekweekt. Een vergelijking tussen de resultaten met eklektoren en

venstervallen, die de rondvliegende fauna bemonsterde, toonde aan dat 76 % van de aanwezige dansvliegen zich in dood hout kan ontwikkelen. Het aandeel van de echte xylobionten in deze studie was 25 %. Dit cijfer is toch wel aan de hoge kant, aangezien de venstervallen ook niet de volledige rondvliegende

dansvliegengemeenschap bemonsteren.

Het onderzoek van Versteirt et al. (2000) toonde aan dat bodemvallen en lokvallen geen xylobionte Empididae opleveren

Vroegere studies (Grootaert & Geudens, in litt.; Grootaert & Schiegg, in litt.) bewezen wel de effectiviteit van eklektoren en boomvenstervallen (Kaila, 1993) voor het opsporen van xylobionte dansvliegen. De hiertoe te gebruiken eklektoren zijn echter van een ander type.

De open stameklektoren zijn veel minder effectief om xylobionte dansvliegen te verzamelen (Versteirt et al., 2000) : zij bemonsteren enkel staand dood hout, terwijl de dansvliegen vooral ontwikkelen in vochtig (dus liggend) dood hout. Bovendien kunnen de vliegen bij open eklektoren in en uit de vallen vliegen en tezelfdertijd is de bemonsterde oppervlakte erg klein.

In de Zwitserse studie werden ofwel takhout ofwel boomstammen van 1 à 1,5 m lengte in een gesloten tenteklektor gebracht. De resultaten waren wel

statistisch verwerkbaar.

Om een beeld te verkrijgen van de aanwezige xylobionte dansvliegen wordt dus best dezelfde techniek gebruikt als beschreven door Schiegg et al. (1999) : gesloten eklektor, rond neerliggend en vochtig dood hout.