• No results found

Gespecificeerde archeologische verwachting

In document Bijlagen bij Toelichting bestemmingsplan (pagina 194-200)

Voor het plangebied is op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek een archeologische verwachtingskaart opgesteld (figuur 2). Op deze kaart is een aantal zones afgebakend met een hoge archeologische ver wachting voor vindplaatsen van jager-verzamelaars en/of landbouwers. Als gevolg van de toekomstige inrichting van het gebied is slechts een kleine zone geselecteerd waarvoor een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk geacht werd (figuur 2: onder zoeksgebied). Vanwege de gunstige landschappelijke ligging, namelijk hoog en droog, geldt voor het onderzoeksgebied een hoge archeologische verwachting voor vindplaat-sen van zowel jager-verzamelaars als landbouwers. Doordat het onderzoeksgebied gebruikt is als akkerland, zal de gaafheid van de vindplaatsen enigszins aangetast zijn. Voornamelijk diepere grondsporen zullen goed bewaard gebleven zijn. Verder kan het gebruik als akkerland ook gevol-gen hebben voor de conservering van het archeo-logisch materiaal. Door het ploegevol-gen kunnen bij-voorbeeld aardewerkscherven sterk gefragmenteerd zijn.

Tabel 2. Beschrijving van de bekende ARCHIS-waarnemingen binnen een straal van circa 1 km rond het plangebied.

RAAP-RAPPORT 1893

Landgoed Schuitvaart, gemeente Etten-Leur

Archeologisch vooronderzoek, waarderende fase: proefsleuven

14

laag: vindplaatsen uit alle archeologische perioden laag, maar waar mogelijk archeologische resten gerelateerd aan natte omstandigheden voor kunnen komen

hoog: vindplaatsen van jager-verzamelaars en landbouwers, met name voor diepere grondsporen met gunstige conserveringscondities (venige bovengrond) grens plangebied

steilrand verloop oorspronkelijk dekzandreliëf

onderzoeksgebied

hoog: vindplaatsen van jager-verzamelaars, maar met lage gaafheid ophoging aanleg waterpartij tot max. 1,4 m -Mv zone met pleistocene veenlaag nabij het maaiveld

oppervlakte vondst (Steentijd) geplande inrichtingswerkzaamheden woningbouw ontgrond of afgeschoven, zodat geen (intacte) archeologische resten meer verwacht worden archeologische vindplaats ARCHIS-waarneming (Mesolithicum)

hoog: vindplaatsen van landbouwers, met name voor diepere grondsporen

archeologische verwachting zone bijgebouwen

legenda 106772ARCHIS-waarnemingsnummer overig

 250 1:5.000

200150 m

100050 HWVKBPOZRU

Figuur 2. Resultaten archeologisch vooronderzoek en archeologische verwachtingskaart.

RAAP-RAPPORT 1893

Landgoed Schuitvaart, gemeente Etten-Leur

Archeologisch vooronderzoek, waarderende fase: proefsleuven

15

3 Doel van het onderzoek

Het waarderend onderzoek in de vorm van proefsleuven werd aanbevolen naar aan leiding van de resultaten van het booronderzoek (zie hoofdstuk 2) met het doel te bepalen wat de kwaliteit, omvang, diepteligging, aard en datering van de mogelijk aanwezige archeologische resten is. Het voornaamste doel van het proefsleuven onderzoek was het toetsen en aanvullen van de gespe-cificeerde archeologische ver wachting met betrekking tot het onderzochte gebied, waarbij het in eerste instan tie ging om het (al dan niet) vaststellen van de aanwezigheid van archeologische grondsporen.

De resultaten van het proefsleuvenonderzoek zijn bepalend voor de vraag hoe verder met deze archeologische waarden dient te worden omgegaan. Indien de vindplaat sen behoudenswaar-dig blijken te zijn, zal moeten worden beoordeeld of deze bij de inrichting van het terrein kunnen worden ingepast. Indien een dergelijke conserverende inrichting niet mogelijk is, dan komen de vindplaatsen mogelijk voor een opgraving in aanmerking. Teneinde een goed afgewogen beslis-sing (selectiebesluit) door het bevoegd gezag mogelijk te maken, diende het onderzoek zicht tevens te richten op een aantal aanvullende aspecten ten aanzien van de archeologische resten.

In het PvE zijn hiervoor specifieke onderzoeksvragen geformuleerd die door middel van het proef-sleuvenonderzoek beantwoord dienen te worden.

Algemene vragen

1. Zijn er archeologische sporen, sporenclusters of vondsten aanwezig in het onderzoeksgebied?

2. Wat is de aard, omvang, kwaliteit en het verloop van de archeologische sporen en sporenclusters?

3. Uit welke perioden dateren de sporen?

4. Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welk vondsttypen of vondstcatego-rieën behoren zij?

5. Wat is de relatie met de omgeving?

6. Wanneer is de archeologische vindplaats in onbruik geraakt?

Aanvullende vragen

7. Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het onderzoeksgebied eruit?

8. In welke mate is het onderzoeksgebied verstoord?

9. Wat is de precieze situatie met betrekking tot de gaafheid en conservering van de archeologische vondsten/sporen?

10. Is er een ensemblewaarde met vindplaatsen in de omgeving van het onder zoeks gebied of met het omringende landschap?

11. Is of zijn er behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig binnen de grenzen van het onderzoeksgebied?

RAAP-RAPPORT 1893

Landgoed Schuitvaart, gemeente Etten-Leur

Archeologisch vooronderzoek, waarderende fase: proefsleuven

16

4 Methoden

Aantal proefsleuven en afmetingen: conform het Programma van Eisen zijn in totaal 2 proef-sleuven met een lengte van 25 m en een breedte van 4 m aangelegd (figuur 6). Op deze wijze is circa 8% (200 m²) van het onderzoeksgebied onderzocht. Daarnaast was in het PvE nog 40 m² voorzien om naar eigen inzicht van de KNA-archeoloog in te zetten. Omdat er geen archeologi-sche sporen en vondsten zijn aangetroffen, werd een uitbreiding niet noodzakelijk geacht. De totale onderzochte oppervlakte bleef dus beperkt tot circa 200 m².

Plaatsing van de proefsleuven: bij de aanleg van de sleuven is rekening gehou den met de land-schappelijke situatie en de geplande nieuwbouw. De sleuven zijn noord west-zuidoost georiën-teerd en georiëngeoriën-teerd op de dalvormige laagte ten zuiden van het onderzoeksgebied. Proefsleuf 2 is zodanig geplaatst dat deze in het midden van de nieuw te bouwen oppervlakte ligt.

Opgravingsvlakken en profielen en behandeling van sporen en vondsten: in beide proefsleu-ven is één opgravingsvlak aangelegd. Het vlak is aangelegd in de top van de C-horizont. In proef-sleuf 1 lag het vlak op circa 60 tot 70 cm -Mv (ca. 7,6 tot 7,3 m +NAP) en in proefproef-sleuf 2 op circa 50 cm -Mv (ca. 7,7 m +NAP).

Tijdens de aanleg van de vlakken zijn sporen ingekrast, waarna het vlak is gefoto grafeerd. Spoor-nummers zijn in oplopende volgorde bij de aanleg van de beide putten uitgedeeld. Op die manier kreeg elk spoor een uniek nummer. De sporen zijn tijdens het veldwerk in de database beschre-ven. Steeds terugkerende antropogene of natuur lijke lagen hebben één nummer gekregen dat in elke put opnieuw gebruikt werd. Zo is aan de bouwvoor spoornummer 9000 toegekend, aan de ophogingslaag uit put 1 spoor 9001, de stort spoor 9999, recente verstoringen spoor 8888 en de ongeroerde C-horizont (dekzand) spoor 8000. De proefsleuven zijn digitaal gedocu menteerd met behulp van een Robotic Total Station. Dit omvat het digitaal inmeten (X-, Y- en Z-waarden) van sporen, spoornummers, coupelijnen, putrand, vlakhoogten (ingemeten in één raai centraal in de put), maaiveldhoogten (ingemeten aan één langszijde van de put), profielkolommen en profiellij-nen. Als basis hiervoor is gebruik gemaakt van een lokaal meetsysteem dat door een extern land-meetkundig bureau door middel van een GPS (grondslagpunten met Z-waarden) en een Total Sta-tion is uitgezet. Dit meetsysteem is ingemeten in het Rijksdriehoeksnet (RD-coördinaten).

Ter beantwoording van de onderzoeksvragen zijn alle grondsporen gecoupeerd. Er zijn geen antropogene grondsporen, vondsten of archeologische indicatoren zoals houtskool of verbrande leem aangetroffen. Het vlak en de stort zijn met behulp van een metaaldetector onderzocht, maar ook hier zijn geen vondsten aangetroffen. Bodemmonsters zijn niet genomen aangezien zich geen bijzondere spoorsituaties voordeden. Bij een eenvoudige bodemopbouw zijn alleen kolom-profielen gedocumen teerd (bijlage 2). De kolom-profielen hebben eveneens een specifieke nummering, waarbij het eerste cijfer de put aanduidt, het tweede cijfer de zijde van de put (1 is het noor den,

RAAP-RAPPORT 1893

Landgoed Schuitvaart, gemeente Etten-Leur

Archeologisch vooronderzoek, waarderende fase: proefsleuven

17

2 het oosten, 3 het zuiden en 4 het westen) en het derde cijfer is het volgnum mer van het kolom-profiel per zijde. De exacte locaties van de kolomkolom-profielen zijn digitaal ingemeten met de Robotic Total Station als een puntlocatie. De beschrijving van de profielkolommen gebeurde met het boor-beschrijvingssysteem van RAAP. Bij een complexere bodemopbouw is een uitgebreider profiel opgetekend op schaal 1:20. Dit was het geval in proefsleuf 1. Hier is aan de oostzijde een kijkgat gemaakt met een breedte van circa 3,40 m.

Afwijkingen en aanpassingen van de onderzoeksstrategie: conform het advies van Regio-bureau Breda is proefsleuf 1 ten opzichte van het oorspronkelijke putten plan circa 8 m naar het noordwesten opgeschoven en proefsleuf 2 circa 5 m naar het zuidoosten. Hiermee is een betere spreiding verkregen en bevindt proefsleuf 2 zich in zijn geheel binnen de toekomstige bouwput.

RAAP-RAPPORT 1893

Landgoed Schuitvaart, gemeente Etten-Leur

Archeologisch vooronderzoek, waarderende fase: proefsleuven

18

ERXZYRRU  RSKRJLQJVODDJPHWUHVWHQ$HQ(  JHEURNHQ%KRUL]RQW  %KRUL]RQW  &KRUL]RQW 

OHJHQGD

Figuur 3. Profiel 121 van proefsleuf 1 (schaal 1:20).

RAAP-RAPPORT 1893

Landgoed Schuitvaart, gemeente Etten-Leur

Archeologisch vooronderzoek, waarderende fase: proefsleuven

19

5 Resultaten

In document Bijlagen bij Toelichting bestemmingsplan (pagina 194-200)