genoemde Essais de Morale et de Critique. Lamennais is het tegendeel van een
sceptikus: hij is òf geloovig òf ongeloovig geweest; hij is geweest hetgeen de
franschen noemen: un esprit absolu. Sainte Beuve heeft naar waarheid van hem
gezegd: ‘tout ce qui est modéré lui parait fade. Lamennais ne comprend que l'unité
de principe et ses conséquences rigoureuses, le système exact, la logique absolue....
En même temps que la forme de son intelligence n'admet que le système absolu, la
nature de son âme aussi n'est capable que d'affections extrêmes. Arriver à l'excès
d'amour ou haïr, il ne concoit pas de milieu.’ In meer dan een opzicht is Lamennais
dus de tegenvoeter van Renan. Ziehier nogtans hoe deze hem begrepen en in het
gunstigste
licht geplaatst heeft. Na Lamennais' woord te hebben aangehaald: Laissez pleurer
ceux qui n'ont point de printemps, gaat Renan op de volgende wijze voort:
‘Le printemps qui lui manqua fut celui de la vie simple et de l'amour. Il concevait,
par la pureté de son coeur, un idéal de tendresse et de bonté, tandis que la prodigieuse
force de ses facultés spéculatives le portait vers les plus ardus de la réflexion. Les
hommes habitués à vivre de la vie rationelle éprouvent ainsi une sorte d'embarras
mêlé de charme en présence de ce qui est humble et doux: l'aisance naïve des êtres
simples les déconcerte. Dans le désert de cette vie solitaire que crée l'élévation de la
pensée, ils mendieraient comme une faveur les caresses d'un enfant. Une femme
portant sur son sein un nouveauné et s'y absorbant, la plus simple créature adorant
Dieu par la joie et l'innocence, leur parait digne d'envie. Voilà ce que Lamennais
cherchait dans ses rêves; voilà la torture qui, en comprimant son coeur, en a tiré ces
éloquents soupirs vers un idéal inconnu.... Sa riche et droite nature eût voulu toucher
à la fois les deux pôles de la vie; mais un invincible attrait, en le portant vers
l'abstraction, creusait entre lui et la naïveté un abîme infini. C'est ce vide énorme qui
fut son supplice, mais aussi qui fut sa noblesse.... Sa mort fut de même couleur que
sa vie, grande, altière, un peu surexcitée. Il se coucha dans son obstination, devenue
raisonnée, et mourut dans sa colère.... Oublié trop vîte des partis, qui ne songent
point à relever leurs morts, objet d'horreur pour les âmes pieuses, qui ne pardonnent
pas aux grands coeurs de préférer la verité à eux-mêmes, Lamennais s'est vu
abandonné, sans sépulture, à la place où le sort l'a frappé; sa cendre n'a recueilli que
le silence ou la malédiction. Nous avons voulu donner l'hospitalité à son âme errante
et prononcer sur elle quelques paroles d'une sympathique impartialité.’
Sympathieke onpartijdigheid! Schrijvers als Renan, die zich vooral beijveren deze
deugd te beoefenen, ontvangen slechts zelden loon naar werken. Kritische geesten
zijn nog niet in trek. Nooit heeft Rome beter getoond zijn oude en welbeproefde
menschenkennis niet verloren te hebben, dan toen het aan de wereld een onfeilbaren
paus gaf. Welnu, zij hebbe zulk een zekeren gids zoolang zij niet beter verdient. De
echte nieuwere geest bestaat juist voor een aanzienlijk deel daarin, dat men kloek
wete te leven met hetgeen de Engelschen ‘open questions’ noemen en bij machte zij
het te stellen buiten die bedriegelijke vastheid, naar welke zooveelen nog hunkeren.
In een derde en laatste artikel zullen wij nog terugkomen op Renan's hoofdwerk:
de Geschiedenis van het Ontstaan des Kristendoms.
Wij hebben ten slotte bij Renan, den geschiedschrijver van het ontstaan des
Kristendoms, stil te staan. Zijn werk getiteld: Origines du Christianisme bestaat nu
reeds uit vier deelen. Het eerste verhaalt het Leven van Jezus; het tweede al hetgeen
de schrijver meent te kunnen bevestigen van de werkzaamheid der twaalf Apostelen;
het derde schildert de zending van Paulus; het vierde de opkomst en de beteekenis
van het denkbeeld van den Antikrist, van den tegenhanger van Kristus. Met de
hoofdgedachte van dit laatste deel zullen wij den lezer weldra nader bekend maken;
vooraf een woord over de wijze, waarop Renan in het algemeen zijn taak heeft
vervuld.
De geschiedschrijver kan tweeërlei weg inslaan. Hij kan, vooreerst, zoodra hij ons
eenig gedeelte van het verleden teekenen wil, uitsluitend vragen naar de schriften
van geloofwaardige personen, die uit eigene aanschouwing of uit den mond van
tijdgenooten en ooggetuigen opgeteekend hebben hetgeen hun van dat tijdvak bekend
was
geworden. Die geschriften onderwerpt hij dan aan de zoogenaamde uit- en inwendige
kritiek. Hetgeen na deze zitting van de berichten overblijft, neemt de geschiedschrijver
in zijn eigen verhaal op, onverschillig hoe het er uit ziet, onverschillig of het veel of
weinig, belangrijk of onbelangrijk is, of het zich aangenaam vertellen laat, of wel
alleen eene onsamenhangende reeks van gegevens vormt. Hij zegt ons dan met andere
woorden: ik geef wat ik heb, is het niet veel, het spijt mij, maar het is mijne schuld
niet; mijne geschiedkundige bronnen hebben mij in den steek gelaten.
In document
Allard Pierson, Verspreide geschriften. Feuilletons 1858-1889 · dbnl
(pagina 183-186)