• No results found

Dat een geschrift van Gundolf deze gedachte bij me opwekte, trof me temeer, omdat zijn vroegere werk, dat over de invloeden die Shakespeare in Duitschland

In document Albert Verwey, Proza. Deel X · dbnl (pagina 62-65)

heeft uitgeoefend, mij als europeesch had aangedaan. Deze geestverwante

gebondenheid aan Goethe, evenwel, is duitsch.

Toch is van het uiterst breed, soms familjaar, altijd zakelijk geschreven werk, juist

deze gebondenheid de beste eigenschap. Als Gundolf zegt dat het hem om de

gestalte van Goethe te doen is, dan bedoelt hij het niet zoo alsof de jonge, de rijpe,

de oude Goethe vrij door zijn verbeelding wandelen en bij middel van zijn woorden

ook aan ons worden voorgesteld. Tot een dergelijke verbeeldings-over-dracht heeft

hij zich niet verledigd. Maar onder gestalte verstaat hij het zich ontwikkelende geheel

van nu botsende, dan zich verzoenende ideeën, dat hij in zijn held leven ziet

(ingeboren aandriften, bewustgeworden ervaringen), bijeengehouden en

richt als deze zijn door Goethe's eigen drang naar het scheppen, het voortbrengen

van gestalte. Gestalte in eigenlijke zin was allereerst Goethe's werk: zijn gedichten.

Daarna, in minder mate, zijn brieven. Eindelijk, in de geringste, alles wat aan

gesprekken met en berichten betreffende hem door anderen is meegedeeld. Gundolf

volgt deze drieërlei uitingen en spreekt ervan. Hij ziet ze in tijdsorde, maar dat is de

hoofdzaak niet. Hoofdzaak is hun ideëele samenhang, die natuurlijk zich in de tijd

ontwikkelt, maar even natuurlijk in aanleg gegeven was. Op ieder oogenblik van

zijn leven bestond, in ieder van zijn volwaardige werken openbaarde zich, de heele

Goethe. De elementen blijven, hun groepeering alleen verandert zich. Veranderen

doet ook de tijd, veranderen ook de individueele mensch, die van Zijn en Worden,

door Vorming, naar Voltooiïng en Berusting gaat. In deze drie stadia, in drie zoo

betitelde boeken, wordt alles behandeld. En nu is de deugd van Gundolf dat hij,

langs de lijnen van zijn idee dit plan uitvoerend, voortdurend aan zijn gegevens

gebonden blijft. Zijn meesterschap bestaat inderdaad hierin dat, daar Goethe nu

eenmaal in de idee voor hem leeft, hij geen moeilijkheid ondervindt om die idee nu

ook aan elk onderdeel van zijn stof, zoo noodig, waar te maken. Zijn lenige verstand

komt hem hierbij uitmuntend te stade, maar niet zoo of hij erop vertrouwen moest

dat het hem logische of retorische uitvluchten aan de hand zou doen. Daarvoor

behoedt hem zoowel zijn werkelijkheidsgevoel als de overtuiging dat hij in zijn idee

het ware, het werkelijkheid-voorstellende, heeft. Alleen dat dit zoo is wil hij aantoonen,

en het gelukt hem waar hij telkens weer de stof van Goethe's uitingen weet

intelijven bij zijn Goethe-vertegenwoordigende denkingen. Deze bemoeiïng, van

boven af toegrijpend en op haar gemak in de volte, neemt ons gevangen en geeft

ons, door de verzekerdheid van haar bewegingen, het vertrouwen in haar

doeltreffendheid. Maar ze brengt ons ook tot het besef dat wij niet over haar waarde

kunnen oordeelen voor wij ons zelfstandig met de stof, die zij behandelt, vertrouwd

hebben gemaakt. Doen wij dat, al is het maar ten deele, dan blijkt allereerst hoeveel

van het bizondere dat Goethe voor ons beteekent door Gundolf buiten beschouwing

is gelaten, en wij winnen, wel niet het recht tot volledige beoordeeling van zijn arbeid,

maar dan toch een standpunt er buiten, van waaruit we hem kunnen bezien.

Gundolf's boek is een bespreking van Goethe's levenswerk. Zijn toon is die van het

gesproken woord of van de voorbereiding ertoe: verklarend, uitleggend, iedere

bewering aandringend, herhalend, uitbreidend, ook wel kortelijk dat wat er te zeggen

valt noteerend als om mondeling te worden uitgewerkt. De nadruk en het gewicht

waarmede soms belangrijk geachte overwegingen schijnen te worden ingeprent

doen ons besluiten tot de aanwezigheid van een gehoor, dat, hoewel het geacht

wordt alles van Goethe te weten, te kort mag komen in het begrip voor sommige

algemeene waarheden. Zoo is er een plaats waar aan lichtvaardige of slecht-geaarde

jongelieden wordt voorgehouden dat men niet een meisje mag laten zitten omdat

men zelf zoo geniaal is, en menige andere waar de uiteenzetting van verschillen

tusschen deze en gene kunstsoort een zoo schoolsche trant volgt dat men haar niet

lezen kan zonder ongeduld. Wanneer dan bovendien zulk een uiteenzetting niet

treft door

diepte of oorspronkelijkheid, maar alleen het gewone nog eens omstandig kennen

doet, hebben wij recht tot ontevredenheid. Wij zouden dan geneigd zijn al die

opzettelijke begrips- en woord-bepalingen, al dat vastleggen van onderscheid en

overeenstemming die de facetten van Gundolf's idee uitmaken, al die omzettingen

in zijn terminologie van menigerlei opmerking die ons in minder wijsgeerige

bewoording vertrouwd was, kwalijk te nemen en te veroordeelen. Ten onrechte,

want het een zoowel als het ander maakt onvermijdelijk deel uit van het intellektueele

weefsel buiten hetwelk Gundolf zich zijn stof niet denken kon en het heeft waarde

voor ieder die zich tot eigen heil aan zijn intellekt gevangen geeft. Zijn werk is in de

hoogste mate pedagogisch. De Goethe-kenners tot wie het zich richt worden

gerekend dermate verstoken te zijn van gezond menschelijk en estetisch inzicht dat

ook wat ons vanzelfsprekend voorkomt hun nadrukkelijk, en in vormen, verwant

aan hun wetenschappelijke, moet worden meegedeeld. En wie zal niet toegeven

dat juist als gevolg van deze bedoeling tal van groote en voortreffelijke waarheden

omtrent poëzie en leven klaar en inzichtig door Gundolf werden uitgedrukt. Zijn boek

is ongeloofelijk rijk aan waardevolle bepalingen en omschrijvingen, het is vol

bladzijden die een genot om te lezen zijn, het is in zijn geheel een arbeid die eerbied

afdwingt voor het talent en de werkkracht van zijn maker.

Het is misschien ook een gevolg van het doel waarmee dit boek geschreven werd,

In document Albert Verwey, Proza. Deel X · dbnl (pagina 62-65)